Samenvatting
1. Deze uitspraak gaat over de hoogte van het smartengeld dat de korpschef eiser moet toekennen. De korpschef heeft de hoogte van het smartengeld gebaseerd op het blijvende invaliditeitspercentage (BI-percentage) dat op dat moment was vastgesteld. Echter, omdat eiser al lange tijd ziek was, wisten partijen dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) een arbeidsongeschiktheidspercentage zou gaan vaststellen. Daar heeft de korpschef niet op gewacht en hij heeft de hoogte van het smartengeld vastgesteld op basis van het BI-percentage en dus niet op basis van het arbeidsongeschiktheidspercentage. Tussen partijen is in geschil of de korpschef dit zo mocht doen of dat hij had moeten wachten op de vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage om dat te gebruiken voor de berekening van de hoogte van het smartengeld. De rechtbank oordeelt in deze uitspraak dat de manier waarop de korpschef het bestreden besluit heeft genomen niet zorgvuldig is. De korpschef had de uitkomst van eisers ziektetraject moeten afwachten. De rechtbank draagt de korpschef op om op basis van het inmiddels vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage een nieuw besluit over het aan eiser toe te kennen smartengeld te nemen. De rechtbank legt in deze uitspraak uit hoe zij tot dit oordeel komt.
2. Eiser werkte bij de politie als [functie] . In de periode tussen 1998 en 2011 heeft eiser tijdens het werk meerdere schokkende incidenten meegemaakt. Eiser is als gevolg hiervan op 30 juli 2011 uitgevallen met ptss-klachten. In 2013 is eiser herplaatst in een andere functie. Eiser heeft vanaf dat moment gewerkt als Generalist Tactische Opsporing. Deze nieuwe functie was hoger gewaardeerd dan eisers eerdere functie. Het UWV heeft met het besluit van 5 november 2014 eisers arbeidsongeschiktheidspercentage daarom op 0% vastgesteld.
3. Met het besluit van 28 januari 2015 heeft de korpschef eisers ptss erkend als beroepsziekte. Op 15 juni 2016 heeft eiser de korpschef aansprakelijk gesteld voor de schade die is veroorzaakt door de beroepsziekte.
4. Met de e-mail van 14 mei 2018 heeft de voormalige gemachtigde van eiser zich tot de korpschef gewend om na te vragen wat de status is van de afwikkeling van eisers rechtspositionele aanspraken, omdat bij een hoorzitting op 8 mei 2018 bleek dat dit nog niet was afgerond. In de e-mail van 22 mei 2018 schrijft de voormalig casemanager van eiser dat in 2015 ook over het smartengeld is gesproken en dat eisers dossier niet ‘tussen wal en schip is geraakt’. Eiser wilde volgens de voormalig casemanager geen BI-keuring en heeft daarom afgezien van de smartengeldaanvraag en de korpschef aansprakelijk gesteld.
5. In januari 2020 heeft eiser contact met een andere ptss-casemanger over het afwikkelen van het smartengeld. In de e-mail van 9 januari 2020 deelt de casemanager mee dat eiser pas smartengeld kan aanvragen als sprake is van een eindsituatie. Op 3 februari 2020 heeft eiser een afspraak met de bedrijfsarts om te beoordelen of sprake is van een eindsituatie. Uit de e-mail van 6 februari 2020 volgt dat volgens de bedrijfsarts sprake is van een eindsituatie.
6. Partijen zijn vervolgens in de zomer van 2020 met elkaar in overleg getreden om tot een minnelijke regeling te komen over de afwikkeling van de door eiser door zijn beroepsziekte geleden schade. Op 9 april 2021 heeft de voormalig gemachtigde van eiser verzocht om het smartengeld mee te nemen in de onderhandelingen, omdat eiser opziet tegen een keuring om een BI-percentage te laten vaststellen. De korpschef schrijft in de e-mail van 12 april 2021 dat hij eiser hierin niet tegemoet kan komen en dat eiser om in aanmerking te komen voor smartengeld een BI-percentage moet laten vaststellen.
