ECLI:NL:RBMNE:2024:1982

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
C/16/549977 / HA ZA 22-670
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van onroerend goed en verrekening van kosten tussen ex-samenlevers na beëindiging van de relatie

In deze zaak, uitgesproken op 20 maart 2024 door de Rechtbank Midden-Nederland, is een geschil aan de orde tussen twee ex-samenlevers, aangeduid als 'de vrouw' en 'de man'. De vrouw vordert onder andere een vergoeding van de economische meerwaarde van verschillende panden, huurinkomsten en verrekeningen van kosten van de huishouding. De partijen hebben van 2009 tot 2022 samengewoond en hebben samen twee kinderen. Tijdens hun relatie hebben zij een notariële samenlevingsovereenkomst gesloten waarin afspraken zijn gemaakt over de kosten van de huishouding en de eigendomsverhoudingen van hun bezittingen. De vrouw stelt dat er een stilzwijgende overeenkomst is over het delen van de meerwaarde van de panden, terwijl de man dit betwist en stelt dat de panden altijd zijn eigendom zijn geweest.

De rechtbank oordeelt dat de vrouw onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat er een stilzwijgende overeenkomst bestond over het delen van de meerwaarde van de panden. De vorderingen van de vrouw worden afgewezen, met uitzondering van de vordering tot verrekening van de kosten van de huishouding, die wordt toegewezen. De rechtbank bepaalt dat de man aan de vrouw een bedrag van € 32.721,- moet betalen ter zake van deze verrekening. Daarnaast worden er afspraken gemaakt over de verdeling van de onroerende zaken en de huuropbrengsten van de panden. De rechtbank compenseert de proceskosten, zodat elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
zaaknummer C/16/549977 / HA ZA 22-670
Vonnis van 20 maart 2024
in de zaak van
[eiseres] ,
wonende in [woonplaats] ,
eiseres in conventie
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.J. van Lingen,
tegen
[gedaagde] ,
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde in conventie
eiser in reconventie,
advocaat mr. M.E.M. Beijersbergen.
Partijen zullen hierna ‘de vrouw’ en ‘de man’ worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 16 december 2022;
de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie;
de brief namens de man, met productie 24;
e conclusie van antwoord in reconventie tevens akte vermeerdering van eis in conventie;
de akte uitlaten tegen vermeerdering eis;
de brief namens de man, met productie 30 tot en met 44;
het B8-formulier namens de man van 23 oktober 2023, met productie 45 en 46;
et B8-formulier namens de vrouw van 23 oktober 2023, met productie 12 tot en met 14;
het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 3 november 2023;
de akte na mondelinge behandeling (ex art. 843a Rv) van de vrouw;
de akte uitlaten namens de man;
het vonnis in het incident ex art. 843a Rv van 29 november 2023;
de akte na tussenvonnis/incident, tevens houdende akte vermeerdering van eis van de vrouw;
de akte uitlaten tegen akte na tussenvonnis/incident tevens tegen vermeerdering eis van de man.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben vanaf [2008] tot [2022] een relatie met elkaar gehad. De vrouw is in 2009 vanuit Canada naar Nederland gekomen. Vanaf [2009] tot aan [2022] hebben partijen samengewoond. Uit de relatie zijn een dochter (2015) en een zoon (2018) geboren.
2.2.
Op [2009] is een notariële samenlevingsovereenkomst opgesteld. In de overeenkomst is onder meer opgenomen:
I. GEMEENSCHAPPELIJKE HUISHOUDING
1. De kosten van de gemeenschappelijke huishouding zullen naar
evenredigheid van ieders inkomen worden betaald. Zij kunnen te allen tijde
een andere bijdrageplicht overeenkomen. Mocht het inkomen niet
toereikend zijn om de kosten van de huishouding te betalen, dan zullen zij
naar evenredigheid van hun vermogen het tekort aanvullen.
2. Zij zullen maandelijks een gedeelte van hun inkomen storten op eengezamenlijke bankrekening, waaruit de kosten van de gemeenschappelijke huishouding worden betaald.[…]
II. GEEN GEMEENSCHAP VAN GOEDEREN
Door het aangaan van de samenlevingsovereenkomst ontstaat geen
gemeenschap van goederen. Ieder behoudt als uitgangspunt zijn eigen
bezittingen en schulden.
2.3.
Op [2022] is de samenlevingsovereenkomst aangevuld/gewijzigd met een verblijvingsbeding. Daarin staat onder meer:
VERBLIJVINGSBEDING
1. bij overlijden
In de situatie dat een van hen overlijdt, willen de partners dat de gezamenlijke bezittingen
terechtkomen bij de partner die achterblijft. Daarom delen zij de gezamenlijke bezittingen
aan die partner toe, onder de opschortende voorwaarde van het overlijden van een van
hen. Dit is een verblijvingsbeding gebaseerd op artikel 3:182 Burgerlijk Wetboek.[…]hoeveel de overnameprijs is
De overnameprijs wordt berekend naar de waarde van het overgenomen aandeel in de
bezittingen, verminderd met het overgenomen deel van de schulden. De waarde van de
bezittingen wordt bepaald per de datum van het overlijden. Voor de waarde van dewoning wordt uitgegaan van de marktwaarde in onbewoonde staat.
2.4.
Partijen zijn ieder voor zich, dan wel gezamenlijk, eigenaar geworden van de navolgende panden:
- [straat 1] [nummeraanduiding 1] te [plaats 1] (man);
- [straat 2] [nummeraanduiding 2/letteraanduiding 1] te [plaats 2] (gezamenlijk);
- [straat 3] [nummeraanduiding 3] te [plaats 2] (gezamenlijk);
- [straat 4] [nummeraanduiding 4/letteraanduiding 2] te [plaats 3] (man);
- [straat 5] [nummeraanduiding 5] te [plaats 3] (man);
- [straat 6] [nummeraanduiding 6] te [plaats 4] (man);
- [straat 7] [nummeraanduiding 7/letteraanduiding 3] te [plaats 3] (man);
- [straat 8] [nummeraanduiding 8/letteraanduiding 3] te [plaats 5] (man);
- Zes niet nader genoemde panden (man);
- [straat 9] [nummeraanduiding 9] te [plaats 6] (vrouw);
- [straat 10] [nummeraanduiding 10] te [plaats 7] (gezamenlijk);
- [straat 11] [nummeraanduiding 11] te [plaats 8] (gezamenlijk).
De eerste twee panden zijn verkocht in 2019 respectievelijk 2020. De overige panden zijn nog in het bezit van partijen of één van hen. De woning aan de [straat 11] [nummeraanduiding 11] te [plaats 8] wordt sinds het uiteengaan van partijen bewoond door de vrouw. De overige panden worden verhuurd, evenals de aan de woning te [plaats 8] verbonden studio.
2.5.
