ECLI:NL:RBMNE:2024:2049

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
22/5926
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
  • A.R. Rademaker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping omgevingsvergunning voor padelbanen in strijd met bestemmingsplan

Op 28 maart 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen [club] en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laren. Het beroep van [club] was gericht tegen de herroeping van een omgevingsvergunning voor de aanleg van vier padelbanen op hun tenniscomplex. De rechtbank oordeelde dat de herroeping van de vergunning in strijd was met artikel 7:11, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelde vast dat de omheining van de padelbanen, die vier meter hoog zou zijn, niet als een hekwerk kon worden aangemerkt volgens het bestemmingsplan, dat een maximale hoogte van drie meter voor andere bouwwerken toestaat. Hierdoor was de omheining in strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank vernietigde het besluit van het college en droeg hen op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan [club] wegens overschrijding van de redelijke termijn, en moesten proceskosten en griffierechten worden vergoed. De rechtbank benadrukte dat de aanvraag om omgevingsvergunning was ingediend vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet, waardoor de oude wetgeving van toepassing bleef. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de wijze waarop omgevingsvergunningen worden behandeld en herroepen, vooral in relatie tot bestemmingsplannen en de rechten van aanvragers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5926
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 maart 2024 in de zaak tussen
[club], uit [vestigingsplaats], vertegenwoordigd door de heer [A], ([club]) (gemachtigde: mw. mr. S.E. Silbermann),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laren

(gemachtigden: mr. G. de Josselin en mr. H. Zahri).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel: [derde partij 1] uit [woonplaats] (gemachtigde: mr. D. op de Hoek), [derde partij 2] uit [woonplaats], [derde partij 3] uit [woonplaats] en [derde partij 4] uit [woonplaats] (derde-partijen).

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van [club] tegen het bestreden besluit van het college van 21 november 2022 op de zitting van 28 maart 2024 behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [club], de gemachtigde van [club] en de gemachtigden van het college. Verder hebben deelgenomen derde-partijen [derde partij 2], [derde partij 3] en [derde partij 1], met zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank mondeling uitspraak gedaan. Partijen zijn er op gewezen dat zij tegen deze uitspraak in hoger beroep kunnen op de manier zoals onder aan dit proces-verbaal beschreven.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 21 november 2021;
- draagt het college op om een nieuw besluit op het bezwaar van [club] te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- wijst het verzoek van [club] om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn toe;
- veroordeelt het college tot vergoeding aan [club] van € 500,- voor de aan de bezwaarfase toerekenbare immateriële schade wegens het overschrijden van de redelijke termijn;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,- aan [club] vergoedt;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan [club].

