Beoordeling door de rechtbank
3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. De aanvraag om omgevingsvergunning in deze zaak is ingediend vóór 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Is de omheining van de padelbaan in strijd met het bestemmingsplan?
4. In het bestreden besluit heeft het college de aan [club] verleende vergunning herroepen, omdat het naar aanleiding van de door derde-belanghebbenden ingediende bezwaren tot het oordeel is gekomen dat de vier meter hoge omheining rondom de padelbanen in strijd is met het bestemmingsplan.
5. Op grond van het bestemmingsplan zijn ter plaatse hekwerken toegelaten met een hoogte van maximaal vier meter. Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen een hoogte hebben van maximaal drie meter.In het bestreden besluit is het college tot het oordeel gekomen dat de deels van glazen wanden voorziene omheining van de padelbanen bij nader inzien niet gelijk te stellen is met een hekwerk zoals die door het bestemmingsplan ter plaatse is toegestaan. De omheining merkt het college om die reden aan als een ander bouwwerk, geen gebouw zijnde. Alleen omdat de in de aanvraag voorziene omheining hoger is dan de toegelaten 3 meter, heeft het college het bouwplan in strijd geacht met het bestemmingsplan.
6. [club] heeft aangevoerd dat het college ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de omheining niet gelijk kan worden gesteld met een door het bestemmingsplan toegelaten hekwerk. De rechtbank deelt dit standpunt niet. Omdat de omheining rondom de padelbanen deels wordt voorzien van gesloten wanden, ontbreekt op die onderdelen het voor hekwerken kenmerkende transparante karakter van spijlen of gaas. Hoewel de gesloten wanden worden voorzien van glas waar doorheen gekeken kan worden, geeft dat toch een ander ruimtelijk beeld dan van een hekwerk. Bovendien kan het doorkijk-effect van het glas vanwege vervuiling of het naderhand aanbrengen van vormen van blindering als nog teniet gaan. De rechtbank is dus met het college van oordeel dat de voorziene omheining bij de toepassing van het bestemmingsplan niet als hekwerk maar als een ander bouwwerk, geen gebouw zijnde, moet worden aangemerkt. Omdat de voorziene omheining hoger is dan drie meter, heeft het college op dit punt het bouwplan terecht in strijd geacht met het bestemmingsplan. Voor zover de omgevingsvergunning ziet op de bouwactiviteit, heeft het college deze dan ook terecht herroepen.
Kon de omgevingsvergunning worden herroepen, zonder een nieuw besluit te nemen?
7. Artikel 7:11, eerste lid, van de Awb regelt dat op grondslag van een ontvankelijk bezwaar een heroverweging van het bestreden besluit plaatsvindt. Het tweede lid van genoemd artikel bepaalt dat als de heroverweging daartoe aanleiding geeft, het bestuursorgaan het bestreden besluit herroept en voor zover nodig daarvoor in de plaats een nieuw besluit neemt.
8. In de rechtspraak is de hoofdregel ontwikkeld dat het herroepen van het bestreden besluit en het zo nodig nemen van een nieuw besluit, gelijktijdig moet plaatsvinden. Slechts bij uitzondering is het toegestaan om eerst het bestreden besluit te herroepen en vervolgens op een later moment een nieuw besluit te nemen. Zo’n uitzondering doet zich voor als het nieuw te nemen besluit moet worden voorbereid met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb. Voorwaarde is dan wel dat gelijktijdig met het herroepen van het bestreden besluit tevens de procedure van afdeling 3.4 van de Awb is opgestart met ter inzage leggen van het ontwerp-besluit.
9. Het college heeft in zijn bestreden besluit de aan [club] verleende omgevingsvergunning herroepen en aangekondigd een nieuw besluit op de aanvraag te zullen voorbereiden met de procedure uit afdeling 3.4 van de Awb. Tijdens de zitting is door het college verklaard dat de procedure uit afdeling 3.4 van de Awb niet gelijktijdig met het herroepen van de omgevingsvergunning is opgestart en ten tijde van de zitting nog steeds niet is opgestart. Van een gelijktijdige herroeping en terinzagelegging van het ontwerp-besluit is dus geen sprake zodat hierom het bestreden besluit al in strijd is met artikel 7:11, tweede lid, van de Awb.