7. Het overleg heeft geleid tot de vaststellingsovereenkomst van 29 juni 2021. Hierbij heeft de korpschef – zonder erkenning van aansprakelijkheid – zich verplicht een bedrag van € 75.000,- en een bedrag van € 16.482,30 voor buitengerechtelijke kosten aan eiser te betalen. Verder verlenen partijen elkaar over en weer finale kwijting voor mogelijke aanspraken die voortvloeien uit eisers erkende beroepsziekte. Partijen zijn het niet eens geworden over de hoogte van het door de korpschef verschuldigde smartengeld op grond van artikel 54a van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). Dit hebben zij daarom buiten de vaststellingsovereenkomst gehouden en de korpschef moet hier alsnog een besluit over nemen.
8. Vanaf 3 november 2021 is eiser opnieuw ziek gemeld vanwege een terugval veroorzaakt door zijn ptss. Op 13 en 17 december 2021 is eiser onderzocht door [geestelijke gezondheidszorg] om een BI-percentage vast te stellen. Dit heeft geleid tot het rapport van 24 februari 2022, waarin [geestelijke gezondheidszorg] heeft vastgesteld dat eisers BI-percentage 10% bedraagt.
9. In de mail van 4 februari 2022 benadrukt eiser in reactie op de concept rapportage van [geestelijke gezondheidszorg] dat hij sinds november 2021 is ziekgemeld vanwege een terugval, dat hij weer onder behandeling is voor zijn ptss en dat hij alleen instemt met het rapport, omdat hij geen andere keuze heeft als hij recht wil houden op smartengeld.
10. De korpschef heeft eiser met het besluit van 21 maart 2022 (het primaire besluit) smartengeld op grond van artikel 54a van het Barp ter hoogte van € 17.265,50 toegekend. De korpschef heeft in het besluit van 4 april 2022 nog € 431,50 toegekend, omdat op het moment van het primaire besluit de indexatie voor het jaar 2022 nog niet bekend was. De korpschef heeft deze bedragen gebaseerd op het onderzoeksrapport van 24 februari 2022 van [geestelijke gezondheidszorg] , waarbij eisers mate van blijvende invaliditeit (BI) is vastgesteld op 10%.
11. Met het besluit van 28 juni 2022 heeft het UWV de vervroegde aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen. Eiser moest de wachttijd van 104 weken eerst voltooien.
12. Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 8 november 2022 heeft de korpschef het bezwaar ongegrond verklaard. De korpschef blijft dus bij zijn eerdere besluit.
Deze procedure
13. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De korpschef heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
14. De rechtbank heeft het beroep op 21 juni 2023 op een eerste zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van de korpschef.
15. De rechtbank heeft naar aanleiding van wat is besproken tijdens de eerste zitting en gezien de summier geformuleerde beroepsgronden van 19 december 2022, partijen in de gelegenheid gesteld aanvullende stukken in te dienen. Partijen hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Eiser heeft op 18 augustus 2023 zijn aanvullende beroepsgronden ingediend. De korpschef heeft op 21 september 2023 op de aanvullende gronden gereageerd en een aanvullend standpunt ingenomen.
16. Met het besluit van 27 oktober 2023 heeft het UWV eiser een IVA-uitkering toegekend. Dit betekent dat eiser 80-100% arbeidsongeschikt is en dat er geen zicht op verbetering van eisers medische situatie is. Eiser heeft op 21 november 2023 een reactie op het laatste stuk van de korpschef ingediend.
17. De rechtbank heeft het beroep op 7 december 2023 op een tweede zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de korpschef.