In het najaar van 2018 heeft de man bij de ASN bank op eigen naam een rekening geopend met nummer [rekeningnummer 1] , samen met een daaraan gekoppelde ASN spaarrekening met nummer [rekeningnummer 2] . Het vastgoedbeheer van alle panden loopt sindsdien via deze rekening.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
De vrouw vordert – na wijziging van haar eis – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1.
de man te veroordelen om de (stilzwijgende) overeenkomst tussen partijen na te komen en daartoe de economische (meer)waarde van de panden [straat 4] , [straat 7] , [straat 5] en [straat 6] met de vrouw te delen door aan de vrouw te betalen een bedrag van € 145.557,- te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
2.
de man te veroordelen om aan de vrouw te vergoeden de helft van alle huurinkomsten van de panden [straat 4] , [straat 7] , [straat 5] en [straat 6] gedurende de relatie tot en met december 2023 door aan de vrouw te betalen een bedrag van € 216.311,50 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
3.
de man te veroordelen om binnen twee dagen na het te wijzen vonnis aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 156.892,- ter zake de nog niet verdeelde verkoopopbrengst van de [straat 2] [nummeraanduiding 2/letteraanduiding 1] te [plaats 2] , te vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de datum van algehele voldoening;
4.
de man te veroordelen om aan de vrouw te vergoeden de helft van de huurinkomsten van de woning aan de [straat 2] te [plaats 2] door aan haar te betalen een bedrag van € 30.000,-;
5.
de verdeling van de onroerende zaken aan de [straat 11] [nummeraanduiding 11] te [plaats 8] , de [straat 10] [nummeraanduiding 10] te [plaats 7] [plaats 9] en de [straat 3] [nummeraanduiding 3] te [plaats 2] vast te stellen en daartoe te bepalen dat deze onroerende zaken worden toegedeeld aan de vrouw voor een door een taxateur te bepalen marktconforme prijs onder de verplichting de helft van de overwaarde uit te betalen aan de man, en daartoe te bepalen dat de vrouw gedurende drie maanden in staat wordt gesteld, vanaf de datum van het vonnis, om de financiering van de panden rond te krijgen, bij gebreke van welke financiering de panden zullen worden verkocht, danwel onder gelijke voorwaarden zullen worden toegedeeld aan de man;
6.
de man te veroordelen om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 15.200,- ter zake huurinkomsten van de [straat 10] [nummeraanduiding 10] te [plaats 7] alsmede, voor elke maand dat geen verdeling heeft plaatsgevonden van deze onroerende zaak, een bedrag van € 950,- aan de vrouw te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding resp. de eerste dag van iedere verschuldigde huurtermijn tot aan de dag der algehele voldoening;
7.
de man te veroordelen om aan de vrouw te vergoeden een bedrag van € 36.000,- ter zake huurinkomsten van de [straat 3] [nummeraanduiding 3] te [plaats 2] alsmede, voor elke maand dat geen verdeling heeft plaatsgevonden van deze onroerende zaak, een bedrag van € 1.500,- aan de vrouw te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding resp. de eerste dag van iedere verschuldigde huurtermijn tot aan de dag der algehele voldoening;
8.
te bepalen dat de man in de onderlinge verhouding tussen partijen volledig draagplichtig is voor de schuld aan [onderneming 1] ad € 100.000,- en de man te veroordelen om, voor iedere € 1,- die van het vermogen van de vrouw wordt gebruikt om deze schuld af te lossen, € 0,50 te vergoeden aan de vrouw;
9.
de man te veroordelen om met ingang van 1 oktober 2022 de helft van de eigenaarslasten van de [straat 11] [nummeraanduiding 11] te [plaats 8] aan de vrouw te voldoen, te vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijke rente ten aanzien van de reeds verschenen termijnen met ingang van de datum van de betaling van iedere termijn;
10.
de man te veroordelen om het beheer van het pand van de vrouw aan de [straat 9] [nummeraanduiding 9] te [plaats 6] aan de vrouw over te dragen en daartoe alle administratie aan de vrouw af te geven alsmede haar in staat te stellen de huurinkomsten per direct ten behoeve van zichzelf te innen, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag of dagdeel dat de man hiermee in gebreke blijft;
11.
de man te veroordelen om de huuropbrengsten ter zake de [straat 9] [nummeraanduiding 9] te [plaats 6] vanaf 1 april 2021 tot aan de dag waarop het beheer is overgedragen, aan de vrouw te vergoeden door haar te betalen een bedrag van € 25.200,- te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening alsmede een bedrag van € 1.200,- voor iedere maand vanaf 1 januari 2023;
12.
de man te veroordelen om het ertoe te geleiden dat de vrouw niet langer hoofdelijk aansprakelijk is voor de schulden bij [onderneming 2] BV en [onderneming 1] ;
13.
de man te veroordelen om aan de vrouw een bedrag van € 32.721,- te voldoen ter zake de verrekening van de kosten van de huishouding over de periode 1 januari 2018 tot en met [2022] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, althans een zodanig bedrag en per zodanige datum als de rechtbank juist acht;
14.
de man te veroordelen om aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 4.500,- te vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijke rente vanaf de dag van indiening van deze vordering tot aan de datum van algehele voldoening (Perzisch tapijt);
15.
de man te veroordelen om aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 2.380,- te vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijke rente vanaf de dag van indiening van deze vordering tot aan de datum van algehele voldoening (borg);
16.
de man te veroordelen om aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 1.780,- te vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijke rente vanaf de dag van indiening van deze vordering tot aan de datum van algehele voldoening (energiemaatschappij);
17.
de man te veroordelen om aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 3.074,50 te
vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijke rente vanaf de dag van indiening
van deze vordering tot aan de datum van algehele voldoening (aanpassing elektra);
een en ander onder veroordeling van de man in de kosten van de procedure en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze na 14 dagen na datum van het vonnis niet zijn voldaan.
3.2.
De conclusie van de man strekt tot afwijzing van de vorderingen van de vrouw, met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure.
In reconventie
3.3.
De man vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1.
de panden aan de [straat 11] [nummeraanduiding 11] te [plaats 8] , de [straat 3] [nummeraanduiding 3] te [plaats 2] en de [straat 10] [nummeraanduiding 10] te [plaats 7] , [plaats 9] aan de man toe te delen.
2.
in het geval het onverhoopt voor de man financieel niet haalbaar is om de [straat 11] [nummeraanduiding 11] te [plaats 8] , de [straat 3] [nummeraanduiding 3] te [plaats 2] en de [straat 10] [nummeraanduiding 10] te [plaats 7] , [plaats 9] over te nemen, waarbij de vrouw wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid, te bepalen dat ingeval de man de panden niet tijdig overneemt (zes maanden na het in deze te wijzen vonnis), partijen binnen twee weken aan de makelaar die de taxatie heeft verricht, een opdracht tot verkoop dienen te geven en dat bij gebrek aan een tijdige medewerking van één van partijen hiertoe de andere partij de bevoegdheid zal hebben om alleen de opdracht te verstrekken, en waarbij partijen met de makelaar de vraagprijs en bij een bod de verkoopprijs zullen bespreken waarbij heeft te gelden dat indien één van partijen zijn medewerking hieraan onthoudt de andere partij gerechtigd zal zijn om hiertoe namens hen beiden bindende afspraken te maken met de makelaar. Partijen dienen zich tevens te houden aan de door de makelaar te benoemen afspraken over de termijnen voor reactie op een gedaan bod en de termijnen voor de overdracht van een pand aan een derde.
