ECLI:NL:RBMNE:2024:198

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 januari 2024
Publicatiedatum
19 januari 2024
Zaaknummer
10777879 \ UE VERZ 23-351
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens fraude met retouren en afwijzing verzoek billijke vergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 12 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een medewerkster van een commanditaire vennootschap en haar werkgever, een besloten vennootschap. De medewerkster, [verzoekster], was op 1 maart 2023 in dienst getreden en werd op 22 september 2023 op staande voet ontslagen wegens vermeende fraude met retourbetalingen en het ontvreemden van geld uit de portemonnee van een collega. De werkgever, [verweerder sub 1], stelde dat er dringende redenen waren voor het ontslag, waaronder onregelmatigheden in de door [verzoekster] geïnitieerde retourtransacties en het ontbreken van bewijs voor haar onschuld. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, omdat de werkgever voldoende bewijs had geleverd dat [verzoekster] betrokken was bij frauduleuze handelingen. Het verzoek van [verzoekster] om een billijke vergoeding werd afgewezen, evenals andere nevenverzoeken. De kantonrechter oordeelde dat [verzoekster] de werkgever een dringende reden had gegeven voor het ontslag, waardoor de werkgever niet verplicht was om een opzegtermijn in acht te nemen. Tevens werd [verweerder sub 1] in het gelijk gesteld in haar tegenverzoeken, waaronder de toewijzing van een gefixeerde schadevergoeding en onderzoekskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10777879 UE VERZ 23-351 VS/1257
Beschikking van 12 januari 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. P.Chr. Snijders,
tegen:
1. de commanditaire vennootschap
[verweerder sub 1] C.V.,
2. de besloten vennootschap
[verweerder sub 2] B.V.,
beiden gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verwerende partijen,
gemachtigde: mr. D.J.W. Feddes.
Verzoekende partij wordt hierna [verzoekster] genoemd. Verwerende partij 1 wordt [verweerder sub 1] genoemd en verwerende partij 2 [verweerder sub 2] B.V. Gezamenlijk zullen zij [verweerder sub 1 en sub 2] . worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van [verzoekster] , tevens houdende incidentele vordering op grond van 223 Rv, met producties 1 tot en met 13, op de griffie ontvangen op 3 november 2023;
- het verweerschrift van [verweerder sub 1 en sub 2] . met (voorwaardelijke) tegenverzoeken, met producties 1 tot en met 17, van 22 november 2023;
- de nagezonden producties 18 en 19 van [verweerder sub 1 en sub 2] .;
- het verweerschrift van [verzoekster] op het voorwaardelijke verzoek om ontbinding en de overige tegenverzoeken.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 december 2023. Partijen hebben het woord gevoerd aan de hand van pleitnotities.
Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
De uitspraak is bepaald op 12 januari 2024.

2.Waar de zaak over gaat

2.1.
[verzoekster] , geboren op [geboortedatum] 1975, is op 1 maart 2023 voor bepaalde tijd in dienst getreden van [verweerder sub 1] als medewerkster klantenservice tegen een salaris van € 2.285,00 bruto exclusief vakantiegeld en overige emolumenten. De arbeidsovereenkomst is tussentijds verlengd tot en met 30 september 2024. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Doe-het-zelf-branche van toepassing.
2.2.
In de ochtend van 18 september 2023 was er een personeelsbijeenkomst op het kantoor van [verweerder sub 1] . [verzoekster] heeft die bijeenkomst korte tijd verlaten om de telefoon te beantwoorden. Op die dag miste een werkneemster van [verweerder sub 1] (hierna: [A] ) geld uit haar portemonnee. [verzoekster] werd door een schoonmaakster (hierna: [B] ) in verband gebracht met dit voorval. [B] en [A] hebben daarvan melding gedaan bij de heer [C] , CFO bij [verweerder sub 1] (hierna: [C] ). Daarna constateerde [C] een tweetal ongebruikelijke opdrachten tot handmatige betalingen aan de heer [D] .
