ECLI:NL:RBMNE:2024:1967

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
23/6335, 23/6337 en 23/6060 UTR
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaren tegen kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, enkelvoudige kamer, op 28 maart 2024, wordt het beroep van eiseres behandeld tegen de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres, woonachtig in Turkije, heeft bezwaar gemaakt tegen de definitieve beschikkingen compensatie kinderopvangtoeslag, maar stelt dat verweerder niet tijdig heeft beslist op haar bezwaren van 7 juli 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn is overschreden en dat eiseres terecht beroep heeft ingesteld. De rechtbank oordeelt dat verweerder alsnog een besluit moet nemen binnen een termijn van zes weken na verzending van de uitspraak. Tevens wordt verweerder verplicht een dwangsom van € 100,- per dag te betalen voor elke dag dat hij de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 218,75 en het betaalde griffierecht van € 50,- moet aan haar worden vergoed. De rechtbank volgt de termijnen die zijn vastgesteld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in soortgelijke zaken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 23/6335, UTR 23/6337 en UTR 23/6060

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] (Turkije), eiseres,

(gemachtigde: mr. S.C. Scheermeijer),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar bezwaren van 7 juli 2023 tegen de definitieve beschikkingen compensatie kinderopvangtoeslag (UHT-DC I, UHT-DC-I A en UHT-DH5 A).
Op 23 januari 2024, 15 februari 2024 en 21 februari 2024 heeft verweerder verweerschriften ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1]
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [3]
3. Over de ingebrekestellingen merkt verweerder in één van de drie verweerschriften op dat de ingebrekestelling met betrekking tot het bezwaar tegen het besluit UHT-DH5 A niet is ontvangen en dat het beroep daarom in zoverre niet-ontvankelijk is. In de twee andere verweerschriften merkt verweerder daarentegen op dat, gelet op de samenhang tussen de drie besluiten en de bezwaarschriften, deze ingebrekestelling als ontvangen wordt beschouwd. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat de ingebrekestelling als ontvangen kan worden beschouwd, gelet op de samenhang tussen de besluiten en de bezwaarschriften.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Eiseres heeft meer dan twee weken na de ingebrekestellingen, te weten bij brief van 8 december 2023, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaren.
5. Het beroep is gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
6. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. [4] In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen. [5]
7. Op 23 augustus 2023 [6] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) uitspraak gedaan over de termijn waarop verweerder alsnog een besluit bekend moet maken in dit soort zaken. In deze uitspraak heeft de Afdeling nadere beslistermijnen vastgesteld die voortaan in beginsel bij beroepen gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit (op bezwaar) in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen aan verweerder zullen worden gegeven. De rechtbank neemt deze termijnen over en hanteert daarom vanaf 23 augustus 2023 de termijnen die door de Afdeling zijn vastgesteld. In zaken waarin verweerder een besluit op bezwaar moet nemen geldt een nadere beslistermijn van twaalf weken na de datum van het verweerschrift om een besluit op bezwaar bekend te maken. Van deze twaalf weken moeten ten minste zes weken zijn gelegen na de dag van verzending van de uitspraak op het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Als de twaalf weken ten tijde van de uitspraak op het beroep al zijn verstreken of als verweerder geen verweerschrift heeft ingediend, geldt een termijn van zes weken na de dag van verzending van de uitspraak om een besluit op bezwaar bekend te maken.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken. Dit betekent het volgende.
9. De verweerschriften dateren van 23 januari 2024, 15 februari 2024 en 21 februari 2024. De rechtbank gaat uit van het oudste verweerschrift. Omdat er inmiddels meer dan zes weken zijn verstreken sinds verweerder dit verweerschrift heeft ingediend, en hij gelet op de datum van deze uitspraak anders niet de door de Afdeling gehanteerde minimum termijn van zes weken de tijd heeft, stelt de rechtbank de termijn waarop verweerder één besluit op de bezwaren bekend moet maken op uiterlijk zes weken na verzending van deze uitspraak.
10. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde beslistermijn overschrijdt. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-.
Bestuurlijke dwangsom
11. Eiseres heeft verzocht om drie dwangsommen vast te stellen. In de zaken over de beschikkingen met kenmerken UHT-DC I en UHT-DC-I A heeft verweerder een dwangsom toegekend. Voor de duidelijkheid: verweerder heeft dus al twee dwangsombesluiten genomen.
12. Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat hij slechts éénmaal een dwangsom verschuldigd is, omdat sprake is van samenhangende zaken. Zoals hiervoor al is opgemerkt heeft verweerder al twee dwangsombesluiten genomen. Dat hij nu van mening is dat er maar één dwangsom was verschuldigd, verandert daar niets meer aan. De rechtbank ziet geen aanleiding om nog een derde dwangsom vast te stellen, gelet op de samenhang tussen de drie besluiten en bezwaarschriften. . Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 4 mei 2017 [7] volgt dat op grond van artikel 4:17, eerste lid, van de Awb niet in ieder geval waarin het bestuursorgaan niet tijdig heeft beslist over meerdere besluiten, evenzovele dwangsommen verschuldigd zijn als er besluiten hadden moeten worden genomen. In die uitspraak heeft de CRvB overwogen dat een uitzondering op het beginsel, dat per niet tijdig genomen besluit een dwangsom verschuldigd is, behoort te gelden in de situatie waarin aanvragen - inclusief bezwaarschriften - (nagenoeg) gelijktijdig zijn gedaan en inhoudelijk zodanig met elkaar samenhangen dat een redelijke toepassing van artikel 4:17 van de Awb met zich brengt dat slechts één dwangsom wordt verbeurd. Verder heeft voor ieder besluit te gelden dat sprake moet zijn geweest van een desbetreffende schriftelijke ingebrekestelling.
13. De hiervoor genoemde uitzondering doet zich hier voor. In dit geval heeft eiseres in drie bezwaarschriften bezwaar gemaakt tegen de beschikkingen van 14 oktober 2022 en 9 november 2022 en hangen deze inhoudelijk met elkaar samen. Eiseres heeft één aanvraag ingediend voor een herbeoordeling van haar situatie kinderopvangtoeslag. Dat verweerder naar aanleiding daarvan drie afzonderlijke besluiten heeft genomen doet aan deze samenhang niet af.
Proceskosten en griffierecht
14. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht en onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 4 september 2023 [8] als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift - voor in dit geval de drie besluiten - met een waarde per punt van € 875,-), bij een wegingsfactor 0,25. Toegekend wordt € 218,75. De rechtbank beschouwt de beroepen als één zaak op grond van artikel 3 van het Bpb.
15. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden. De rechtbank heeft het beroep tegen de drie besluiten weliswaar gesplitst in drie verschillende zaaknummers, maar gelet op de samenhang heeft eiseres maar eenmaal griffierecht hoeven te betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een besluit op de bezwaren bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 218,75;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
4.Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
5.Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.