Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
SAMEN VEILIG MIDDEN NEDERLAND,
gevestigd te Utrecht, hierna te noemen: de GI,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
1.Het verloop van de procedure
- de brief van de GI met bijlagen van 26 februari 2024;
- het verweerschrift van de moeder met een zelfstandig verzoek, met bijlagen van
- de moeder met haar advocaat;
- de vader;
2.De feiten
3.Het verzoek van de GI
4.Het standpunt en het verzoek van de moeder
De moeder verzoekt daarom primair om het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen, dan wel subsidiair deze in duur te bekorten waarbij moet worden toegewerkt naar thuisplaatsing.
5.De beoordeling
De beslissing
In de praktijk komt het echter voor dat niet (of nog niet) om beëindiging van het gezag wordt verzocht, maar het perspectiefbesluit al wel gevolgen heeft. De hulpverlening is dan bijvoorbeeld niet meer gericht op een terugkeer van het kind naar de ouder(s).
Het perspectiefbesluit heeft als zodanig geen wettelijke grondslag. Het is niet in de wet geregeld, de wet verbindt daaraan dus ook geen rechtsgevolgen en voorziet ook niet in een specifieke rechtsgang om het perspectiefbesluit ter beoordeling aan de rechter voor te leggen.
Wel zijn er verschillende procedures waarin het opgroeiperspectief van de minderjarige een rol speelt. De ouder(s), het kind en de pleegouders hebben belang bij inzicht in en duidelijkheid over het standpunt van de GI over het opgroeiperspectief van het kind. In dat opzicht vervult het perspectiefbesluit een belangrijke functie.
Een verschil van mening tussen de ouder(s) en de GI over het opgroeiperspectief van het kind zal daarom logischerwijs ook aan de orde kunnen komen in het kader van een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. De doelen van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing kunnen immers veranderen als er niet meer gewerkt wordt aan een terugplaatsing van een kind bij (een van) de ouders. En dat op zichzelf is allemaal onderwerp van bespreking bij een verzoek tot verlenging van zo’n maatregel.
Toen [minderjarige] in [geboortedatum 1] 2023 geboren werd, verbleef de moeder samen met [D] in de vrouwenopvang van [instelling 1] . Dit was noodzakelijk vanwege de zeer ingewikkelde relatie tussen de ouders, waarbij sprake was van huiselijk geweld vanuit de vader richting de moeder. [minderjarige] is hier, als ongeboren kindje in de buik van de moeder, bij betrokken geweest. De stress die de moeder hierdoor heeft ervaren, zal ook van invloed zijn geweest op haar zwangerschap en [minderjarige] ’s en haar welbevinden.
Bij [instelling 1] is hulpverlening ingezet, maar dit heeft er niet toe geleid dat de moeder [minderjarige] een veilige opvoedsituatie kon bieden. De moeder was niet in staat om de vader uit haar en het leven van de kinderen te weren en de vader bleef dreigend richting de moeder en de hulpverlening.
Op 15 juni 2023 werd de toen drie maanden oude [minderjarige] (samen met [D] ) daarom met spoed uit huis geplaatst in een pleeggezin.
Ook nadien is het de moeder niet gelukt om weerstand te bieden aan de vader en is zij herhaaldelijk slachtoffer geworden van mishandelingen. In de periode van 26 augustus 2023 tot 25 oktober 2023 heeft de moeder om die reden drie keer een aantal dagen of weken gebruik gemaakt van een noodbed van [instelling 1] .
De vader heeft ook meerdere keren in voorarrest gezeten na gedane aangiftes van mishandeling. Tijdens de voorlaatste schorsing van de voorlopige hechtenis heeft de vader, ondanks een contact- en straatverbod, opnieuw contact met de moeder gezocht en is er sprake geweest van huiselijk geweld. Dat heeft weer tot nieuwe aangiftes geleid en een opheffing van de schorsing van het eerdere voorarrest.
Bovendien volgt uit het recente observatieverslag van [instelling 2] dat [minderjarige] inmiddels ook signalen van stress en/of trauma, zoals wegkijken, overstrekken, niet durven loslaten, hoofdbonken en een hyper focus op eten, laat zien. Het voorgaande maakt dat [minderjarige] een zeer hoge opvoedvraag heeft. Het pleeggezin waar de kinderen na de uithuisplaatsing hebben verbleven, bleek niet in staat om met het gedrag van [D] om te gaan en de kinderen de benodigde voorspelbaarheid te bieden. Daarom zijn beide kinderen op
19 oktober 2023 verplaatst naar het huidige gezinshuis. In dit gezinshuis zijn beide gezinshuisouders inmiddels vrijwel permanent bezig met de opvoeding van de kinderen.
Anders dan de moeder, vindt de rechtbank dat de GI voldoende hulpverlening heeft ingezet én geprobeerd heeft in te zetten, om de moeder te helpen haar gedrag te veranderen en om daarna toe te werken naar een thuisplaatsing van de kinderen. Voordat de kinderen onder toezicht werden gesteld is er in het vrijwillig kader al hulpverlening betrokken geweest van [instelling 3] . Nadat de GI betrokken is geraakt heeft de moeder met de kinderen bij [instelling 1] verbleven en zijn er verschillende vormen van hulpverlening ingezet, waaronder: ambulante jeugdhulpverlening, het Opstapje, MDA++ en 18+ begeleiding van Veilig Thuis. Ook is bekeken of moeder bij [instelling 4] kon worden geplaatst voor verblijf en behandeling.
