ECLI:NL:RBMNE:2024:2123

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
UTR 23/1695
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afhandeling van een Woo-verzoek door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 10 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afhandeling van zijn verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo) beoordeeld. Eiser had op 2 november 2022 een Woo-verzoek ingediend bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, waarin hij vroeg om inzage in documenten met betrekking tot zijn Modellenstichting. De minister heeft het verzoek op 18 november 2022 afgewezen, met de stelling dat er slechts vier documenten onder de reikwijdte van het verzoek vielen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar dit beroep werd aanvankelijk als prematuur beschouwd omdat er nog geen beslissing op bezwaar was genomen. Na de afwijzing van het bezwaar op 28 april 2023, heeft de rechtbank het beroep van eiser behandeld.

De rechtbank oordeelt dat de zoekslag die door de minister is verricht niet onzorgvuldig is geweest, maar constateert tegelijkertijd dat er aanwijzingen zijn dat er mogelijk meer documenten onder de minister berusten dan de vier reeds verstrekte documenten. Eiser heeft tijdens de beroepsfase e-mailberichten overgelegd die suggereren dat er meer informatie beschikbaar zou moeten zijn. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de minister een nieuwe zoekslag moet maken en ook moet onderzoeken of er documenten zijn die mogelijk bij de RCGOG berusten.

De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is en dat de minister een nieuwe beslissing moet nemen, maar ziet geen aanleiding om de minister te veroordelen tot schadevergoeding of vergoeding van proceskosten, aangezien de relevante informatie pas in de beroepsfase is overgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1695