Inleiding

1. De uitspraak gaat over het beroep van [club] over zijn aanvraag om omgevingsvergunning voor de aanleg van vier padelbanen op zijn tenniscomplex aan de [adres] in [vestigingsplaats].
2. Het college heeft de gevraagde omgevingsvergunning met het besluit van 4 november 2021 verleend. Hiertegen hebben derde-belanghebbenden bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit op het bezwaar van 21 november 2022, heeft het college de omgevingsvergunning herroepen en aangekondigd een nieuw besluit op de aanvraag te zullen voorbereiden met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Tegen dit besluit heeft [club] beroep ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. De aanvraag om omgevingsvergunning in deze zaak is ingediend vóór 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Is de omheining van de padelbaan in strijd met het bestemmingsplan?
4. In het bestreden besluit heeft het college de aan [club] verleende vergunning herroepen, omdat het naar aanleiding van de door derde-belanghebbenden ingediende bezwaren tot het oordeel is gekomen dat de vier meter hoge omheining rondom de padelbanen in strijd is met het bestemmingsplan.
5. Op grond van het bestemmingsplan zijn ter plaatse hekwerken toegelaten met een hoogte van maximaal vier meter. Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen een hoogte hebben van maximaal drie meter. [1] In het bestreden besluit is het college tot het oordeel gekomen dat de deels van glazen wanden voorziene omheining van de padelbanen bij nader inzien niet gelijk te stellen is met een hekwerk zoals die door het bestemmingsplan ter plaatse is toegestaan. De omheining merkt het college om die reden aan als een ander bouwwerk, geen gebouw zijnde. Alleen omdat de in de aanvraag voorziene omheining hoger is dan de toegelaten 3 meter, heeft het college het bouwplan in strijd geacht met het bestemmingsplan.
6. [club] heeft aangevoerd dat het college ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de omheining niet gelijk kan worden gesteld met een door het bestemmingsplan toegelaten hekwerk. De rechtbank deelt dit standpunt niet. Omdat de omheining rondom de padelbanen deels wordt voorzien van gesloten wanden, ontbreekt op die onderdelen het voor hekwerken kenmerkende transparante karakter van spijlen of gaas. Hoewel de gesloten wanden worden voorzien van glas waar doorheen gekeken kan worden, geeft dat toch een ander ruimtelijk beeld dan van een hekwerk. Bovendien kan het doorkijk-effect van het glas vanwege vervuiling of het naderhand aanbrengen van vormen van blindering als nog teniet gaan. De rechtbank is dus met het college van oordeel dat de voorziene omheining bij de toepassing van het bestemmingsplan niet als hekwerk maar als een ander bouwwerk, geen gebouw zijnde, moet worden aangemerkt. Omdat de voorziene omheining hoger is dan drie meter, heeft het college op dit punt het bouwplan terecht in strijd geacht met het bestemmingsplan. Voor zover de omgevingsvergunning ziet op de bouwactiviteit, heeft het college deze dan ook terecht herroepen.
Kon de omgevingsvergunning worden herroepen, zonder een nieuw besluit te nemen?
7. Artikel 7:11, eerste lid, van de Awb regelt dat op grondslag van een ontvankelijk bezwaar een heroverweging van het bestreden besluit plaatsvindt. Het tweede lid van genoemd artikel bepaalt dat als de heroverweging daartoe aanleiding geeft, het bestuursorgaan het bestreden besluit herroept en voor zover nodig daarvoor in de plaats een nieuw besluit neemt.
8. In de rechtspraak is de hoofdregel ontwikkeld dat het herroepen van het bestreden besluit en het zo nodig nemen van een nieuw besluit, gelijktijdig moet plaatsvinden. Slechts bij uitzondering is het toegestaan om eerst het bestreden besluit te herroepen en vervolgens op een later moment een nieuw besluit te nemen. Zo’n uitzondering doet zich voor als het nieuw te nemen besluit moet worden voorbereid met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb. Voorwaarde is dan wel dat gelijktijdig met het herroepen van het bestreden besluit tevens de procedure van afdeling 3.4 van de Awb is opgestart met ter inzage leggen van het ontwerp-besluit. [2]
9. Het college heeft in zijn bestreden besluit de aan [club] verleende omgevingsvergunning herroepen en aangekondigd een nieuw besluit op de aanvraag te zullen voorbereiden met de procedure uit afdeling 3.4 van de Awb. Tijdens de zitting is door het college verklaard dat de procedure uit afdeling 3.4 van de Awb niet gelijktijdig met het herroepen van de omgevingsvergunning is opgestart en ten tijde van de zitting nog steeds niet is opgestart. Van een gelijktijdige herroeping en terinzagelegging van het ontwerp-besluit is dus geen sprake zodat hierom het bestreden besluit al in strijd is met artikel 7:11, tweede lid, van de Awb.
10. De rechtbank is overigens van oordeel dat het college er ten onrechte van is uitgegaan dat een nieuw besluit op de aanvraag moet worden voorbereid met de procedure uit afdeling 3.4 van de Awb. Zoals al is vastgesteld heeft de strijd met het bestemmingsplan enkel betrekking op de te bouwen omheining rondom de padelbanen. De omheining wordt vier meter hoog in plaats van de door het bestemmingsplan toegelaten hoogte van drie meter. Anders dan waar het college bij zijn besluit van uit is gegaan, is de rechtbank van oordeel dat de oppervlakte van de te realiseren omheining bepaald moet worden los van de padelbaan zelf. De verharding van een padelbaan is geen bouwwerk en vormt ook geen constructief geheel met de omheining. Om die reden komt de rechtbank tot het oordeel dat de padelbaan niet met de oppervlakte van de omheining moet worden meegerekend. Uitgaande van die meetwijze, beslaat een omheining rondom een padelbaan geen grotere grondoppervlakte dan 50 vierkante meter. Nu daarnaast de hoogte van een omheining lager is dan tien meter, is sprake van een bouwwerk als bedoeld in artikel 4, aanhef en derde lid, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht. Uit artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2o, in samenhang met artikel 3.10 van de Wabo volgt uit het voorgaande dat de reguliere voorbereidingsprocedure op de aanvraag om omgevingsvergunning van [club] van toepassing is. Om die reden had het college het nemen van een nieuw besluit op de aanvraag niet mogen afsplitsen van het herroepen van de aan [club] verleende vergunning. De beslissing op bezwaar is om die reden in strijd genomen met artikel 7:11, tweede lid, van de Awb.
Is het bestreden besluit in strijd met het evenredigheidsbeginsel?
11. [club] heeft aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is genomen met het evenredigheidsbeginsel. Uit artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo volgt dwingendrechtelijk dat een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit die strijdig is met het bestemmingsplan, mede wordt aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van die wet en wordt de vergunning slechts geweigerd als de verlening met toepassing van artikel 2.12 van die wet niet mogelijk is. [club] heeft niet nader onderbouwd waarom het geven van toepassing aan deze bepalingen van de Wabo in dit geval in strijd zou zijn met het evenredigheidsbeginsel. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is er recht op vergoeding van immateriële schade?
12. [club] heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank gaat bij de beoordeling van zo’n verzoek uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van 19 februari 2016. [3] De redelijke termijn is overschreden als de bezwaar- en beroepsfase samen langer dan twee jaar hebben geduurd. Daarbij is een termijn van 6 maanden voor de behandeling van het bezwaar en een termijn van 1,5 jaar voor de behandeling van het beroep redelijk. Voor de hoogte van de schadevergoeding is het uitgangspunt een tarief van € 500,- per half jaar waarmee de termijn is overschreden, naar boven afgerond.
13. In deze zaak ving de redelijke termijn aan op de dag toen het bezwaarschrift van de omwonenden door het college was ontvangen. Dat was op 6 december 2021. De rechtbank had binnen twee jaar, dus uiterlijk op 6 december 2023 uitspraak moeten doen. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen. Van dergelijke omstandigheden is in dit geval geen sprake.
14. Dit betekent dat de redelijke termijn van twee jaar met bijna 5 maanden is overschreden, nu heden uitspraak is gedaan. Afgerond naar boven is dat 6 maanden. Dat maakt dat [club], uitgaande van € 500,- per overschrijding per half jaar, recht heeft op een schadevergoeding van € 500,-. De overschrijding van de redelijke termijn is volledig veroorzaakt doordat de bezwaarprocedure een half jaar langer heeft geduurd en wordt dus geheel aan het college toegerekend. Het college moet dan ook het bedrag van € 500,- aan [club] betalen.