2.3.
Op 19 september 2023 hebben [C] , het hoofd HR van [verweerder sub 1] , een MT-lid en de CEO van [verweerder sub 1] deze gebeurtenissen besproken en besloten om nader onderzoek te doen. [verzoekster] is die dag vrijgesteld van werk.
2.4.
Op 21 september 2023 heeft [verweerder sub 1] [verzoekster] gemeld dat de onderzoeksresultaten op 22 september 2023 met haar zullen worden besproken.
2.5.
[verzoekster] is na het gesprek op 22 september 2023 op staande voet ontslagen. [verweerder sub 1] heeft het ontslag op staande voet in een brief van dezelfde datum aan [verzoekster] bevestigd. In die brief staat het volgende, voor zover hier van belang:

Hierbij bevestigen wij dat wij u op 19 en (gedurende uw vrijstelling van werk voor onderzoek) op 22 september 2023 hebben gehoord over respectievelijk een vermoeden van ontvreemding over geld uit de portemonnee van een collega (diefstal) en daarna onregelmatigheden met (retour)tegoeden die onze financiële administratie na onderzoek heeft geconstateerd.
Na het onderzoeken van de facturen en de administratie en het nagaan van de bewuste klanten die retourtegoeden zouden hebben aangeleverd en/of retourgelden zouden hebben verkregen, hebben wij moeten concluderen dat een en ander niet herkend werd en niet overeenkwam met de reguliere gang van zaken bij de handelingen. Een en ander heeft ons uiteindelijk naar u(w handelingen) geleid.
In de bespreking daarvan met de CFO, ondergetekende en de heer [E] , uw Team Leider Klantenservice, bent u geconfronteerd met het voorgaande en is u om een verklaring gevraagd. U heeft toen mondeling twee dossiers bekend in welke u bedragen aan uw vader hebt overgemaakt. Overige zaken zijn door u niet bekend, echter wel geeft u aan dat er niet correct is gehandeld door u. (hetgeen geen legitiem excuus, noch geldige reden vormt).
Nadat u in de gelegenheid bent gesteld uw visie te geven bent u op staande voet ontslagen.
Bij deze brief bevestigen wij het verleende ontslag op staande voet. De redenen voor dit ontslag zijn, het ontvreemden van geld (uit de portemonnee van een collega), althans frauduleus handelen met retourgelden.
Een en ander betreft een dringende reden voor ontslag en wordt aangemerkt als valsheid in geschrifte, verduistering, althans het onrechtmatig bevoordelen van uzelf en/of aanverwanten (diefstal) ten koste van [verweerder sub 1] en/of haar medewerkers.
Daardoor heeft u de goede naam van [verweerder sub 1] geschaad en bovendien uzelf en/of aanverwanten kennelijk bevoordeeld, aangezien de (retour)gelden naar u leiden. Een en ander hebben wij aangevoerd als dringende reden(en) voor ontslag op staande voet van u, zulks na afweging van alle omstandigheden van het geval en wij hebben daarbij ook uw persoonlijke omstandigheden (waaronder de duur van uw dienstverband, leeftijd, financiële omstandigheden en arbeidsmarktpositie) meegewogen. Een en ander heeft niet tot een andere beslissing geleid.
Door voorgaand handelen heeft u gehandeld in strijd met uw arbeidsovereenkomst, het Personeelshandboek, evenals het vertrouwen dat wij en uw collega’s in u hadden en de verplichtingen die u heeft op grond van het goed werknemerschap ex artikel 7:611 van het Burgerlijk Wetboek. (…)
(….)
Voornoemde redenen vormen elk afzonderlijk, maar ook in samenhang een dringende reden voor dit ontslag op staande voet.
Wij zullen u per 22 september 2023 een correcte eindafrekening opstellen van het salaris, vakantiegeld en niet-genoten vakantiedagen. Tevens zal door [verweerder sub 1] CV aangifte worden gedaan bij de Politie. Aanvullend hierop melden wij u in het Fraude Aanpak Detailhandel (FAD) register.