3.
de vrouw te veroordelen om met de man tot verdeling van de gemeenschappelijke inboedel over te gaan.
4.
de vrouw te veroordelen ervoor te zorgen dat de man binnen drie maanden na het door uw rechtbank in deze te wijzen vonnis wordt ontslagen uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de hypotheek bij [onderneming 2] BV gevestigd op de [straat 9] [nummeraanduiding 9] te [plaats 6] .
5.
primair, de vrouw te veroordelen tot betaling van een gebruiksvergoeding van € 1.250,- per maand.
Subsidiair, de vrouw te veroordelen tot betaling van een gebruiksvergoeding gelijk aan de helft van de hypotheekrente alsmede 4% van de helft van de overwaarde van € 170.000,-, meer subsidiair de overwaarde te bepalen na taxatie en die dan te verrekenen.
6.
de vrouw te veroordelen aan de man te betalen de helft van de daadwerkelijk gerealiseerde huuropbrengsten per maand van de studio behorende bij de [straat 11] [nummeraanduiding 11] te [plaats 8] met ingang van oktober 2022 en zolang geen verdeling van de [straat 11] [nummeraanduiding 11] te [plaats 8] heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding resp. de eerste dag van iedere verschuldigde huurtermijn tot aan de dag der algehele voldoening.
7.
de vrouw te veroordelen om aan de man een bedrag van € 10.499,51 (€ 6.323,55 + € 4.175,96) te vergoeden uit hoofde van door de man betaalde kosten welke voor rekening van de vrouw komen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.
8.
de vrouw te veroordelen om aan de man een bedrag van € 7.905,17 te voldoen ter zake de verrekening van de kosten van onderhoud dat aan de [straat 11] [nummeraanduiding 11] te [plaats 8] heeft plaatsgevonden en welke door de man zijn betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.
9.
de vrouw te veroordelen om aan de man een bedrag van € 2.609,50 uit hoofde van de teruggaaf IB 2021 en 2022 te betalen.
10.
de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijk rente vanaf twee dagen na dagtekening van onderhavig vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
11.
de vrouw te veroordelen om aan gedaagde de na uitspraak nog vallende kosten te betalen, begroot op € 173,- zonder betekening en verhoogd met € 90,- in geval van betekening, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening tot de dag der algehele voldoening.
3.4.
De conclusie van de vrouw strekt tot afwijzing van de vorderingen van de man, met veroordeling van de man in de kosten van de procedure.

4.De beoordeling

4.1.
Zowel uit de stukken, alsook uit de door partijen tijdens de mondelinge behandeling gegeven toelichting, blijkt dat partijen destijds samen hebben besloten om te gaan beleggen in vastgoed. Beiden hadden een reguliere baan, en wilden daarnaast op deze wijze investeren in hun gezin en toekomst. Duidelijk is geworden dat de man steeds de financiële zaken regelde en beheerde. Alle inkomsten, zowel die uit eigen panden van de vrouw of de man, alsook de inkomsten uit gezamenlijke panden, kwamen sinds 2018 bij de man binnen op zijn ASN rekening, zonder dat daarin een onderscheid is gemaakt in inkomsten en uitgaven ter zake privépanden en gezamenlijke panden. De man beheerde ook de uitgaven daarvan, en de besteding van het geld uit de verkoop van eerdere panden, inclusief door de man becijferde verrekeningen van andere uitgaven en/of voorschotten en/of overboekingen en/of vergoedingen. Verder is gebleken dat op financieringsgebied veel heeft plaatsgevonden, in die zin dat bestaande schulden en/of hypotheken weer werden geherfinancierd.
Panden [straat 4] , [straat 7] , [straat 5] en [straat 6]
4.2.
Vast is komen te staan dat de man de panden aan de [straat 4] , [straat 7] , [straat 5] en [straat 6] in 2018/2019 op eigen naam heeft gekocht, en ook zelf heeft gefinancierd. De panden zijn aan de man geleverd, waardoor hij de eigenaar daarvan is geworden. Dat de vrouw aanvankelijk hoofdelijk verbonden is geweest voor (een deel van) de financiering maakt dit niet anders. Op grond van art. 6:10 BW was de man immers degene die deze schulden diende te dragen.
4.3.
De vrouw stelt dat tussen partijen een (stilzwijgende) overeenkomst tot stand is gekomen die inhoudt dat de man deze panden voor rekening en risico van partijen samen hield, en dat de economische (meer)waarde van de panden tussen partijen zou worden gedeeld. De vrouw verwijst daarbij naar de bedoelingen en het gedrag van partijen, meer in het bijzonder de wijze waarop partijen hebben geleefd, te weten alsof zij waren gehuwd. Het was ook de bedoeling om te trouwen, maar de juiste (buitenlandse) papieren ontbraken nog. De vrouw stelt in de stukken verder dat zij zich nimmer zou hebben verbonden aan de hypotheek als zij had geweten dat zij niet mede-eigenaar zou worden. Zij was destijds echter druk met andere zaken, zoals de zorg voor de kinderen, en had een beperkte kennis van het Nederlandse rechtssysteem. In 2012 respectievelijk 2017 kochten partijen nog gezamenlijk woningen. Pas later is de vrouw gebleken dat de man de in 2018 gekochte woningen als ‘zijn’ woningen beschouwde. In latere stukken en op de mondelinge behandeling heeft de vrouw verteld dat zij wél wist dat de panden niet op haar naam zouden komen te staan, maar dat ze onder druk is gezet om mee te werken omdat er termijnen dreigden te verlopen. Ter gelegenheid daarvan zou de man hebben toegezegd dat de panden voor hen samen zouden zijn.
4.4.
De man betwist dat sprake is van een (stilzwijgende) overeenkomst tussen partijen over het delen van de waarde van zijn panden. Van aanvang af is duidelijk geweest dat deze panden van hem waren en hij heeft deze dan ook ‘afgescheiden’ gehouden. Er zijn inderdaad trouwplannen geweest, maar in dat geval zouden er huwelijkse voorwaarden zijn opgesteld.
De vrouw is overal bij betrokken geweest, is vanwege haar opleiding en werk voldoende thuis in de betreffende materie, en ook de notaris heeft steeds aan zijn voorlichtingsplicht voldaan. Wel heeft de man, zo heeft hij op de mondelinge behandeling verteld, de vrouw voorgehouden dat het tekenen ook voor haar voordelen zou hebben, omdat partijen samenleefden. Het was een belangrijke stap om verder te groeien.
4.5.