Conclusie en gevolgen

15. De rechtbank vernietigt het besluit op bezwaar omdat het in strijd is genomen met artikel 7:11, tweede lid, van de Awb. Dat betekent dat de herroeping van tafel is en de aan [club] verleende omgevingsvergunning herleeft. Het college zal een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen. Voor zover de vergunning betrekking heeft op de bouwactiviteit (die ziet op het plaatsen van de omheiningen rondom de voorziene padelbanen) zal het deze moeten herroepen en op dat besluitonderdeel een nieuw besluit in de plaats moeten nemen. In dat kader moet het college, met toepassing van artikel 2.10, tweede lid en artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2o, van de Wabo afwegen of het planologisch aanvaardbaar is om de omheining rondom de padelbanen, in afwijking van de hoogtebepaling in het bestemmingsplan, te vergunnen.
16. [club] heeft gevraagd om een proceskosten veroordeling. Het beroep is gegrond, zodat het college veroordeeld wordt om deze proceskosten te betalen. De rechtbank stelt dit bedrag vast met wegingsfactor 1 op 2 punten (voor indienen beroep en verschijnen op zitting) € 1.750, --.
17. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht van € 365,- aan [club] vergoeden.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2024 door mr. ing. A. Rademaker, rechter, in aanwezigheid van mr. I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op: 4 april 2024.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: regels bestemmingsplan