(…)”.
2.6.
[verzoekster] heeft op 27 september 2023 bezwaar gemaakt tegen het ontslag op staande voet en zich beschikbaar gemeld voor haar werkzaamheden. Zij stelt in haar brief, voor zover hier van belang:

(…)
Ik heb aangegeven een van de mails te herkennen en inderdaad aangepast heb, waar ik niet toe kwam om mee te delen dat dit in opdracht is geweest van een van uw medewerkers. Ik voelde me bedreigd tijdens het gesprek, ik kon niet mijn verhaal doen, omdat de betreffende persoon erbij was en zelf niet aangaf dat als opdracht te hebben gegeven. Ik heb me hierdoor in het nauw gedreven gevoeld. Het geld dat is uitgekeerd is dezelfde dag nog teruggestort door [D] . De andere mails waar u mee kwam heb ik slechts doorgestuurd om te laten controleren.
(…)
De reden die u noemt, frauduleus handelen, is mijns inziens niet correct, omdat ik slechts mijn werk heb gedaan zoals mij is geleerd. (…)”
2.7.
[verweerder sub 1] heeft Hoffmann Bedrijfsrecherche (hierna: Hoffmann) opdracht gegeven onderzoek te doen naar aanleiding van “
verdachte crediteringen van aankopen met een totaalbedrag van € 6.300,00”. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in de rapportage van 23 november 2023.
2.8.
[verzoekster] heeft sinds 14 november 2023 een andere baan.

3.De (tegen)verzoeken en het verweer

3.1.
Na intrekking van het primaire verzoek (de zogenoemde ‘switch’) en de provisionele vordering, en na vermindering van eis, verzoekt [verzoekster] om (samengevat):
een billijke vergoeding van € 6.000,00 bruto;
een bedrag van € 2.894,33 bruto aan het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren;
het ingehouden bedrag aan gefixeerde schadevergoeding;
e transitievergoeding van € 462,56 bruto;
de buitengerechtelijke incassokosten conform staffel WIK;
de wettelijke rente over genoemde bedragen;
verstrekking van deugdelijke netto/bruto specificaties op straffe van een dwangsom;
te bepalen dat [verweerder sub 1 en sub 2] . geen rechten kan ontlenen aan het non-concurrentiebeding;
intrekking van de melding in het Fraude Aanpak Detailhandel Register (FAD) op straffe van een dwangsom;
veroordeling van [verweerder sub 1 en sub 2] . in de kosten van deze procedure.
3.2.
[verzoekster] voert aan dat zij op 22 september 2023 ten onrechte op staande voet is ontslagen. [verzoekster] betwist de verwijten die [verweerder sub 1] haar maakt. Volgens [verzoekster] is er geen dringende reden voor ontslag en is het ontslag niet onverwijld gegeven.
3.3.
[verweerder sub 1 en sub 2] . voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van [verzoekster] in haar verzoek tegen [verweerder sub 2] B.V., tot afwijzing van alle verzoeken van [verzoekster] , en tot veroordeling van [verzoekster] in de kosten van de procedure.
3.4.
[verweerder sub 1] verzoekt veroordeling van [verzoekster] tot betaling van (samengevat):
I. een gefixeerde schadevergoeding van € 2.663,10 bruto;
II. de kosten van het onderzoek van Hoffmann;
III. de kosten van deze procedure.
3.5.
Op de zitting heeft [verweerder sub 1] naar aanleiding van ‘de switch’ haar voorwaardelijk ontbindingsverzoek ingetrokken.
3.6.
De nadere stellingen van partijen komen hierna, voor zover relevant, bij de beoordeling aan de orde.

4.De beoordeling

Het verzoek van [verzoekster]

4.1.
heeft het verzoek tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
Ten aanzien van [verweerder sub 2] B.V.