De vraag of bepaalde afspraken zijn gemaakt, alsook de vraag welke inhoud die afspraken hebben, dient te worden beantwoord aan de hand van de Haviltexmaatstaf. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang en kan acht worden geslagen op het feitelijk handelen van partijen. Bovenstaande maatstaf geldt ook bij beantwoording van de vraag of afspraken (kunnen worden geacht te) zijn gewijzigd. [1] Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vrouw andere (financiële) verwachtingen had van de samenleving dan de man. Ook is gebleken dat de man tot op detailniveau betrokken is geweest bij alle financiën, dat de man de initiator is geweest van allerlei financiële constructies en transacties en dat de vrouw hem daarin in hoge mate heeft vertrouwd. Dat de vrouw mogelijk heeft gedacht en verwacht dat alles ook aan haar ten goede zou komen, sluit de rechtbank niet uit. De vraag is echter of dit maakt dat er een (stilzwijgende) afspraak tussen partijen heeft bestaan dat de (meer)waarde in de panden van de man zouden worden gedeeld. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw deze stelling, tegenover de gemotiveerde betwisting van de man, onvoldoende heeft onderbouwd. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.6.
Subsidiair stelt de vrouw dat (deels) met haar geld, namelijk haar halve aandeel in de huuropbrengsten van de [straat 2] [nummeraanduiding 2/letteraanduiding 1] (de gezamenlijke woning van partijen die ter verhuur werd aangeboden) de kosten zijn betaald ter verkrijging van de panden. Dit laatste punt is tijdens de mondelinge behandeling opgehelderd. Gebleken is dat deze huurinkomsten, althans het deel dat aan de vrouw zou toekomen, zijn aangewend om een ongelijke inbreng in de aankoop van het pand aan de [straat 3] recht te trekken.
4.7.
Omdat de rechtbank niet tot het oordeel komt dat partijen een afspraak hadden over het delen van de (meer)waarde van de panden, is de vordering van de vrouw – gebaseerd op dezelfde feiten en omstandigheden – om mee te delen in de huuropbrengsten van deze panden ook niet toewijsbaar. Ook deze gestelde afspraak is onvoldoende onderbouwd.
Netto verkoopopbrengst [straat 2] [nummeraanduiding 2/letteraanduiding 1] te [plaats 2]4.8. De gezamenlijke woning aan de [straat 2] – aangekocht in 2012 – is verkocht in oktober 2020. Tussen partijen staat niet ter discussie dat uit de netto verkoopopbrengst aan de vrouw toekwam een bedrag van € 156.892,-. Hoewel de vrouw na het vonnis in het incident, en dus na ontvangst van de bankafschriften, heeft gesteld dat zij opheldering wil over een door de notaris gedane overboeking van € 434.778,23 (waardoor zij mogelijk recht zou hebben op € 217.389,12 in plaats van € 156.892,-), heeft zij hier geen rechtsgevolg aan verbonden en heeft de man een nadere toelichting hierop gegeven.
De vrouw stelt dat haar deel uit de verkoopopbrengst is gestort op de ASN rekening van de man. Dat deel moet de man nog onder zich hebben, en de vrouw wil dit dan ook van de man ontvangen.
4.9.
De man heeft in zijn stukken uiteengezet, en in een later stadium nader onderbouwd, welke weg het geldbedrag van de vrouw heeft afgelegd. Eerst is het bedrag – in overleg met de vrouw – aangewend om de hypotheek af te lossen die was aangegaan voor de op naam van de man staande panden aan de [straat 4] , [straat 5] en [straat 6] . Dit was nodig om een financiering te krijgen voor de aankoop van de gezamenlijke woning aan de [straat 11] in [plaats 8] . Toen dat rond was zijn de panden van de man geherfinancierd en is het bedrag weer vrijgekomen. Vervolgens is het bedrag deels aangewend voor de herfinanciering, verbouwing en het verhuurklaar maken van de woning aan de [straat 3] , de aankoop, verbouwing en meubilering van de woning aan de [straat 11] en de aankoop van de [straat 9] , in die zin dat het geld is aangewend om door de man vanaf zijn privérekening bij de Rabobank daarvoor aan de vrouw voorgeschoten bedragen (totaal € 110.761,-) te vergoeden. Het restant ad € 46.131,- is aangewend voor de aankoop van het pand aan de [straat 10] . Een en ander zou blijken uit de ‘Afrekening [straat 2] ’ (productie 5; nader onderbouwd in productie 24, 38 en 45), welke afrekening destijds met de vrouw is besproken en waartegen zij niet heeft geprotesteerd.
4.10.
De vrouw heeft aangevoerd dat zij in goed vertrouwen haar geld bij de man heeft laten staan, en dat zij er geen weet van heeft gehad wat hij daar allemaal mee deed. De uitgaven die de man nu zegt met het geld te hebben gedaan, hebben zonder overleg met de vrouw plaatsgevonden. Het door de man verstrekte overzicht is door de vrouw nooit akkoord bevonden. De daarin opgenomen kosten zijn niet onderbouwd en de man voert ook geen grondslag aan om de bedragen van de vrouw te kunnen vorderen. Verder beroept de vrouw zich op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid en het bestaan van een natuurlijke verbintenis.
4.11.
De rechtbank is van oordeel dat de man in de loop van de procedure voldoende heeft gespecificeerd en onderbouwd waaraan het aan de vrouw toekomende deel uit de verkoopopbrengst is besteed. Het had op de weg van de vrouw gelegen om de in het overzicht van de man genoemde bedragen gemotiveerd te weerspreken en te weerleggen. Dat heeft zij nagelaten. Dat de vrouw niet wist wat de man precies deed met haar geld, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de gedane investeringen daarom alleen voor rekening van de man dienen te komen. Uit de samenlevingsovereenkomst (artikel VI) blijkt immers dat uitgaven voor gezamenlijke panden gelijk moeten worden gedragen. Uit de samenlevingsovereenkomst (artikel VII) blijkt ook dat investeringen in een woning van de ander een vordering oplevert tot vergoeding daarvan.
Het beroep van de vrouw op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid slaagt niet. De taakverdeling bestond er kennelijk uit dat de man de financiën beheerde, en dat de vrouw dit ook aan hem overliet. Dit alles maakt niet dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat de man zijn vergoedingsvorderingen geldend maakt.
4.12.
De vrouw heeft zich tot slot nog beroepen op het bestaan van een natuurlijke verbintenis. Op grond van artikel 6:3 lid 2 aanhef en onder b Burgerlijk Wetboek bestaat een natuurlijke verbintenis wanneer iemand jegens een ander een dringende morele verplichting heeft van zodanige aard dat naleving daarvan, ofschoon rechtens niet afdwingbaar, naar maatschappelijke opvattingen als voldoening van een aan die ander toekomende prestatie moet worden aangemerkt. De verwijzing naar de maatschappelijke opvattingen brengt mee dat de vraag of sprake is van een natuurlijke verbintenis moet worden beoordeeld naar een objectieve maatstaf en dat aan het subjectieve inzicht van degene die de prestatie heeft verricht, geen beslissende betekenis toekomt. Volgens vaste rechtspraak dient bij de beantwoording van de vraag of naar objectieve maatstaven sprake is van voldoening aan een natuurlijke verbintenis, mede acht te worden geslagen op de omstandigheden ten tijde van het verrichten van de prestatie, waaronder de ‘wederzijdse welstand en behoefte van partijen. Voor het aannemen van een natuurlijke verbintenis heeft de vrouw naar het oordeel van de rechtbank te weinig aangevoerd. Zij heeft – behalve het in staat stellen van de vrouw om vermogen op te bouwen – niet duidelijk gemaakt waar deze dan uit zou bestaan, en waar dit uit zou blijken (ten tijde van de vermogensoverheveling). Vaststaat verder dat de vrouw altijd over een eigen inkomen heeft beschikt en dat zij op het moment van de transacties ook over eigen vermogen beschikte. Dat dit minder was dan de man aan eigen vermogen had, maakt dit oordeel niet anders. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.13.