Artikel 14 Sport

  • 14.1 Bestemmingsomschrijving
  • 14.2 Bouwregels
  • 14.3 Nadere eisen
  • 14.4 Afwijken van de bouwregels
  • 14.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.1
Bestemmingsomschrijving
De voor '
Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
sportvoorzieningen, met bijbehorende bouwwerken zoals vergader- en instructieruimten uitsluitend ten behoeve van de sportvoorzieningen en kantines;
een zwembad, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zwembad';
ondergeschikte horeca en detailhandel ten dienste van deze bestemming;
groenvoorzieningen;
fiets en / of voetpaden;
evenementen, welke voldoen aan het gemeentelijk Evenementenbeleid;
kinder- en naschoolse opvang;
met de daarbij behorende:
speelvoorzieningen en hierbij passende, openbare verblijfsvoorzieningen;
abri's, telefooncellen, straatmeubilair, nutsvoorzieningen en dergelijke;
aan de hoofdfunctie ondergeschikte verkeersvoorzieningen, verhardingen en watergangen.
14.2
Bouwregels
14.2.1
Gebouwen
Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
het bebouwingspercentage ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' mag niet worden overschreden;
de goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' danwel 'maximale bouwhoogte (m)' mag niet worden overschreden;
per bouwperceel is ten hoogste één dienstwoning toegestaan, met een inhoud van ten minste 150 m3 en ten hoogste 500 m3;
de bij een dienstwoning behorende oppervlakte aan bijgebouwen mag ten hoogste 50 m2 bedragen, waarbij de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen ten hoogste 3 meter respectievelijk 6 meter mag bedragen;
kantines mogen per bouwperceel gezamenlijk ten hoogste 25% van de aanwezige vloeroppervlakte beslaan;
14.2.2
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
de hoogte van terrein- en erfafscheidingen mag ten hoogste 2 meter bedragen;
de hoogte van hekwerken rond tennisbanen mag ten hoogste 4 meter bedragen;
de hoogte van lichtmasten mag ten hoogste 15 meter bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - lichtmasten uitgesloten' geen lichtmasten mogen worden gebouwd;
e hoogte van vlaggenmasten mag ten hoogste 8 meter bedragen;
ter plaatse van de aanduiding 'zwembad' mag een waterglijbaan worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 15 meter;
de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen;
ter plaatse van de aanduiding 'zwembad' mogen, los van het bebouwingspercentage, zwembassins worden gebouwd tot een oppervlakte van ten hoogste 3.000 m2.
14.3
Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:
een samenhangend straat en bebouwingsbeeld;
de verkeersveiligheid;
de milieusituatie;
e sociale veiligheid;
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
de aanwezige natuurwaarden.
14.4
Afwijken van de bouwregels
14.4.1
Afwijken voor bouwen buiten bouwvlak
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid
14.2.1onder a. en toestaan dat een gebouw gedeeltelijk buiten een bouwvlak wordt gebouwd, mits:
de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen buiten het bouwvlak niet meer dan 50 m2 bedraagt;
de hoogte van de gebouwen buiten het bouwvlak niet meer dan 4 meter bedraagt;
geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
1. het straat- en bebouwingsbeeld;
2. de verkeersveiligheid;
3. de sociale veiligheid;
4. de milieusituatie;
5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
6. de aanwezige natuurwaarden.
14.4.2
Afwijken voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid
14.2.2:
voor het oprichten van hekwerken rond sportvelden tot een bouwhoogte van ten hoogste 4 meter;
voor het oprichten van een vrijstaande antennemast met een bouwhoogte van ten hoogste 15 meter.
14.5
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.5.1
Verbod
Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden, en het aanbrengen van eventuele andere oppervlakteverhardingen (al dan niet tijdelijk);
het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen, opvullen of egaliseren van de bodem met meer dan 0,3 meter, waaronder begrepen het ophogen met bagger- of grondspecie;
het beplanten met houtige gewassen zoals bomen en struiken;
het verrichten van exploratie- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen;
14.5.2
Uitzonderingen op verbod
Het verbod als bedoeld in lid
14.5.1is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
betrekking hebben op het normaal onderhoud en beheer;
noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond, het herstel van de aanwezige waarde danwel noodzakelijk zijn uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden;
reeds vergund en in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
14.5.3
Voorwaarde voor de omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid
14.5.1zijn slechts toelaatbaar indien:
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van de gronden;
een schriftelijk advies is ingewonnen van een landschapsarchitect.

Voetnoten

1.In de bijlage bij deze uitspraak zijn de regels uit het bestemmingsplan opgenomen die behoren bij de op de locatie rustende bestemming ‘Sport’.
2.Verwezen wordt naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1311.