4.2.
[verweerder sub 1] heeft aangevoerd dat [verweerder sub 2] B.V. geen partij is in dit geschil. [verweerder sub 1] C.V. is de werkgever van [verzoekster] en [verzoekster] heeft alleen met die entiteit een rechtsverhouding. [verzoekster] heeft niet betwist dat [verweerder sub 1] haar werkgever is. De stelling van [verzoekster] op de zitting dat zij [verweerder sub 2] B.V., als vennoot van [verweerder sub 1] C.V., in de procedure heeft betrokken om een hoofdelijke veroordeling te kunnen verkrijgen volgt de kantonrechter niet. [verzoekster] heeft niet (alsnog) verzocht om een hoofdelijke veroordeling van [verweerder sub 1 en sub 2] .
Dit betekent dat de verzoeken van [verzoekster] ten aanzien van [verweerder sub 2] B.V. zullen worden afgewezen.
De switch - verzoek om toekenning van een billijke vergoeding
4.3.
Artikel 7:681 BW bepaalt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer de opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever kan vernietigen óf op zijn verzoek aan hem ten laste van de werkgever een billijke vergoeding toekennen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW.
4.4.
[verzoekster] heeft tijdens de mondelinge behandeling de ‘switch’ gemaakt en heeft daarmee berust in het op 22 september 2023 gegeven ontslag op staande voet.
De arbeidsovereenkomst tussen partijen is dus op 22 september 2023 geëindigd.
Ontslag op staande voet
4.5.
De zaak draait nog om de vraag of [verzoekster] aanspraak kan maken op de verzochte vergoedingen. Het antwoord daarop wordt bepaald door de beoordeling of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven. Daarvoor geldt als uitgangspunt artikel 7:677 lid 1 BW dat bepaalt dat ieder der partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij.
4.6.
Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden voor een werkgever als dringende redenen beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een dringende reden die een beëindiging van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt, moeten alle omstandigheden van het geval – in onderling verband en samenhang – in aanmerking worden genomen, zoals de aard en de ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, de aard van de dienstbetrekking, de duur ervan en de wijze waarop de werknemer de dienstbetrekking heeft vervuld, alsook de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die het ontslag op staande voet voor hem hebben.
4.7.
[verweerder sub 1] heeft twee gronden aangevoerd voor het ontslag op staande voet en meent dat die gronden, ieder voor zich, maar ook in samenhang beschouwd, kunnen worden aangemerkt als een dringende reden. Het verweer van [verzoekster] komt er op neer – zakelijk weergegeven – dat de verwijten die [verweerder sub 1] haar maakt geen feitelijke grondslag hebben of geen dringende reden zijn, omdat [verzoekster] heeft gehandeld zoals zij het heeft geleerd of omdat zij op verzoek van de directie heeft gehandeld. [verzoekster] heeft gewezen op een memo van [C] waarin dat laatste staat. Van die memo heeft zij een foto gemaakt, die zij als productie 6 heeft overgelegd.
Overwogen wordt als volgt.
Dringende reden: ontvreemden geld uit portemonnee collega
4.8.
In de eerste plaats verwijt [verweerder sub 1] [verzoekster] dat zij geld heeft weggenomen uit de portemonnee van haar collega [A] . [verweerder sub 1] baseert dit verwijt op de verklaring van schoonmaakster [B] waarin - kort gezegd - staat dat [B] op 18 september 2023, toen zij op de eerste verdieping aan het schoonmaken was, een ‘naar gevoel’ kreeg toen zij [verzoekster] zag bellen bij het bureau van [A] . Bij dat bureau stonden twee tassen. [B] heeft [A] hierover geïnformeerd waarna [A] haar tas heeft gecontroleerd. [A] stelt dat zij € 60,00 uit haar portemonnee mist en heeft hier ook een verklaring over afgelegd.
4.9.