[instelling 4] heeft echter besloten moeder niet in behandeling te willen nemen, mede omdat de moeder niet bereid bleek om de locatie van [instelling 4] voor de vader geheim te houden.
Doordat het de moeder niet lukte om zich aan een aantal voorwaarden gericht op haar veiligheid (en in het verlengde daarvan de veiligheid van de kinderen) te houden, heeft de GI besloten dat het niet mogelijk was om een 2thepoint-traject, waarbij de mogelijkheden van een thuisplaatsing worden onderzocht, in te zetten. De rechtbank begrijpt dit besluit. Ook na de uithuisplaatsing van de kinderen zijn er namelijk ernstige zorgen blijven bestaan over de veiligheid die de moeder hen kan bieden. Het lukte de moeder lange tijd niet om de relatie met de vader te verbreken en zij was niet eerlijk over het contact dat zij – ondanks het aan de vader opgelegde contact- en locatieverbod – had met de vader. Er hebben, zoals gezegd, ook na de uithuisplaatsing van de kinderen nog meermalen incidenten plaatsgevonden waarbij de moeder door het handelen van de vader in een zeer onveilige situatie terecht is gekomen. De moeder heeft meermaals aangifte gedaan tegen de vader wegens huiselijk geweld. Op 24 december 2023 is de vader nog gearresteerd. Hij heeft ongeveer zeven weken in voorarrest verbleven. De GI heeft verklaard vanuit de PI te hebben vernomen dat de vader zelfs gedurende zijn detentie via een vriendin van de moeder contact heeft geprobeerd op te nemen met de moeder. Dat de moeder stelt dat niet zij, maar de vader haar heeft benaderd, is voor de rechtbank ondergeschikt. Voor de rechtbank is vooral tekenend dat de moeder tegen de GI niet open is geweest over deze voorvallen.
Het voorarrest van de vader is op 9 februari 2024 – onder voorwaarden – opnieuw geschorst. De inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen de vader zal op 3 april 2024 plaatsvinden.
Op de zitting heeft de moeder uitgelegd dat zij nu écht geen contact meer wil met de vader en dat hij zich sinds zijn invrijheidstelling houdt aan het opgelegde contact- en locatieverbod. De vader kijkt hier echter anders naar; hij heeft wél de wens om met de moeder verder te gaan en samen voor de kinderen te zorgen.
De rechtbank vindt het voor [minderjarige] nú nodig dat hij duidelijkheid krijgt over zijn perspectief. De GI zal de komende periode gaan bekijken wat voor hulpverlening [minderjarige] nodig heeft bij het reguleren van zijn spanningen. De rechtbank vindt het daarom voor [minderjarige] noodzakelijk dat hij rust krijgt over zijn opgroeiperspectief en dat hier niet langer onzekerheid over blijft bestaan. De rechtbank onderschrijft dan ook het standpunt van de GI dat het perspectief niet meer bij de moeder ligt, maar in het gezinshuis. Dat betekent concreet dat de GI niet meer werkt aan een thuisplaatsing en geen hulp meer zal inzetten op het wonen van [minderjarige] bij de moeder.
De rechtbank kan een NIFP-onderzoek bepalen op grond van artikel 810a lid 2 Rv. Artikel 810a lid 2 Rv houdt in dat in zaken van, kort gezegd, kinderbeschermingsmaatregelen, de rechter op verzoek van een ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet. De rechtbank zal het verzoek van de moeder afwijzen. Zij licht dat hierna toe.
Bovendien is de rechtbank van oordeel dat het door de moeder verzochte onderzoek niet mede tot de beslissing van de zaak kan leiden. De doorslaggevende reden voor de beslissing van de zaak is namelijk dat het voor [minderjarige] niet nog langer moet duren voor die benodigde rust en stabiliteit ontstaat.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat onrust en onveiligheid gedurende het hele leven van [minderjarige] (en [D] ) al aan de orde zijn. Nu is [minderjarige] pas één jaar, maar dit patroon hoort bij het leven van de moeder en het zal nog veel tijd en inspanning gaan vergen om dit patroon om te buigen. Die tijd heeft [minderjarige] niet meer. Een onderzoek van een deskundige zal daarom niet mede bijdragen aan de beslissing op het verzoek.
Voor [minderjarige] is het van het grootste belang dat hij goed contact heeft met de moeder. Daar zijn alle betrokkenen het ook over eens. De rechtbank drukt de moeder dan ook op het hart om de komende periode met zichzelf aan de slag te gaan, zodat zij leert te begrijpen waarom zij steeds in gewelddadige relaties belandt en wat zij kan doen om dit te voorkomen.
6.De beslissing
8 maart 2024, in samenwerking met mr. H.I.E. Mutsaerts als griffier. De beschikking is op schrift gesteld op 20 maart 2024.