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

(gemachtigde: mr. R. Ghanem).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afhandeling van zijn verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo) van 11 februari 2022.
De minister heeft het verzoek met het besluit van 21 februari 2023 afgewezen.
Eiser heeft op 28 februari 2023 beroep ingesteld tegen het besluit van 21 februari 2023. Dit beroep was prematuur omdat er nog geen beslissing op bezwaar was genomen.
Met het bestreden besluit van 28 april 2023 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van het verzoek gebleven. De rechtbank heeft het beroep van 28 februari 2023 vervolgens aangemerkt als een beroep tegen het bestreden besluit.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het eerste Woo-verzoek
7. Op 2 november 2022 heeft eiser bij de minister een Woo-verzoek ingediend. Met het verzoek heeft hij gevraagd om inzage in alle rapporten, e-mails en gesprekken op schrift en gespreksverslagen die te maken hebben met zijn Modellenstichting. Daarnaast wil eiser dat ook hebben over zijn socialmedia-kanalen zoals; [socialmedia kanaal 1] en [socialmedia kanaal 2] op Instagram, [naam] op Facebook en zijn LinkedIn-profiel. Het verzoek ziet op de periode
1 februari 2016 tot en met de datum van het verzoek.
8. Bij besluit van 18 november 2022 heeft de minister het verzoek afgewezen. Er zijn in totaal vier documenten aangetroffen die onder de reikwijdte van het verzoek vallen:
- Document 1: het document ‘Duiding Maatschappelijke impact COVID-19 nr. 18 van de NCTV van 25 januari 2021;
- Document 2: een door eiser ingediende burgervraag;
- Document 3: het antwoord op de door eiser ingediende burgervraag;
- Document 4: nieuwsbrief van de Rijksvoorlichtingsdienst van 6 februari 2021 met daarin een krantenartikel uit de Volkskrant van 6 februari 2021 genaamd ‘Politici zien alleen eigen fouten door de vingers’.
9. De minister heeft ten aanzien van deze documenten het volgende overwogen. Document 1 is al in het bezit van eiser op grond van een eerder ingediend AVG-verzoek. Van document 2 en 3 mag verondersteld worden dat zij al in het bezit zijn van eiser. Document 4 is een letterlijke weergave van een artikel uit de Volkskrant wat dus reeds openbaar is. De documenten hoeven daarom niet (nogmaals) aan eiser te worden verstrekt.
10. Bij de beslissing op bezwaar van 2 december 2022 is de minister bij de afwijzing van het verzoek gebleven. Tegen deze beslissing op bezwaar heeft eiser geen beroep ingesteld.
Het huidige Woo-verzoek
11. Het huidige Woo-verzoek is door eiser ingediend bij de Tweede Kamer. Tijdens een gesprek met de Woo-jurist van de Tweede Kamer heeft eiser op 7 februari 2023 verzocht om het bij de Tweede Kamer ingediende Woo-verzoek door te zenden naar – onder andere – de minister. De jurist van de Tweede Kamer heeft het verzoek op 8 februari 2023 per e-mail doorgestuurd aan de minister. Met het verzoek bij de Tweede Kamer heeft eiser gevraagd om openbaarmaking van dezelfde stukken als genoemd in punt 7.
12. De minister heeft het doorgezonden Woo-verzoek in behandeling genomen. Op
21 februari 2023 heeft de minister het verzoek afgewezen omdat het Woo-verzoek identiek is aan het verzoek van 2 november 2022. Er zijn geen relevante andere documenten aangetroffen dan bij de beoordeling van dat verzoek. Met de beslissing op het bezwaar van 28 april 2023 is de minister bij deze afwijzing gebleven.
De beroepsgronden
13. Eiser stelt zich op het standpunt dat er meer stukken onder verweerder moeten berusten dan de vier stukken die hij nu heeft gekregen. Eiser baseert deze stelling op het veelvuldige contact wat hij (in ieder geval in 2018) heeft gehad met de minister en met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). Dat gaat onder andere om contact in 2016 met minister Martin van Rijn en zijn woordvoerder [woorvoerder] en contact tussen SZW en OCW over de stichting van eiser en subsidieregelingen. Verder is in het jaar 2018 intensief contact geweest tussen eiser, SZW en OCW over zijn modellenstichting en hemzelf. Er is volgens eiser bewust informatie achtergehouden en eiser stelt dat hij daar bewijs van heeft. Ook heeft eiser er bewijs van dat er intern bij SZW en OCW is gesproken over de smaad- en lasterberichten in de kranten die zijn opgezet door de VVD. In beroep overlegt eiser ter onderbouwing van dit standpunt diverse e-mailberichten.
De zoekslag
14. Als een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet onder hem berust en deze mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt is om aannemelijk te maken dat dat document toch onder het bestuursorgaan berust. [1] Bij de beoordeling of een stelling van een bestuursorgaan de rechtbank niet ongeloofwaardig voorkomt, wordt betrokken op welke wijze het onderzoek is verricht. Het bestuursorgaan moet inzichtelijk maken dat voldoende zorgvuldig onderzoek is gedaan en hoe er naar documenten is gezocht. Hierbij hoort ook dat het bestuursorgaan moet onderzoeken of de gevraagde documenten (hebben) bestaan en bij hem hadden behoren te berusten. [2]
15. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden gesteld dat de zoekslag die door de minister ten tijde van de beslissing op bezwaar is verricht onzorgvuldig is geweest. Uit het primaire besluit volgt dat er door een informatiespecialist van het ministerie is gezocht in het document-management-systeem met als zoektermen ‘ [zoekterm 1] ’, ‘ [zoekterm 2] ’, ‘ [zoekterm 3] ’ en ‘ [zoekterm 4] ’. De resultaten zijn vervolgens bekeken door een Woo-jurist om te beoordelen op daadwerkelijke relevantie in het kader van het verzoek van eiser. Dit heeft geleid tot vier relevante hits met bijbehorende documenten. Tijdens de hoorzitting heeft de minister aan eiser gevraagd om zijn Woo-verzoek te specificeren, in die zin dat hij toelicht met wie hij contact zou hebben gehad binnen het ministerie. De minister wilde dit weten om meer gericht te kunnen zoeken in de systemen. Eiser heeft in de bezwaarfase geweigerd om deze informatie te verstrekken. Gelet op de informatie die de minister ten tijde van het bestreden besluit ter beschikking stond, is de rechtbank van oordeel dat de minister heeft kunnen concluderen dat er niet meer documenten onder hem berustten dan de vier documenten die reeds in bezit van eiser zijn. In de beslissing op bezwaar wordt bovendien vermeld dat er opnieuw is gezocht, en dat er geen andere stukken zijn aangetroffen. Voor het oordeel dat sprake was van een onzorgvuldige zoekslag is dan ook geen aanleiding.
Aanwijzingen dat er meer stukken zijn
15. Pas in beroep heeft eiser gehoor gegeven aan het verzoek van de minister om te specificeren met wie hij destijds contact heeft gehad. Eiser heeft diverse e-mailberichten overgelegd. De minister had daar ten tijde van het bestreden besluit dus geen kennis van. Het overleggen van deze stukken kan daarom naar het oordeel van de rechtbank niet tot gevolg hebben dat het bestreden besluit rechtens onjuist is. Dat betekent niet dat de rechtbank het bestreden besluit in stand laat. De rechtbank legt dat hieronder uit.
15. De rechtbank is desondanks met eiser van oordeel dat de overgelegde
e-mailberichten aanwijzingen bevatten dat er meer stukken over hem onder de minister moeten berusten dan de stukken die nu aan hem zijn verstrekt. Die aanwijzingen zijn met name gelegen in het e-mailcontact tussen [A] van SZW en eiser. [A] geeft in de e-mails bijvoorbeeld aan dat ze bij OCW hebben gezegd dat al een groot deel van de subsidies is verdeeld en dat ze geen aanknopingspunten zien voor verder contact met de stichting van eiser omdat ze de doelgroep wel erg specifiek vinden. Ook heeft [A] gezegd dat hij het een en ander zal doorsturen aan een collega van OCW om haar te vragen met wie eiser binnen dat ministerie een gesprek zou kunnen aangaan over het project gericht op voorlichting op scholen. [3] De rechtbank volgt eiser in zijn standpunt dat het onwaarschijnlijk is dat hier geen enkele documentatie van terug te vinden is bij de minister. Daarnaast overlegt eiser een e-mailwisseling tussen hem en [B] van de Regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld (RCGOG). De minister heeft op de zitting verklaard dat hij niet zeker weet of hij bevoegd is om op grond van de Woo bij de RCGOG om documenten te vragen, gelet op de onafhankelijke positie van de RCGOG. De minister heeft toegezegd dat hij dit zal uitzoeken. Dit standpunt sluit naar het oordeel van de rechtbank niet uit dat er meer stukken zijn over eiser die onder de reikwijdte van het door hem ingediende Woo-verzoek vallen. Ook volgt de rechtbank eiser in zijn stelling dat de e-mailberichten aanleiding geven om de zoekslag uit te breiden naar mailboxen van (in ieder geval) de individuele medewerkers van het ministerie die genoemd worden in die berichten. Aan hen kan worden gevraagd om te zoeken naar stukken over eiser of zijn modellenstichting.
Conclusie en gevolgen
18. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over het Woo-verzoek te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan de minister op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat de minister een nieuwe zoekslag zal moeten maken en onduidelijk is hoe lang dat onderzoek gaat duren.
18. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat de minister een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De minister zal een nieuwe zoekslag moeten maken. In die zoekslag moet in ieder geval worden betrokken het contact wat eiser blijkens de e-mailberichten heeft gehad met (medewerkers van) de minister. Ook zal de minister moeten onderzoeken of documenten over eiser die mogelijkerwijs bij de RCGOG berusten vallen onder de reikwijdte van dit Woo-verzoek. Indien er nieuwe documenten worden aangetroffen zal de minister moeten beoordelen of die documenten integraal aan eiser kunnen worden verstrekt of dat er weigeringsgronden van toepassing zijn op (delen van) de documenten. De rechtbank geeft de minister hiervoor zes weken.
18. De rechtbank ziet geen aanleiding om de minister te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding. Eiser heeft niet met stukken onderbouwd dat hij schade heeft geleden en het is verder ook niet gebleken dat de gestelde schade het directe gevolg is van het bestreden besluit in deze zaak.
18. De rechtbank zal niet bepalen dat de minister het griffierecht aan eiser moet vergoeden en eiser krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten. De reden voor deze beslissing is dat het bestreden besluit slechts voor vernietiging in aanmerking komt als gevolg van feiten die na de beslissing op bezwaar bekend zijn geworden. Eiser heeft de relevante e-mailberichten pas in de beroepsfase overgelegd. De minister had daar ten tijde van het bestreden besluit dus geen kennis van en daarom kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesproken van een destijds aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 28 april 2023;
- draagt de minister op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van
mr.B.L. Kosterman-Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
10 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1743.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 14 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2437.
3.Zie onder andere Bijlage 1, pagina 1 en 3, en Bijlage 2, pagina 4, van de door eiser overgelegde mailberichten.