Vast staat dat [verzoekster] op 18 september 2023 tijdens de personeelsbijeenkomst (op de begane grond) is teruggelopen naar de eerste verdieping omdat zij een telefoongesprek moest voeren. Niet is echter komen vast te staan dat [verzoekster] op dat moment in de tassen van [A] heeft gekeken, laat staan daar geld uit heeft weggenomen. [verzoekster] betwist dat, niemand heeft het gezien, en (camera)beelden waaruit dit zou kunnen blijken zijn er ook niet. [verweerder sub 1] baseert haar verwijt op een vermoeden en (niet onderbouwde) stellingen/vermoedens van derden. Dat is onvoldoende voor de conclusie dat [verzoekster] geld heeft weggenomen en dit kan dus evenmin een dringende reden voor een ontslag op staande voet opleveren.
Dringende reden: frauduleus handelen met retourbetalingen
4.10.
Zoals gezegd is [verzoekster] medewerkster op de afdeling klantenservice. In die hoedanigheid krijgt zij onder andere mails/telefoontjes van klanten die ontvangen/gekochte producten hebben teruggestuurd of gebracht, maar het aankoopbedrag (nog) niet hebben ontvangen. [verzoekster] handelt deze mailtjes/telefoontjes af en mailt, indien gelden retour moeten worden gestort, de afdeling financiën met een korte toelichting en betalingsinstructie.
4.11.
[verweerder sub 1] heeft onregelmatigheden in de door [verzoekster] geïnitieerde (retour)transacties geconstateerd. [verweerder sub 1] verwijt [verzoekster] dat zij (fictieve) klanten en (fictieve) retourmeldingen heeft gebruikt, (retour)gelden heeft laten overmaken op rekeningnummers die niet overeenkomen met de rekeningnummers van de betreffende klanten, casenummers (achteraf) heeft aangepast en retourgelden aan zichzelf of haar familie heeft laten overmaken, althans dit mogelijk heeft gemaakt. De schade als gevolg van dit handelen bedraagt volgens [verweerder sub 1] vooralsnog € 3.632,95. Tijdens het onderzoek heeft [verweerder sub 1] twee volgens haar onjuiste betalingen van in totaal € 649,00 tegen kunnen houden.
4.11.1.
Ter onderbouwing van genoemd verwijt stelt [verweerder sub 1] het volgende. Na de melding door [B] en [A] op 18 september 2023 constateerde [verweerder sub 1] dat er twee ongebruikelijke (handmatige) overboekingen aan [D] waren gedaan. Vervolgens heeft [verweerder sub 1] alle (handmatige) betalingsverzoeken van [verzoekster] aan de afdeling financiën in kaart gebracht, de dossiers erbij gezocht en de betalingen gecontroleerd. Hieruit zijn acht opvallende betalingen naar voren gekomen, waarvan [verweerder sub 1] een overzicht heeft overgelegd (productie 6). In dit overzicht staan de naam van de klant, het bestelnummer, het bedrag van de bestelling, het bedrag van de terugbetaling, het rekeningnummer dat door [verzoekster] is doorgegeven aan de afdeling financiën, en het correcte rekeningnummer. [verweerder sub 1] stelt dat zij de betreffende klanten heeft gebeld met de vragen of zij het betreffende item hadden teruggestuurd, een retourmelding hadden gedaan en/of zij een betaling hadden ontvangen. Uit dat onderzoek is onder meer naar voren gekomen dat de klanten niet waren terug te vinden in het systeem of dat de klanten de betreffende retourmelding niet hadden gedaan en geen betaling hadden ontvangen. [verweerder sub 1] heeft de e-mails van [verzoekster] aan de afdeling financiën en de reacties van de bevraagde klanten als productie 7 overgelegd.
