Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
[gedaagde sub 2],
1.De procedure
- de dagvaarding van 15 januari 2024 met 31 producties;
- de brief van 15 februari 2024 van mr. Tijsseling met het verzoek toestemming te verlenen om hoger beroep in te stellen tegen de deelgeschilbeschikking van 7 december 2022 van deze rechtbank;
- het e-mailbericht van 20 februari 2024 van de griffier van de rechtbank;
- de akte van 28 februari 2024 van Univé en [gedaagde sub 2] .
2.De overwegingen
inleiding
Voor het ongeval en de gevolgen daarvan heeft [eiser] [gedaagde sub 2] aansprakelijk gesteld. Univé, de verzekeraar van [gedaagde sub 2] , heeft de kwestie in behandeling genomen voor [gedaagde sub 2] . Nadat Univé een eigen toedrachtsonderzoek heeft laten doen, heeft zij aansprakelijkheid (van [gedaagde sub 2] ) afgewezen. Bij deze rechtbank heeft daarna een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden. Dat heeft voor Univé niet tot andere inzichten geleid en zij heeft haar afwijzende standpunt over de aansprakelijkheid gehandhaafd. Om duidelijkheid te krijgen over de aansprakelijkheid is [eiser] daarna een deelgeschilprocedure gestart. In die procedure heeft hij - kort gezegd - een verklaring voor recht gevraagd dat [gedaagde sub 2] aansprakelijk is voor het ongeval.
als van een tussenvonnis, dus nadat de bodemrechter die mogelijkheid heeft geopend door daarvoor verlof te verlenen. Ook is in artikel 1019cc lid 3 en onder a Rv de wettelijke appeltermijn voor het hoger beroep van deelgeschilbeschikkingen geregeld: hoger beroep moet worden ingesteld binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de eerstdienende dag in de bodemprocedure of, als de beschikking in de deelgeschilprocedure later dan die eerste roldatum is gegeven, te rekenen vanaf de uitspraakdatum in het deelgeschil. Uit de wetsgeschiedenis bij artikel 1019cc Rv (zie TK 2007-2008, 31 518, nr. 3, p. 23) volgt dat voor de regeling van tussentijds hoger beroep tegen deelgeschilbeschikkingen aansluiting is gezocht bij de jurisprudentie over artikel 337 Rv, waarbij is verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 23 januari 2004 (ECLI:NL:HR:2005:AL7051). In het arrest van 17 december 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1924) is de Hoge Raad gedeeltelijk van (onder andere) dit arrest van 23 januari 2004 teruggekomen. De Hoge Raad heeft beslist dat de appeltermijn gaat lopen vanaf de datum van het vonnis waarbij het verlof voor tussentijds hoger beroep is verleend (en niet meer vanaf de datum van het tussenvonnis waartegen men wil opkomen). Omdat een deelgeschilbeschikking in een bodemprocedure de status krijgt van tussenvonnis zal de rechtbank, in afwijking van dat wat in artikel 1019cc lid 3 onder a Rv is bepaald over het aanvangsmoment van de appeltermijn (zie hiervoor), voor wat betreft de start van de appeltermijn aansluiten bij deze regeling. Bij de beoordeling voor het verlenen van verlof moet ook worden betrokken of het openstellen van hoger beroep leidt tot onredelijke vertraging van de procedure (zie rechtsoverweging 3.2.4 van het arrest van 17 december 2021).
- zoals gezegd - beslist dat [eiser] niet heeft aangetoond dat [gedaagde sub 2] een verkeersfout heeft gemaakt waardoor [eiser] ten val is gekomen en is het (primaire) verzoek om voor recht te verklaren dat Univé en [gedaagde sub 2] aansprakelijk zijn, afgewezen. Daarmee is een beslissing gegeven over de materiële rechtsverhouding tussen partijen, zoals bedoeld in artikel 1019cc lid 1 Rv. Zoals de rechtbank hiervoor onder 2.5 heeft overwogen kan van zo’n beslissing op grond van artikel 1019cc lid 3 onder a Rv hoger beroep worden ingesteld, als de rechter in eerste aanleg, dus de rechtbank waar de bodemprocedure loopt, in deze zaak is dat rechtbank Midden-Nederland, die mogelijkheid heeft geopend op verzoek van één van de partijen.
Uit het feit dat Univé de akte van 28 februari 2024 heeft genomen en dus heeft gereageerd in deze bodemprocedure en zij in dat processtuk de naam NV Univé Schade heeft gebruikt, leidt de rechtbank af dat de eerdere verschrijving kennelijk geen punt van discussie is. Bovendien geldt dat de rechtbank in déze procedure geen partijnamen kan verbeteren in een uitspraak die gedaan is in de deelgeschilprocedure of de procedure voorlopig getuigenverhoor.
3.De beslissing
2 oktober 2024;