De vrouw heeft ook nog gevorderd de man te veroordelen aan de vrouw te vergoeden de helft van de huurinkomsten van de woning aan de [straat 2] . Ter zitting is deze vordering ingetrokken.
[straat 10] , [straat 3] , [straat 11]
4.14.
Partijen hebben elk gevraagd om toedeling van deze panden. De panden aan de [straat 10] en de [straat 3] zijn verhuurobjecten. De woning aan de [straat 11] werd eerst bewoond door partijen en hun kinderen, en wordt sinds het uiteengaan van partijen bewoond door de vrouw, waarbij zij om de week de kinderen heeft.
4.15.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw het meeste belang heeft bij toedeling van de woning aan de [straat 11] aan haar. De vrouw heeft ter zitting uiteengezet dat zij destijds alles heeft achtergelaten om zich bij de man te kunnen voegen. Zij heeft verder niets in Nederland, en de woning voelt voor haar veilig en vertrouwd. De man heeft daar tegen aangevoerd dat de vrouw financieel niet in staat zal zijn om hem uit te kopen. De rechtbank is daar niet op voorhand van overtuigd, en zal de vrouw in ieder geval als eerste in de gelegenheid stellen om de woning over te nemen. Mocht dat niet mogelijk blijken te zijn, dan krijgt de man de mogelijkheid om de woning over te nemen.
4.16.
De rechtbank zal de man als eerste in de gelegenheid stellen om de panden aan de [straat 10] en de [straat 3] over te nemen. De man had zowel financieel alsook in eigendom een aanzienlijk groter aandeel in de vastgoedportefeuille van partijen, en heeft ook het beheer daarover gevoerd. Het ligt dan ook het meest voor de hand dat de panden aan hem worden toebedeeld, zodat hij deze activiteiten kan voortzetten.
4.17.
Omdat beide partijen hebben verzocht om een zogeheten spoorboekje, zal de rechtbank een stappenplan opnemen in het dictum, daarbij aansluiting zoekend bij de afspraken die partijen ter zitting hebben gemaakt over de keuze van de makelaar. De rechtbank zal daarbij bepalen dat de panden aan de [straat 10] en [straat 3] in onverhuurde staat dienen te worden gewaardeerd. Partijen hebben in hun aanvulling/wijziging samenlevingsovereenkomst van [2022] een verblijvingsbeding opgenomen, waarin zij aangeven dat bij overlijden de gezamenlijke bezittingen naar de partner gaan die achterblijft en dat de overnameprijs van een woning wordt bepaald aan de hand van de marktwaarde in onbewoonde staat. De rechtbank ziet daarin een aanwijzing om ook van deze waarde uit te gaan bij de onderhavige verdeling. Daar komt bij dat partijen de panden ook hebben aangekocht tegen de waarde in onverhuurde staat, althans de rechtbank is niet anders gebleken, en daarom in het kader van de tussen deelgenoten in acht te nemen beginselen van redelijkheid en billijkheid bij de waardering in het kader van de verdeling ook van de waarde in onverhuurde staat dient te worden uitgegaan.
Huuropbrengsten [straat 10] , [straat 3] , [straat 9]
4.18.
De vrouw vordert de helft van de huuropbrengsten van de panden aan de [straat 10] (vanaf september 2021), [straat 3] (vanaf januari 2021) en [straat 9] (vanaf april 2021 tot en met december 2022). De man heeft als productie 10 een overzicht overgelegd over 2021 van de bedragen die zijn binnengekomen en de uitgaven/kosten die daarvan af zijn gegaan. Het overzicht over 2022 heeft de man als productie 13 overgelegd. Partijen zijn het ter zitting erover eens geworden dat de opgevoerde aflossingen voor de [onderneming 1] lening nog dienen te worden gecorrigeerd, omdat de man deze schuld voor zijn rekening zal nemen. Ter zake de opgevoerde beheerskosten beslist de rechtbank dat deze post ook dient te worden gecorrigeerd. De vrouw heeft deze kosten betwist en de man heeft geen onderliggende facturen overgelegd. Voor het overige zijn de eindafrekeningen door de vrouw niet langer betwist, zo is tijdens de mondelinge behandeling gebleken, zodat de rechtbank er van uitgaat dat de overige bedragen correct zijn. Over 2023 zal (te zijner tijd) nog een eindafrekening moeten worden opgesteld. Aangezien geen van partijen heeft voorgerekend wat de uiteindelijke som is die de vrouw tot en met 2022 dient te ontvangen, zal de rechtbank bepalen dat partijen tot afrekening dienen over te gaan op grond van de door de man overgelegde en over 2023 (en verder) nog over te leggen eindafrekeningen en na correctie van de hiervoor vermelde posten.
De schuld aan [onderneming 1]
4.19.
Op de mondelinge behandeling zijn partijen het erover eens geworden dat de man draagplichtig is voor deze schuld, en deze als eigen schuld zal voldoen. Aan de vrouw in rekening gebrachte aflossingen zullen worden gecorrigeerd. Omdat partijen het hierover eens zijn, zal een beslissing hierover in het dictum achterwege blijven.
Eigenaarslasten [straat 11] , gebruiksvergoeding, inkomsten verhuur Studio
4.20.
De vrouw heeft gevorderd de man te veroordelen om mee te betalen aan de eigenaarslasten van de woning aan de [straat 11] te [plaats 8] totdat de woning is verkocht. Onder eigenaarslasten verstaat de vrouw de hypotheeklasten, de gebruikelijke heffingen en de noodzakelijke onderhoudskosten. De man heeft aangevoerd dat hij in dat geval aanspraak maakt op een gebruiksvergoeding.
4.21.
De rechtbank is van oordeel dat de aflossingen op de hypotheekschuld door partijen bij helfte dienen te worden gedragen, omdat het daarbij gaat om vermogensvorming. De overige lasten dienen door de vrouw te worden gedragen zolang zij de woning bewoont en de man niet, met uitzondering van het eigenaarsgedeelte van de gemeentelijke heffingen, die eveneens moet worden gedeeld. Doordat de vrouw hiermee ook een deel van de lasten van de man voor haar rekening neemt, wordt de man reeds gedeeltelijk gecompenseerd voor zijn gemiste woongenot. De rechtbank is van oordeel dat de redelijkheid en billijkheid aan toekenning van een extra door de vrouw aan de man te betalen gebruiksvergoeding in de weg staan. Los van het feit dat de vrouw door het betalen van een deel van de kosten die door de man zouden moeten worden gedragen reeds een compensatie aan de man voldoet, is er sprake van een aanzienlijke inkomensongelijkheid en/of verschil in vermogenspositie, en verblijven de kinderen van partijen de helft van de tijd in de woning.