Ter illustratie noemt [verweerder sub 1] :
betaling 1 ten behoeve van de heer [F] - hij gaf desgevraagd aan dat [G] , met wie [verzoekster] mailde, niet zijn echtgenote is en dat het in de mail van [verzoekster] genoemde (Litouwse) bankrekeningnummer niet zijn bankrekeningnummer is.
betaling 4 ten behoeve van de heer [H] - hij gaf desgevraagd aan het item niet te hebben teruggestuurd en ook geen terugbetaling te hebben aangevraagd. Verder is het in de mail van [verzoekster] genoemde (Spaanse) bankrekeningnummer niet zijn bankrekeningnummer.
4.11.2.
Over de door [verzoekster] in het geding gebrachte memo (randnummer 4.7.) die, naar zij stelt, afkomstig is van [C] , heeft [verweerder sub 1] gesteld dat dat dit stuk een bevestiging vormt van het frauduleuze handelen door [verzoekster] . [C] herkent de memo namelijk niet en daarnaast is het stuk ongedateerd, niet geschreven in het lettertype van [verweerder sub 1] en niet op [verweerder sub 1] -papier. Nader onderzoek door Hoffmann heeft uitgewezen dat de memo niet is aangetroffen op de twee zakelijke devices (desktop en laptop), die [verzoekster] bij [verweerder sub 1] tot haar beschikking had.
4.11.3.
Verder heeft het onderzoek door Hoffmann onder meer uitgewezen dat via het gebruikersaccount van [verzoekster] op 27 juli 2023 de webpagina ‘https:// [webpagina] ’ werd ingelogd met de gebruikersnaam [gebruikersnaam] @hotmail.com. Hieruit volgt, zo stelt [verweerder sub 1] , dat [verzoekster] willens en wetens op haar werkcomputer heeft ingelogd met e-mailaccounts van niet bestaande klanten én met deze fictieve accounts zelf e-mails heeft opgesteld en gestuurd waarin zij namens de fictieve klant ten onrechte vraagt om (terug)betalingen.
4.12.
[verzoekster] heeft het door [verweerder sub 1] aangedragen bewijs van de werkwijze en de gepleegde fraude niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken. [verzoekster] betwist niet dat zij bij de door [verweerder sub 1] genoemde opdrachten tot (terug)betaling betrokken was. Zij stelt weliswaar dat collega’s op haar computer konden inloggen als er ‘even snel’ iets moet gebeuren, maar [verweerder sub 1] heeft daar tegenover gesteld dat dat niet gebeurt en dat men de computer dient te vergrendelen bij afwezigheid. [verzoekster] heeft haar stelling verder niet geconcretiseerd zodat de kantonrechter daar aan voorbij gaat. [verzoekster] heeft verder geen enkele rechtvaardigende of haar ontlastende reden voor de gebleken werkwijze gegeven. Zelfs als wordt aangenomen dat er voor twee opdrachten tot terugbetaling (aan de vader van [verzoekster] ) een plausibele verklaring zou zijn – waarbij de kantonrechter opmerkt dat [verweerder sub 1] de gestelde terugbetaling door [D] van € 655,49 nimmer heeft ontvangen – dan nog blijven er zes door [verzoekster] in gang gezette opdrachten over met een op meerdere punten overeenkomstige aanpak, die dubieus is te noemen. De klanten ten behoeve van wie [verzoekster] aan de afdeling financiën de instructie tot retourbetaling gaf bestaan niet, of ze bestaan wel maar hebben geen retour aangemeld en geen gelden retour ontvangen. Daarnaast hebben alle bevraagde klanten een ander bankrekeningnummer dan de in de instructie van [verzoekster] gespecificeerde Spaanse bankrekeningnummers (betalingen 3 en 5) of Litouwse (betalingen 1 en 4). Tegen deze achtergrond komt de stelling van [verzoekster] dat zij alleen maar de verzoeken van klanten heeft genoteerd en heeft doorgegeven aan de afdeling financiën, niet geloofwaardig over. Ook de omstandigheid dat niet [verzoekster] , maar de afdeling financiën, uiteindelijk besliste of een bedrag aan klanten werd teruggestort vormt geen rechtvaardiging voor de geconstateerde werkwijze. Daar komt nog bij dat het gros van de instructies tot retourbetaling zijn gedaan vóór de betwiste memo van [C] van 7 of 8 september 2023. Dat [verzoekster] voor haar handelwijze anderszins opdracht had gekregen/toestemming had van [verweerder sub 1] is gesteld noch gebleken.
