ECLI:NL:RBMNE:2024:196

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
19 januari 2024
Zaaknummer
9820786 EL 22-13
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenlease en vernietiging van overeenkomsten in het kader van echtscheiding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 18 januari 2024, staat de vernietiging van effectenleaseovereenkomsten centraal in het kader van een echtscheiding. De eiser, Dexia Nederland B.V., heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die de vernietiging van de overeenkomsten op grond van artikel 1:88 BW heeft ingeroepen. De gedaagde stelt dat hij en zijn ex-echtgenote, [A], tijdens hun huwelijk de oorspronkelijke overeenkomsten hebben afgesloten, maar dat de verlengde overeenkomsten niet vernietigd kunnen worden omdat deze na de echtscheiding zijn aangegaan. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde wel bevoegd was om de oorspronkelijke overeenkomsten te vernietigen, maar niet de verlengde. De rechtbank concludeert dat de oorspronkelijke overeenkomsten zijn vernietigd, en dat Dexia de restschuld moet terugrekenen naar het moment van beëindiging van deze overeenkomsten.

De procedure omvatte een tussenvonnis van 31 augustus 2023 en diverse akten van beide partijen. De gedaagde heeft schriftelijke verklaringen overgelegd waarin hij zijn financiële situatie en die van zijn ex-echtgenote toelicht. Dexia heeft betoogd dat de gedaagde onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn verweer tegen het verjaringsberoep, maar de rechtbank oordeelt dat de gedaagde niet hoeft te bewijzen wanneer zijn ex-echtgenote bekend was met de overeenkomsten. De bewijslast ligt bij Dexia, die onvoldoende concrete feiten heeft aangedragen om haar stellingen te onderbouwen.