4.22.
De rechtbank is verder van oordeel dat de inkomsten uit verhuur van de studio – vruchten van een gemeenschappelijk goed –, na aftrek van de aan de verhuur verbonden kosten, bij helfte dienen te worden gedeeld.
[straat 9]
4.23.
De vrouw heeft inmiddels het beheer over de verhuur van dit pand. De verdeling van de huuropbrengsten is hierboven reeds besproken. Het enige geschilpunt betreft de hoofdelijke aansprakelijkheid van de man voor de aan de woning verbonden hypotheekschuld. De man wil hieruit worden ontslagen. De relatie van partijen is voorbij, en de man wil niet langer op deze wijze verbonden blijven aan de vrouw. De vrouw heeft op de mondelinge behandeling toegezegd zich te willen inspannen voor ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid.
4.24.
De man heeft verzocht de vrouw te veroordelen ervoor te zorgen dat de man binnen drie maanden na het door de rechtbank in dezen te wijzen vonnis wordt ontslagen uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor de schuld bij [onderneming 2] BV. De rechtbank merkt op dat dit een resultaat betreft dat de vrouw niet zelf in de hand heeft. De vrouw is immers afhankelijk van de medewerking van de hypotheekverstrekker. De vordering zal daarom worden afgewezen.
Kosten huishouding
4.25.
Gedurende hun relatie hebben partijen maandelijks dezelfde bijdragen naar hun en/of-rekening overgemaakt, namelijk € 1.500,-. De vrouw stelt dat vanaf 1 januari 2018 sprake is geweest van een wanverhouding tussen enerzijds de inkomens van partijen en anderzijds deze bijdragen die zij hebben geleverd aan de kosten van de huishouding. Deze wanverhouding is zichtbaar geworden nadat het de vrouw bekend werd dat de man zich op het standpunt stelde dat de huurinkomsten van de panden aan de [straat 4] , [straat 7] , [straat 5] en [straat 6] niet met de vrouw hoefden te worden gedeeld. De vrouw heeft haar verrekenvordering uit hoofde hiervan begroot op € 32.721,-.
4.26.
De man heeft aangevoerd dat partijen overeenkomstig artikel 1 van hun samenlevingsovereenkomst een andere bijdrageplicht zijn overeengekomen dan een evenredige. Zij zijn in overleg met elkaar overeengekomen dat zij ieder voor de helft zouden bijdragen aan de kosten van de gemeenschappelijke huishouding door ieder een bedrag € 1.500,- per maand vanuit hun privérekening op de en/of rekening te storten. Door de vrouw is nooit aangegeven dat zij het niet eens was met de afspraak tussen partijen ter zake de kosten van de huishouding of dat zij het anders wilde. Het is volgens de man niet zo dat het de vrouw pas na de verbreking van de samenleving van partijen bekend is geworden, dat de man zich op het standpunt stelt dat de huurinkomsten van zijn panden niet met de vrouw gedeeld hoeven te worden. Dat is altijd het standpunt van de man geweest. Een juridische grondslag voor toewijzing van het vergoedingsrecht van de vrouw ontbreekt.
4.27.
In de samenlevingsovereenkomst hebben partijen zich verbonden om de kosten van de gemeenschappelijke huishouding naar evenredigheid van ieders inkomen te betalen. Dat is vanaf 1 januari 2018 niet gebeurd, in die zin dat ieder maandelijks een bedrag van € 1.500,- heeft gestort, terwijl de man een aanmerkelijk hoger inkomen had dan de vrouw. Dat de vrouw andere verwachtingen had bij de samenleving en samenwerking van partijen, is meer dan duidelijk geworden. Dat de vrouw op basis van haar verkeerde veronderstellingen heeft ingestemd met de afspraak dat ieder een gelijk bedrag van € 1.500,- per maand zou bijdragen ligt daarmee in lijn. Omdat de rechtbank heeft geoordeeld dat de huurinkomsten van de privé-panden van de man uitsluitend aan hem toekomen, staat daarmee – in ieder geval achteraf – vast dat de inkomens niet gelijk waren, en dat in die zin de bijdrageplicht niet naar evenredigheid van deze inkomens heeft plaatsgevonden. De rechtbank acht onder deze omstandigheden de vordering van de vrouw tot verrekening van de kosten van de huishouding toewijsbaar. In de samenlevingsovereenkomst is geen vervalbeding opgenomen en in beginsel zijn ook (nog) voldoende gegevens voorhanden om de hoogte van de vordering te becijferen. Het beroep van de man op het Doktersvrouw-arrest slaagt dan ook niet.
4.28.
De man heeft de becijfering van de vordering van de vrouw betwist. Hij wijst er onder meer op dat de bij hem binnengekomen huuropbrengsten zijn aangewend om panden te verbeteren/renoveren en om nieuw vastgoed aan te kopen. Onder aan de streep is te zien dat er constant voor de lange termijn is gekozen, omdat de som van inkomsten en uitgaven grote negatieve bedragen vertonen. Als van de daadwerkelijk ontvangen huurinkomsten alle uitgaven worden afgetrokken, leidt dit tot grote negatieve bedragen op de korte termijn en vermogensopbouw onder voorbehoud van bijkomende risico's op de lange termijn. Uit een door de man opgestelde tabel blijkt dat hij in de door de vrouw genoemde jaren een negatief inkomen had, variërend van min € 302.554,- tot min € 139.733.
4.29.
De rechtbank is van oordeel dat de keuzes die de man heeft gemaakt met betrekking tot de besteding van de bij hem binnenkomende gelden, er in redelijkheid niet toe kunnen leiden dat de man daardoor kan stellen dat partijen feitelijk evenveel te besteden hadden en dat het daarom redelijk was dat ieder een gelijk maandbedrag stortte ter voldoening van de kosten van de huishouding. De vrouw heeft hierdoor feitelijk het ondernemerschap van de man mede mogelijk gemaakt, terwijl zij daarvan – ondanks haar verwachtingen – zelf geen enkel voordeel heeft genoten. De rechtbank zal daarom de berekening van de vrouw volgen, omdat deze berekening haar niet onlogisch of onredelijk voorkomt.
Inboedel
4.30.
De man heeft gevorderd de vrouw te veroordelen om met de man tot verdeling van de gemeenschappelijke inboedel over te gaan. Hiertegen heeft de vrouw geen verweer gevoerd. De vordering zal daarom worden toegewezen.