4.13.
Dit alles leidt tot de conclusie dat met de door [verweerder sub 1] in het geding gebrachte stukken en de informatie uit het rapport van Hoffmann voldoende is komen vast te staan dat [verzoekster] de medewerkers van de afdeling financiën op het verkeerde been heeft gezet door hen gelden te laten uitbetalen aan fictieve klanten op niet aan die klanten toebehorende bankrekeningnummers. Aan nadere bewijslevering wordt niet toegekomen. [verzoekster] heeft door haar handelen aan [verweerder sub 1] een dringende reden voor ontslag op staande voet gegeven als gevolg waarvan van [verweerder sub 1] redelijkerwijs niet kon worden gevergd dat zij de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] liet voortduren.
Onverwijldheid
4.14.
[verzoekster] heeft nog gesteld dat het ontslag niet onverwijld is gegeven, maar dat verweer faalt. De teller begint in dit geval te lopen op 18 september 2023 nadat [C] , naar eigen zeggen, twee ongebruikelijke opdrachten tot retourbetalingen van de hand van [verzoekster] op het spoor was gekomen. Gelet op de zorgvuldigheid die een werkgever in acht moet nemen bij het verlenen van ontslag is het begrijpelijk en juist passend dat nader onderzoek wordt gedaan. Dat heeft in dit geval niet onnodig veel tijd genomen. [verzoekster] is bovendien op 19 september 2023 op non-actief gesteld, waarbij ook is aangekondigd dat [verweerder sub 1] onderzoek wilde doen naar het ontstane vermoeden. Het was voor [verzoekster] dus direct duidelijk dat [verweerder sub 1] een en ander serieus opnam. Op 21 september 2023 heeft [verweerder sub 1] te kennen gegeven dat het onderzoek was afgerond en dat zij daarover op 22 september 2023 met [verzoekster] in gesprek wilde gaan. Op 22 september 2023 heeft [verzoekster] de kans gekregen verontschuldigende feiten en omstandigheden naar voren te brengen. Daar is zij niet geslaagd waarna [verweerder sub 1] haar onverwijld op staande voet heeft ontslagen.
4.15.
Het dienstverband tussen [verweerder sub 1] en [verzoekster] is op 22 september 2023 dus rechtsgeldig geëindigd. Dat betekent voor de door [verzoekster] geformuleerde verzoeken het volgende.
Billijke vergoeding, gefixeerde schadevergoeding en transitievergoeding
4.16.
De billijke vergoeding en de (ingehouden) gefixeerde schadevergoeding worden afgewezen bij gebrek aan grondslag. Met het rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet hoefde [verweerder sub 1] immers geen opzegtermijn in acht te nemen.
4.17.
Hoewel een dringende reden niet zonder meer samenvalt met ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van werknemer, leveren de feiten en omstandigheden die de dringende reden vormen in dit geval ook een dergelijke ernstige verwijtbaarheid op. Dat betekent dat de transitievergoeding niet verschuldigd is.
Buitengerechtelijke incassokosten, rente, en netto/bruto-specificaties
4.18.
Deze nevenverzoeken delen hetzelfde lot als de verzoeken om een billijke vergoeding, gefixeerde schadevergoeding en transitievergoeding, en worden dus afgewezen.
Non-concurrentiebeding
4.19.
Het verzoek van [verzoekster] om te bepalen dat [verweerder sub 1] geen rechten kan ontlenen aan het non-concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst is gebaseerd op het bepaalde in artikel 7:653 lid 4 BW. Zoals gezegd is het eindigen van de arbeidsovereenkomst niet het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [verweerder sub 1] . Dat betekent dat artikel 7:653 lid 4 BW toepassing mist en dat ook dit verzoek wordt afgewezen.