10. De rechtbank is overigens van oordeel dat het college er ten onrechte van is uitgegaan dat een nieuw besluit op de aanvraag moet worden voorbereid met de procedure uit afdeling 3.4 van de Awb. Zoals al is vastgesteld heeft de strijd met het bestemmingsplan enkel betrekking op de te bouwen omheining rondom de padelbanen. De omheining wordt vier meter hoog in plaats van de door het bestemmingsplan toegelaten hoogte van drie meter. Anders dan waar het college bij zijn besluit van uit is gegaan, is de rechtbank van oordeel dat de oppervlakte van de te realiseren omheining bepaald moet worden los van de padelbaan zelf. De verharding van een padelbaan is geen bouwwerk en vormt ook geen constructief geheel met de omheining. Om die reden komt de rechtbank tot het oordeel dat de padelbaan niet met de oppervlakte van de omheining moet worden meegerekend. Uitgaande van die meetwijze, beslaat een omheining rondom een padelbaan geen grotere grondoppervlakte dan 50 vierkante meter. Nu daarnaast de hoogte van een omheining lager is dan tien meter, is sprake van een bouwwerk als bedoeld in artikel 4, aanhef en derde lid, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht. Uit artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2o, in samenhang met artikel 3.10 van de Wabo volgt uit het voorgaande dat de reguliere voorbereidingsprocedure op de aanvraag om omgevingsvergunning van [club] van toepassing is. Om die reden had het college het nemen van een nieuw besluit op de aanvraag niet mogen afsplitsen van het herroepen van de aan [club] verleende vergunning. De beslissing op bezwaar is om die reden in strijd genomen met artikel 7:11, tweede lid, van de Awb.
Is het bestreden besluit in strijd met het evenredigheidsbeginsel?
11. [club] heeft aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is genomen met het evenredigheidsbeginsel. Uit artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo volgt dwingendrechtelijk dat een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit die strijdig is met het bestemmingsplan, mede wordt aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van die wet en wordt de vergunning slechts geweigerd als de verlening met toepassing van artikel 2.12 van die wet niet mogelijk is. [club] heeft niet nader onderbouwd waarom het geven van toepassing aan deze bepalingen van de Wabo in dit geval in strijd zou zijn met het evenredigheidsbeginsel. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is er recht op vergoeding van immateriële schade?
12. [club] heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank gaat bij de beoordeling van zo’n verzoek uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van 19 februari 2016.De redelijke termijn is overschreden als de bezwaar- en beroepsfase samen langer dan twee jaar hebben geduurd. Daarbij is een termijn van 6 maanden voor de behandeling van het bezwaar en een termijn van 1,5 jaar voor de behandeling van het beroep redelijk. Voor de hoogte van de schadevergoeding is het uitgangspunt een tarief van € 500,- per half jaar waarmee de termijn is overschreden, naar boven afgerond.
13. In deze zaak ving de redelijke termijn aan op de dag toen het bezwaarschrift van de omwonenden door het college was ontvangen. Dat was op 6 december 2021. De rechtbank had binnen twee jaar, dus uiterlijk op 6 december 2023 uitspraak moeten doen. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen. Van dergelijke omstandigheden is in dit geval geen sprake.
14. Dit betekent dat de redelijke termijn van twee jaar met bijna 5 maanden is overschreden, nu heden uitspraak is gedaan. Afgerond naar boven is dat 6 maanden. Dat maakt dat [club], uitgaande van € 500,- per overschrijding per half jaar, recht heeft op een schadevergoeding van € 500,-. De overschrijding van de redelijke termijn is volledig veroorzaakt doordat de bezwaarprocedure een half jaar langer heeft geduurd en wordt dus geheel aan het college toegerekend. Het college moet dan ook het bedrag van € 500,- aan [club] betalen.