Vergoedingsvorderingen
*man4.31. De man heeft een aantal vergoedingsvorderingen ingesteld. Hij vordert allereerst de vrouw te veroordelen om aan de man een bedrag van € 6.323,55. Vanaf [2022] is de vrouw gestopt met het betalen van haar maandelijkse bijdrage op de gezamenlijke ABN Amro rekening ter delving van de kosten van de huishouding. Vanaf dat moment heeft de man de gezamenlijke lasten die van de gezamenlijke ABN Amro rekening werden afgeschreven alleen gedragen door geld bij te storten. In totaal gaat het om een bedrag van € 6.323,55 dat de vrouw aan de man dient te vergoeden (productie 21). Verder heeft de vrouw na het uiteengaan opnames gedaan van de creditcard. Het gaat om een totaalbedrag van € 4.175,96 (productie 22). De vrouw betwist dit, onder meer door te stellen dat het juist de man was die niet meer bijdroeg aan de gezamenlijke rekening, en dat zij uiteindelijk genoodzaakt was de creditcard aan te spreken om diverse lasten te voldoen.
4.32.
De rechtbank is van oordeel dat, omdat de man de grondslag van zijn vordering niet heeft genoemd, en hij de vordering alleen maar heeft onderbouwd met een moeilijk te doorgronden uitdraai van banktransacties en een overzicht van de creditcard waaruit blijkt dat er opnames zijn gedaan ten behoeve van huishoudelijke kosten, de vorderingen van de man niet toewijsbaar zijn.
4.33.
De man heeft verder gevorderd de vrouw te veroordelen om aan de man een bedrag van € 7.905,17 te voldoen ter zake de verrekening van de kosten van onderhoud dat aan de [straat 11] [nummeraanduiding 11] te [plaats 8] heeft plaatsgevonden. Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw desgevraagd aangegeven dat deze onderhoudswerkzaamheden al in januari 2021 zijn besproken en dat er toen offertes zijn aangevraagd. Op een later moment zou de vrouw hebben laten weten dat de werkzaamheden niet meer door moesten gaan. Enig bewijs daarvan heeft de vrouw niet overgelegd. De rechtbank houdt het er daarom op dat de werkzaamheden in gezamenlijk overleg zijn uitgevoerd. De vordering van de man is dan ook toewijsbaar.
4.34.
De man heeft tot slot gevorderd de vrouw te veroordelen om aan de man een bedrag van € 2.609,50 uit hoofde van de teruggaaf IB 2021 en 2022 te betalen. Op de mondelinge behandeling heeft de man aangegeven dat de grondslag is gelegen in het fiscaal partnerschap van partijen. Om die reden moeten aanslagen worden gedeeld. Dit geldt volgens de man alleen niet voor de aanslag 2020, omdat in dat jaar iets bijzonders aan de hand was (productie 41 ) en de man de door de vrouw te betalen aanslag aan haar heeft voorgeschoten. De vrouw stelt dat IB-teruggaven en IB-aanslagen tot het einde van de samenleving naar rato van inkomensverhouding moeten worden gedragen omdat deze horen tot de kosten van de huishouding. Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw aangegeven dat óf alle aanslagen (ook 2020) moeten worden gedeeld, óf dat ieder de eigen aanslagen behoudt/voldoet.
4.35.
De rechtbank constateert dat partijen ter zake de aanslagen IB geen afspraak hebben opgenomen in hun samenlevingsovereenkomst. Partijen zijn het er over eens dat de aanslagen kunnen worden gedeeld, maar verschillen van mening over de aanslag 2020. De rechtbank is van oordeel dat ook de aanslagen over dat jaar moeten worden gedeeld. De door de man aangevoerde reden om in dat jaar (achteraf) een andere verdeelmaatstaf te hanteren geven geen aanleiding tot een ander oordeel.
* vrouw4.36. De vrouw vordert een door de man te betalen bedrag van € 4.500, -. Dit bedrag is, na een rechtszaak tussen de vrouw/partijen en een aannemer, aan de man uitbetaald omdat het enige erfstuk dat de vrouw heeft van haar familie, een duur Perzisch tapijt, verloren was gegaan als gevolg van schade. De man heeft hiertegen verweer gevoerd. Het totale schadebedrag dat is gevorderd bedroeg € 8.452,-. Uiteindelijk is het tot een schikking gekomen. Een bedrag van € 5.000,- is in februari 2021 op de gezamenlijke ABN Amro rekening gestort (productie 27), en niet zoals de vrouw stelt op de ASN rekening van de man. De man heeft over een periode van 3 jaar de herstelwerkzaamheden als gevolg van de waterschade begeleid en namens partijen een rechtszaak gevoerd. Om die reden zijn partijen volgens de man overeengekomen dat het bedrag aan hen beiden zou toekomen.
4.37.
De rechtbank maakt uit de door de man overgelegde dagvaarding (productie 25) op dat de totale geclaimde schade een bedrag van € 10.701,- bedroeg (los van een reeds uitgekeerd bedrag voor het tapijt van € 750,-). Een bedrag van (€ 4.750,- minus € 750,- is) € 4.000,- betrof daarin nog het tapijt. Dit is 37% van het geclaimde bedrag. Van de uitgekeerde € 5.000,- betrof 37% het tapijt en dus een bedrag van € 1.850,-. Kennelijk is de helft daarvan niet al toegekomen aan de vrouw, en heeft de man zich de andere helft toegeëigend op grond van de hiervoor weergegeven afspraak. Omdat deze afspraak door de vrouw wordt betwist, en de man deze verder niet heeft onderbouwd, zal de rechtbank de vordering van de vrouw toewijzen tot een bedrag van € 1.850,-.
4.38.
De vrouw vordert verder dat de man aan haar voldoet de borg van € 2.380,- die de huurder van de [straat 9] heeft voldaan op rekening van de man, terwijl deze borg bij het einde van de huurovereenkomst door de vrouw aan de huurder moet worden terugbetaald. De man heeft zich beroepen op verrekening, omdat hij nog steeds de hypotheeklasten voor deze woning voldoet. Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen overeengekomen deze bedragen met elkaar te verrekenen.
4.39.
Op de mondelinge behandeling zijn partijen het er over eens geworden dat een bedrag van € 1.780, - ter zake een teruggave van de energieleverancier nog dient te worden terugbetaald aan de vrouw.
4.40.
Tot slot heeft de vrouw een aantal vorderingen ingebracht ter zake kosten van noodzakelijk herstel van elektra (de helft van € 6.149,-) en de kosten van herstel van de douche en hal (de helft van € 767,69). De man heeft aangevoerd te betwisten dat de kosten noodzakelijk waren en zijn gemaakt (het gaat om offertes, berichtenverkeer en één nota zonder bewijs van betaling). De rechtbank volgt de man in zijn betoog en zal de vorderingen afwijzen als onvoldoende onderbouwd.

5. Wettelijke rente en kosten

5.1.