Melding in het FAD-register
4.20.
Met het oordeel dat de [verzoekster] verweten gedragingen met betrekking tot de fraude met retourgelden zijn vast komen te staan en dat een dringende reden is voor een ontslag op staande voet, is er geen aanleiding om het verzoek om de melding over [verzoekster] in het FAD-register ongedaan te maken, toe te wijzen.
Het verzoek van [verweerder sub 1]
Gefixeerde schadevergoeding
4.21.
Omdat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven, heeft [verzoekster] daarmee een dringende reden aan [verweerder sub 1] gegeven om tot ontslag op staande voet over te gaan.
Dat betekent dat het verzoek van [verweerder sub 1] tot veroordeling van [verzoekster] aan haar de gefixeerde schadevergoeding te betalen zal worden toegewezen. Het nog te betalen restantbedrag aan gefixeerde schadevergoeding van € 2.663,10 bruto is niet betwist en wordt dus toegewezen.
4.22.
De wettelijke rente zal worden toegewezen als verzocht.
Onderzoekskosten
4.23.
[verweerder sub 1] heeft onderzoek laten verrichten door Hoffmann. Met de aan haar pleitnota gehechte facturen van 7 en 22 november 2023 heeft [verweerder sub 1] voldoende onderbouwd gesteld dat Hoffmann voor haar werkzaamheden € 4.997,17 bij [verweerder sub 1] in rekening heeft gebracht. De hoogte van dit bedrag is niet betwist. Op de voet van artikel 6:96 lid 2, aanhef en onder b, BW komen deze kosten voor vergoeding in aanmerking. Daarom wordt [verzoekster] veroordeeld tot betaling aan [verweerder sub 1] van die onderzoekskosten.
4.24.
De verzochte rente over de onderzoekskosten wordt toegewezen vanaf de datum van het tegenverzoek. [verweerder sub 1] heeft niet gesteld op grond waarvan de rente vanaf de gevorderde ingangsdatum - 22 september 2023 - verschuldigd zou zijn.
In beide verzoeken
4.25.
[verzoekster] zal als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij zowel in het verzoek als in het zelfstandig tegenverzoek worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) van [verweerder sub 1] . In het verzoek worden de kosten van [verweerder sub 1] begroot op € 925,00 (€ 793,00 aan salaris gemachtigde en € 132,00 aan nakosten). Omdat in het zelfstandig tegenverzoek niet is gebleken van kosten of werkzaamheden ten aanzien van het tegenverzoek die voor aparte vergoeding in aanmerking komen, worden die kosten op nihil begroot.

5.De beslissing

De kantonrechter:
In het verzoek van [verzoekster]
5.1.
wijst de verzoeken af;
5.2.
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten, aan de kant van [verweerder sub 1] tot vandaag vastgesteld op € 925,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [verzoekster] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en de beschikking daarna wordt betekend, dan moet [verzoekster] ook de kosten van betekening betalen;
5.3.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
In het verzoek van [verweerder sub 1]
5.4.
veroordeelt [verzoekster] om binnen twee weken na deze beschikking aan [verweerder sub 1] te betalen:
  • € 2.663,10 bruto aan gefixeerde schadevergoeding,
  • € 4.997,17 aan onderzoekskosten;
5.5.
veroordeelt [verzoekster] tot betaling van de wettelijk rente op grond van artikel 6:119 BW over het bedrag van € 2.663,10 bruto vanaf 22 september 2023 tot de voldoening, en over het bedrag van € 4.997,17 vanaf 22 november 2023 tot de voldoening;
5.6.
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten, aan de zijde van [verweerder sub 1] tot vandaag begroot op nihil.
5.7.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.J.M. Hendriks en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2024.