Standpunten van partijenStandpunt van de korpschef in beroep
18. De korpschef vindt dat hij een juist besluit heeft genomen. Op de zaak van eiser is de coulanceregeling van toepassing. De coulanceregeling moet in samenhang gelezen worden met de Regeling smartengeld dienstongevallen politie (Rsdp) en de latere Regeling vergoeding beroepsziekten politie (Rvbp). Zowel de coulanceregeling als de Rsdp en de Rvbp stellen termijnen en gaan niet uit van een medische eindsituatie als die niet binnen de gestelde termijnen is bereikt. Omdat de termijnen zijn verstreken, hoefde de korpschef dus niet te wachten met het nemen van een besluit. De vraag of eiser wel of geen medische eindsituatie heeft bereikt is niet bepalend voor wanneer de korpschef een besluit mag nemen. Van een willekeurig moment van beslissen is geen sprake. De termijnen zijn informeel opgeschort vanwege de onderhandelingen over de vaststellingsovereenkomst en na het afronden van de onderhandelingen heeft de korpschef de aanvraag afgehandeld. De vertraging is volgens de korpschef aan eiser te wijten. De korpschef verwijst in dit verband naar een e-mail van de voormalig casemanager van 22 mei 2018 waarin zij schrijft over een gesprek met eiser in 2015 inhoudende dat ook in 2015 over smartengeld is gesproken en dat het dossier niet tussen wal en schip is geraakt. Dat eiser ziek was, verplicht korpschef niet om de termijn nog verder op te schorten totdat er een WIA-percentage is bepaald. Dit zou eiser een niet uit te leggen voordeel ten opzichte van collega’s geven. Verder wijst de korpschef erop dat als er wel op tijd was beslist, dit niet tot een andere uitkomst had geleid. Vanaf 5 november 2014 geldt namelijk het door het UWV vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage van 0%.
Standpunt eiser
19. Eiser vindt de handelwijze van de korpschef onbegrijpelijk en volstrekt willekeurig. Eiser stelt dat de korpschef het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en onvoldoende heeft gemotiveerd. Eerst wijkt de korpschef af van de op grond van de regelgeving geldende termijnen en vervolgens kiest de korpschef een willekeurig moment om onderzoek te doen naar de vraag of sprake is van een eindsituatie en de aanvraag af te wikkelen. De termijnen uit de Rsdp en de Rvbp zijn geen fatale termijnen, maar termijnen van orde voor het bevoegd gezag. Het kan daarom niet voor rekening en risico van eiser komen dat de korpschef deze termijnen niet heeft gehaald.Eiser vindt dat de korpschef ten onrechte tegenwerpt dat de termijnen niet zijn gehaald, omdat eiser de rechtspositionele aanspraak op smartengeld wilde meenemen in de minnelijke regeling waarover partijen in gesprek waren. De onderhandelingen om in onderling overleg tot een oplossing te komen zijn pas in 2020 gestart en in april 2021 heeft eiser pas verzocht om het smartengeld mee te nemen in de onderhandelingen. Conform de regeling had de korpschef toen al viereneenhalf jaar eerder een beslissing moeten nemen. Eiser stelt dat door het overschrijden van de termijnen elke grondslag ontbreekt voor het nemen van het bestreden besluit op het moment waarop de korpschef dat heeft gedaan. De korpschef had volgens eiser moeten wachten met het nemen van een besluit over het smartengeld totdat het UWV zijn mate van arbeidsongeschiktheid had vastgesteld. Nu de korpschef vier jaar te laat een besluit neemt, begrijpt eiser niet waarom hij deze termijn niet ook nog kon verlengen tot eisers WIA-percentage bekend was. Inmiddels is de WIA-beoordeling afgerond en deze leidt tot een hoger arbeidsongeschiktheidspercentage. Eiser heeft met ingang van 1 november 2023 een IVA-uitkering. Eiser is dus 80-100% arbeidsongeschikt. Dit betekent dat hij recht heeft op een veel hogere uitkering dan de korpschef in het bestreden besluit heeft vastgesteld.