Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
SAMEN VEILIG MIDDEN NEDERLAND,
gevestigd te Utrecht, hierna te noemen de GI,
1.Het verloop van de procedure
- het verzoekschrift van de GI met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 29 december 2023;
- de brief van de GI met bijlagen van 26 februari 2024;
- het verweerschrift van de moeder met een zelfstandig verzoek, met bijlagen van
2.Waar gaat het over?
3.Het verzoek van de GI
4.Het standpunt en het verzoek van de moeder
Een uithuisplaatsing is niet proportioneel en er kan worden volstaan met een lichtere maatregel. De moeder staat open voor alle hulpverlening en wil geen contact meer met de heer [E] , zodat [minderjarige] weer thuis kan komen wonen. Zij kan haar een veilige en stabiele thuissituatie bieden. De moeder verzoekt daarom primair om het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen, dan wel subsidiair deze in duur te bekorten waarbij moet worden toegewerkt naar thuisplaatsing.
5.De beoordeling
De beslissing
Ook zal de rechtbank daarbij uitleggen dat zij het perspectiefbesluit dat door de GI is genomen, onderschrijft.
In de praktijk komt het echter voor dat niet (of nog niet) om beëindiging van het gezag wordt verzocht, maar het perspectiefbesluit al wel gevolgen heeft. De hulpverlening is dan bijvoorbeeld niet meer gericht op een terugkeer van het kind naar de ouder(s).
Het perspectiefbesluit heeft als zodanig geen wettelijke grondslag. Het is niet in de wet geregeld, de wet verbindt daaraan dus ook geen rechtsgevolgen en voorziet ook niet in een specifieke rechtsgang om het perspectiefbesluit ter beoordeling aan de rechter voor te leggen.
Wel zijn er verschillende procedures waarin het opgroeiperspectief van de minderjarige een rol speelt. De ouder(s), het kind en de pleegouders hebben belang bij inzicht in en duidelijkheid over het standpunt van de GI over het opgroeiperspectief van het kind. In dat opzicht vervult het perspectiefbesluit een belangrijke functie.
Een verschil van mening tussen de ouder(s) en de GI over het opgroeiperspectief van het kind zal daarom logischerwijs ook aan de orde kunnen komen in het kader van een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. De doelen van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing kunnen immers veranderen als er niet meer gewerkt wordt aan een terugplaatsing van een kind bij (een van) de ouders. En dat op zichzelf is allemaal onderwerp van bespreking bij een verzoek tot verlenging van zo’n maatregel.
[minderjarige] is hier meermaals getuige van geweest en heeft gezegd dat zij zelf ook door haar (biologische) vader is geslagen.
Nadat de moeder deze relatie had verbroken, heeft zij van 10 juli 2019 tot 8 februari 2020 in een ambulant traject van [instelling 1] gewoond en daarna tot 27 december 2022 met begeleiding vanuit [instelling 1] in een eigen woning. In deze periode ontmoette de moeder de heer [E] , waarna zij in het voorjaar van 2022 zwanger is geraakt. In november 2022 kwamen de eerste meldingen van huiselijk geweld en op 31 januari 2023 is de moeder met [minderjarige] naar de vrouwenopvang van [instelling 1] gegaan. Daar wordt [D] in februari 2023 geboren.
Bij [instelling 1] is hulpverlening ingezet, maar dit heeft er niet toe geleid dat de moeder [minderjarige] een veilige opvoedsituatie kon bieden. De moeder was niet in staat om de heer [E] uit haar en het leven van de kinderen te weren en de heer [E] bleef dreigend richting de moeder en de hulpverlening. Op 15 juni 2023 werd de toen vijfjarige [minderjarige] (samen met [D] ) daarom met spoed uit huis geplaatst in een pleeggezin.
Ook nadien is het de moeder niet gelukt om weerstand te bieden aan de heer [E] en is zij herhaaldelijk slachtoffer geworden van mishandelingen. In de periode van 26 augustus 2023 tot 25 oktober 2023 heeft de moeder om die reden drie keer een aantal dagen of weken gebruik gemaakt van een noodbed van [instelling 1] .
De heer [E] heeft ook meerdere keren in voorarrest gezeten na gedane aangiftes van mishandeling. Tijdens de voorlaatste schorsing van de voorlopige hechtenis heeft de heer [E] , ondanks een contact- en straatverbod, opnieuw contact met de moeder gezocht en is er sprake geweest van huiselijk geweld. Dat heeft weer tot nieuwe aangiftes geleid en een opheffing van de schorsing van het eerdere voorarrest.
Het voorgaande maakt dat [minderjarige] een zeer hoge opvoedvraag heeft. Zij heeft een grote behoefte aan duidelijkheid, nabijheid en voorspelbaarheid. Het pleeggezin waar de kinderen na de uithuisplaatsing hebben verbleven, bleek niet in staat om met het gedrag van [minderjarige] om te gaan en haar de benodigde voorspelbaarheid te bieden. Daarom zijn beide kinderen op 19 oktober 2023 verplaatst naar het huidige gezinshuis. In dit gezinshuis zijn beide gezinshuisouders inmiddels vrijwel permanent bezig met de opvoeding van de kinderen.
Anders dan de moeder, vindt de rechtbank dat de GI voldoende hulpverlening heeft ingezet én geprobeerd heeft in te zetten, om de moeder te helpen haar gedrag te veranderen en om daarna toe te werken naar een thuisplaatsing van de kinderen. Voordat de kinderen onder toezicht werden gesteld is er in het vrijwillig kader al hulpverlening betrokken geweest van Woerden Wijzer. Nadat de GI betrokken is geraakt heeft de moeder met de kinderen bij [instelling 1] verbleven en zijn er verschillende vormen van hulpverlening ingezet, waaronder: ambulante jeugdhulpverlening, het Opstapje, MDA++ en 18+ begeleiding van Veilig Thuis. Ook is bekeken of moeder bij [instelling 2] kon worden geplaatst voor verblijf en behandeling. [instelling 2] heeft echter besloten moeder niet in behandeling te willen nemen, mede omdat de moeder niet bereid bleek om de locatie van [instelling 2] voor de heer [E] geheim te houden.