Partijen hebben beiden gevorderd de wettelijke rente verschuldigd te laten zijn over de toegekende bedragen vanaf het moment van het instellen van de vorderingen. De rechtbank zal dit niet toewijzen. Wettelijke rente gaat pas lopen indien een partij in verzuim geraakt met de betaling van een schuld nadat die opeisbaar is geworden. Voor het ontstaan en de opeisbaarheid van de verrekenvorderingen van partijen moet in eerste instantie worden gekeken naar de gesloten samenlevingsovereenkomst. Voor verzuim is belangrijk of al dan niet een betalingstermijn in de samenlevingsovereenkomst is opgenomen, die als fatale termijn in de zin van art. 6:83 aanhef en onder a BW kan worden aangemerkt. Dat is hier niet het geval. De andere partij zal daarom in gebreke moeten worden gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij hem/haar een redelijke termijn voor de nakoming is gesteld. Pas als nakoming binnen deze termijn uitblijft begint de wettelijke rente te lopen (art. 6:82 BW). Van dergelijke ingebrekestellingen is niet gebleken. Daarnaast geldt dat de rechtsbetrekking tussen samenwonenden mede wordt beheerst door de redelijkheid en billijkheid. Ook op grond daarvan komt de rechtbank tot het oordeel dat het niet redelijk zou zijn de wettelijke rente in te laten gaan, reeds voordat de omvang van de vorderingen is vastgesteld.
5.2.
Omdat partijen een affectieve relatie hebben gehad en het een procedure over de afwikkeling van het uiteengaan betreft zal de rechtbank de proceskosten compenseren.

6.De beslissing in conventie en reconventie

De rechtbank:
6.1.
gelast de navolgende wijze van verdeling van de panden aan de [straat 11] [nummeraanduiding 11] te [plaats 8] , [straat 3] [nummeraanduiding 3] te [plaats 2] en [straat 10] [nummeraanduiding 10] te [plaats 9] :
- de man dient binnen één week na afgifte van het vonnis per pand schriftelijk drie erkende NVM-makelaars aan de vrouw te noemen, waarvan de vrouw er binnen één week daarna per pand schriftelijk één uitkiest. Deze makelaar wordt belast met de taxatie van het betreffende pand. Indien de man niet binnen de termijn van één week drie makelaars voorstelt, is de vrouw gerechtigd zelf een makelaar te kiezen. Indien omgekeerd de vrouw niet binnen één week uit de drie voorgestelde makelaars een keuze maakt, is de man gerechtigd om zelf een van de drie makelaars uit te kiezen;
- partijen geven binnen 14 dagen na bovenvermelde keuze aan de betreffende makelaar de opdracht om het pand te taxeren tegen de actuele waarde in onverhuurde staat. Indien slechts een van de partijen binnen deze termijn een opdracht aan de betreffende makelaar heeft verstrekt, dan is deze partij na het verstrijken van de termijn bevoegd om als vertegenwoordiger van de andere partij de opdracht aan de makelaar te verstrekken;
- ieder van partijen draagt de helft van de kosten van de taxatie;
- de vrouw krijgt gedurende drie maanden nadat het taxatierapport is opgemaakt de gelegenheid om de man schriftelijk en met bewijsstukken onderbouwd te berichten of zij het pand aan de [straat 11] [nummeraanduiding 11] te [plaats 8] kan overnemen tegen de taxatiewaarde ervan, gelijk de man gedurende drie maanden nadat het taxatierapport is opgemaakt de gelegenheid krijgt om schriftelijk en met bewijsstukken onderbouwd te berichten of hij (een van) de panden aan de [straat 3] [nummeraanduiding 3] te [plaats 2] en de [straat 10] [nummeraanduiding 10] te [plaats 9] kan overnemen tegen de taxatiewaarde ervan, waarbij:
O de op het betreffende pand rustende (hypothecaire) geldleningen geheel voor rekening komt van degene die het pand overneemt en de ander zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor deze (hypothecaire) geldleningen;
O de helft van de overwaarde van het pand, bestaande uit de taxatiewaarde, na aftrek van de (hypothecaire) schuld(en) op het moment van de notariële overdracht, door de overnemer aan de ander wordt betaald;
- indien de vrouw het pand aan de [straat 11] [nummeraanduiding 11] te [plaats 8] niet kan overnemen en/of de man (een van) de panden aan de [straat 3] [nummeraanduiding 3] te [plaats 2] en de [straat 10] [nummeraanduiding 10] te [plaats 9] , krijgt de ander gedurende 3 maanden de gelegenheid om onder dezelfde voorwaarden en tegen de eerder vastgestelde taxatiewaarde het betreffende pand over te nemen;
- de kosten van het notariële transport van het pand komen voor rekening van degene die het pand overneemt;
- indien binnen of na verloop van de hierboven vermelde perioden blijkt dat een pand door geen van partijen wordt overgenomen dient het betreffende pand te worden verkocht en geleverd aan een derde;
- partijen zullen dan uiterlijk binnen 14 dagen na het verstrijken van de genoemde termijnen, gezamenlijk opdracht tot verkoop geven aan de makelaar die de taxatie heeft verricht;
- partijen zullen in onderling overleg met de makelaar de vraagprijs, die dient te zijn gebaseerd op de woningmarkt ter plaatse en de kwaliteit van het pand, bepalen;
- indien partijen er niet binnen twee weken na de opdrachtverlening aan de makelaar in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, zal de makelaar het pand te koop mogen aanbieden tegen een marktconforme vraagprijs;
- partijen zullen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt indien en voor zover die prijs volgens beide partijen de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, dan zal de makelaar dit bindend kunnen bepalen;
6.2.
bepaalt dat partijen tot afrekening dienen over te gaan ter zake de huuropbrengsten van de panden aan de [straat 10] (vanaf september 2021), [straat 3] (vanaf januari 2021) en [straat 9] (vanaf april 2021 tot en met december 2022) op grond van de door de man overgelegde en over 2023 (en verder) nog over te leggen eindafrekeningen en na correctie van de posten, zoals in overweging 4.18. is omschreven;
6.3.
bepaalt dat de man aan de vrouw dient te voldoen de helft van de door haar gedane aflossingen op de hypotheekschuld die rust op het pand aan de [straat 11] [nummeraanduiding 11] te [plaats 8] , vanaf zijn vertrek uit de woning tot aan de levering van het pand aan één van partijen of een derde, evenals de helft van het eigenaarsgedeelte van de gemeentelijke heffingen;
6.4.
bepaalt dat de vrouw aan de man dient te voldoen de helft van de huuropbrengsten uit de verhuur van de aan de [straat 11] [nummeraanduiding 11] te [plaats 8] verbonden studio, na aftrek van de aan de verhuur verbonden kosten, vanaf 1 oktober 2022 tot aan de levering van het pand aan één van partijen of een derde;
6.5.
veroordeelt de man om ter zake verrekening van de kosten van de huishouding aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 32.721,-;
6.6.
veroordeelt de vrouw om met de man tot verdeling van de gemeenschappelijke inboedel over te gaan;
6.7.
veroordeelt de vrouw om aan de man een bedrag van € 7.905,17 te voldoen ter zake verrekening kosten onderhoud [straat 11] [nummeraanduiding 11] te [plaats 8] ;
6.8.
bepaalt dat de aanslagen IB tot aan het einde van de samenleving bij helfte worden gedeeld;
6.9.
veroordeelt de man om ter zake het Perzische tapijt aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 1.850,-;
6.10.
veroordeelt de man om ter zake de energieteruggave een bedrag van € 1.780,- aan de vrouw te voldoen;
6.11.
verklaart dit vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
6.12.
compenseert de kosten van het geding in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
6.13.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Koopman en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2024