Doordat het de moeder niet lukte om zich aan een aantal voorwaarden gericht op haar veiligheid (en in het verlengde daarvan de veiligheid van de kinderen) te houden, heeft de GI besloten dat het niet mogelijk was om een 2thepoint-traject, waarbij de mogelijkheden van een thuisplaatsing worden onderzocht, in te zetten. De rechtbank begrijpt dit besluit. Ook na de uithuisplaatsing van de kinderen zijn er namelijk ernstige zorgen blijven bestaan over de veiligheid die de moeder hen kan bieden. Het lukte de moeder lange tijd niet om de relatie met de heer [E] te verbreken en zij was niet eerlijk over het contact dat zij – ondanks het aan de heer [E] opgelegde contact- en locatieverbod – had met de heer [E] . Er hebben, zoals gezegd, ook na de uithuisplaatsing van de kinderen nog meermalen incidenten plaatsgevonden waarbij de moeder door het handelen van de heer [E] in een zeer onveilige situatie terecht is gekomen. De moeder heeft meermaals aangifte gedaan tegen de heer [E] wegens huiselijk geweld. Op 24 december 2023 is de heer [E] nog gearresteerd. Hij heeft ongeveer zeven weken in voorarrest verbleven. De GI heeft verklaard vanuit de PI te hebben vernomen dat de heer [E] zelfs gedurende zijn detentie via een vriendin van de moeder contact heeft geprobeerd te leggen met de moeder. Dat de moeder stelt dat niet zij, maar de heer [E] haar heeft benaderd, is voor de rechtbank ondergeschikt. Voor de rechtbank is vooral tekenend dat de moeder tegen de GI niet open is geweest over deze voorvallen.
Het voorarrest van de heer [E] is op 9 februari 2024 – onder voorwaarden – opnieuw geschorst. De inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen de heer [E] zal op 3 april 2024 plaatsvinden.
Op de zitting heeft de moeder uitgelegd dat zij nu écht geen contact meer wil met de heer [E] en dat hij zich sinds zijn invrijheidstelling houdt aan het opgelegde contact- en locatieverbod. De heer [E] kijkt hier echter anders naar; hij heeft wél de wens om met de moeder verder te gaan en samen voor de kinderen te zorgen.
[minderjarige] heeft vanwege haar ernstige gedragsproblematiek nú een grote behoefte aan duidelijkheid. Dit geldt op dit moment des te meer, omdat [minderjarige] recent is aangemeld voor traumatherapie bij Herlaarhof. Dit zal veel van haar vragen. Voor een geslaagde behandeling voor [minderjarige] is het dan ook noodzakelijk dat zij verblijft in een veilige en voorspelbare opvoedsituatie en dat zij rust ervaart met betrekking tot haar opgroei-perspectief. De rechtbank vindt het daarom in haar belang dat zij hier zo snel mogelijk duidelijkheid over krijgt en dat hier niet langer onzekerheid over blijft bestaan.
De rechtbank onderschrijft dan ook het standpunt van de GI dat het perspectief niet meer bij de moeder ligt, maar in het gezinshuis. Dat betekent concreet dat de GI niet meer werkt aan een thuisplaatsing en geen hulp meer zal inzetten op het wonen van [minderjarige] bij de moeder.
De rechtbank kan een NIFP-onderzoek bepalen op grond van artikel 810a lid 2 Rv. Artikel 810a lid 2 Rv houdt in dat in zaken van, kort gezegd, kinderbeschermingsmaatregelen, de rechter op verzoek van een ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet. De rechtbank zal het verzoek van de moeder afwijzen. Zij licht dat hierna toe.
De rechtbank vindt het ook van groot belang dat [minderjarige] ontzorgd wordt en dat zij leert ervaren en voelen dat zij op geen enkele manier verantwoordelijk is voor het welzijn en de veiligheid van haar moeder. Alleen op die manier zal zij uiteindelijk aan haar eigen ontwikkeltaken toekomen. De rechtbank hoopt van harte dat het [minderjarige] lukt om de schade die zij tot nu toe heeft opgelopen, om te buigen en dat zij op den duur zal uitgroeien tot een gezonde en evenwichtige volwassene. Daar zal zij alle hulp die beschikbaar is bij moeten krijgen.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat onrust en onveiligheid gedurende het hele leven van [minderjarige] al aan de orde zijn. Nu is [minderjarige] pas zes jaar, maar dit patroon hoort bij het leven van de moeder en het zal nog veel tijd en inspanning gaan vergen om dit patroon om te buigen. Die tijd heeft [minderjarige] niet meer. Een onderzoek van een deskundige zal daarom niet mede bijdragen aan de beslissing op het verzoek.
Voor [minderjarige] is het van het grootste belang dat zij goed contact heeft met de moeder. Daar zijn alle betrokkenen het ook over eens. De rechtbank drukt de moeder dan ook op het hart om de komende periode met zichzelf aan de slag te gaan, zodat zij leert te begrijpen waarom zij steeds in gewelddadige relaties belandt en wat zij kan doen om dit te voorkomen.
6.De beslissing
8 maart 2024, in samenwerking met mr. H.I.E. Mutsaerts als griffier. De beschikking is op schrift gesteld op 20 maart 2024.