De rechtbank beslist dat Dexia bij akte moet opgeven welke bedragen aan restschulden en termijnen zijn betaald met betrekking tot de oorspronkelijke overeenkomsten. De zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling op 15 februari 2024.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Almere
Zaaknummer 9820786 EL 22-13
vonnis van de kantonrechter van 18 januari 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: USG Legal Professionals,
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. G. van Dijk (Leaseproces).
Partijen worden hierna Dexia en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 31 augustus 2023;
  • de akte van [gedaagde] , met nagezonden de door [A] ondertekende verklaring;
  • de akte uitlaten productie van Dexia.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
[gedaagde] doet een beroep op de vernietiging van de overeenkomsten op grond van artikel 1:88/89 BW. Dexia heeft naar aanleiding daarvan aangevoerd dat de bevoegdheid tot die vernietiging is verjaard. Dit wordt door [gedaagde] betwist. In het tussenvonnis heeft de kantonrechter aan [gedaagde] verzocht om een nadere toelichting over de (financiële) gang van zaken in het huishouden van [gedaagde] en zijn (toenmalige) echtgenote, [A] (verder: [A] ) ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten. Bij akte heeft [gedaagde] schriftelijke verklaringen overgelegd zoals verzocht.
2.2.
In het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 maart 2023 ECLI:NL:RBAMS:2023:1221 is het toetsingskader voor zaken als de onderhavige, weergegeven. Beoordeling van deze zaak aan de hand van dat toetsingskader leidt tot het volgende.
2.3.
Voor de beoordeling van het beroep op verjaring door Dexia is van belang op welk tijdstip [A] daadwerkelijk bekend werd met de overeenkomsten. Het verjaringsberoep van Dexia kan alleen slagen wanneer Dexia daarvoor voldoende stelt en onderbouwt. Om Dexia daartoe in staat te stellen moet [gedaagde] voldoende gegevens verstrekken over de (financiële) gezinssituatie en andere feiten, die relevant kunnen zijn voor het vaststellen van het tijdstip van daadwerkelijke bekendheid van [A] met de overeenkomsten. Doet [gedaagde] dat niet dan heeft [gedaagde] het verweer tegen het verjaringsberoep onvoldoende onderbouwd.
2.4.
Eerst zal worden beoordeeld of [gedaagde] zijn verweer tegen het verjaringsberoep van Dexia voldoende heeft onderbouwd.
2.5.
Door [gedaagde] zijn schriftelijke verklaringen van hemzelf en van [A] overgelegd, waarin staat vermeld dat deze zijn opgesteld op basis van antwoorden die elk van hen buiten aanwezigheid van de ander heeft gegeven in een telefoongesprek met hun gemachtigde.
In de verklaring van [gedaagde] staat vermeld:
“a. Hoe was in de betreffende periode de samenstelling van het gezin van de contractant en de echtgenoot, en wat was hun beroep en leeftijd (en het beroep /de opleiding en leeftijd van eventuele kinderen?
Ten tijde van het aangaan van de contracten was ik 40 jaar oud. Ik was gehuwd met mevrouw [A] . Wij zijn in juni 1998 gescheiden. Onze kinderen zijn in 1983, 1984 en 1990 geboren. Ik werkte als [functie] bij het [instelling] en mijn ex-vrouw zorgde voor de kinderen.
b. Op welke wijze is (zijn) het (de) in de procedure betrokken effectenleasecontract(en) (hierna: de contracten) tot stand gekomen? Is in verband daarmee een tussenpersoon thuis op bezoek gekomen?
Naar aanleiding van een advertentie in de krant heb ik contact met Dexia opgenomen. De contracten heb ik vervolgens thuisgestuurd gekregen Ik wilde een aanvulling op mijn inkomen zodat ik kon sparen voor de kinderen.
c. Uit welke bron(nen) en van welke bankrekening(en) kwam het geld voor de inleg vandaan?
De inleg betaalde ik van mijn eigen inkomen en dit werd van mijn eigen rekening afgeschreven.
d. Op welk tijdstip, op welke wijze en op welke plaats kreeg de echtgenoot (niet zijnde de contractant) wetenschap van het bestaan van de contracten?
Ik heb mijn ex-vrouw voor het eerst over de contacten verteld toen ik mij bij Leaseproces had aangemeld. Ik heb haar gevraagd of zij wilde meewerken. Mijn ex-vrouw heeft de vernietigingsbrief ondertekend. Bij de echtscheiding zijn de contracten niet te sprake gekomen.
e. Welke bankrekeningen hadden de contractant en de echtgenoot? En per bankrekening:
- op welke na(a)m(en) was deze gesteld?
- wie had daarvan een pas?
- voor welke uitgaven/betalingen werd deze bankrekening gebruikt?
Volgens mij had ik destijds nog twee bankrekeningen. Deze stonden allebei op mijn naam. Mijn ex-vrouw had geen pasjes van deze rekeningen. Een van de rekeningen is na van loop van tijd opgeheven. De rekeningen werden gebruikt voor alle vaste lasten en de wekelijkse uitgaven.
f. Welke inkomsten(bronnen) hadden de contractant en de echtgenoot en op welke bankrekening(en) werden deze inkomsten gestort?
Mijn salaris werd op mijn eigen rekening gestort. Mijn ex-vrouw had geen inkomen.
g. Wie verzorgde in het betreffende huishouden de financiële administratie en op welke wijze gebeurde dat?
De financiële administratie werd door mij verzorgd. Ik hield alle inkomsten en uitgaven bij. Mijn ex-vrouw heeft zich daar nooit mee bemoeid. Wij zijn in juni 1998 natuurlijk al gescheiden.
h. Wie van beiden (contractant en echtgenoot) deed welke soort betalingen?
Mijn ex-vrouw deed eigenlijk geen betalingen. Ik deed altijd alle boodschappen en ik zorgde voor de betalingen van de vaste lasten.
i. Wie van beiden (contractant en echtgenoot) opende(n) enveloppen met bankdagafschriften? Waar werden deze opgeborgen? Wie van beiden heeft ooit (hetzij na ontvangst, hetzij op een later tijdstip) inzage gehad in een of meer bankafschriften?
De bankafschriften werden door mij geopend en opgeborgen in een mapje. Mijn ex-vrouw heeft nooit vragen gesteld over een betaling aan of van Dexia.
j. Wie verzorgde de belastingaangifte van de contractant en de echtgenoot, en wie ondertekende deze?
De aangifte werd door mij ingevuld. Mijn ex-vrouw ondertekende deze zonder door te nemen.
k. Hebben de contractant en/of de echtgenoot in de betreffende periode een hypothecaire lening of andere lening afgesloten? En is daarbij de aanwezigheid van de contracten aan de orde gekomen?
In 1998 heb ik de hypotheek verhoogd om mijn ex-vrouw uit te kunnen kopen. De contracten zijn niet aan orde gekomen.
l. Hadden de contractant en/of de echtgenoot in de betreffende periode een pensioenvoorziening, een lijfrentepolis, een belegging in aandelen of een soortgelijke vermogensvoorziening?
Ik bouwde pensioen op via mijn werkgever. Verder waren er geen vermogensvoorzieningen.
m. Over welke uitgaven beslisten de contractant en de echtgenoot gezamenlijk?
Wij spraken eigen nooit over uitgaven. Mijn ex-vrouw gaf aan als er niets moest komen, zoals huishoudelijk apparatuur. Dan regelde ik dat.”
In de verklaring van [A] staat vermeld:
“a. Hoe was in de betreffende periode de samenstelling van het gezin van de contractant en de echtgenoot, en wat was hun beroep en leeftijd (en het beroep/de opleiding en leeftijd van eventuele kinderen)?
In 1997 werd ik 38 jaar oud. Wij waren op dat moment nog gehuwd. Wij zijn in 1998 gescheiden. Wij hebben drie kinderen. Ik heb altijd voor de kinderen gezorgd en mijn ex-man was werkzaak bij het [instelling] .
b. Op welke wijze is (zijn) het (de) in de procedure betrokken effectenleasecontract(en) (hierna: de contracten) tot stand gekomen? Is in verband daarmee een tussenpersoon thuis op bezoek gekomen? Zo ja, wie waren daarbij aanwezig?
Dat weet ik niet.
c. Uit welke bron(nen) en van welke bankrekening(en) kwam het geld voor de inleg vandaan?
Ook dat weet ik niet, maar dat zal van het inkomen van mijn ex-man betaald zijn. Hij was
verantwoordelijk voor de financiën.
d. Op welk tijdstip, op welke wijze en op welke plaats kreeg de echtgenoot (niet zijnde de contractant) wetenschap van het bestaan van de contracten?
Mijn ex-man heeft mij vele jaren na de scheiding benaderd met de vraag of ik hem wilde helpen. En dat heb ik gedaan door een brief te ondertekenen Wij hebben er verder niet over gesproken. Tijdens de echtscheiding zijn de contracten niet aan de orde geweest.
e. Welke bankrekeningen hadden de contractant en de echtgenoot? En per bankrekening:
- op welke na(a)m(en) was deze gesteld?
- wie had daarvan een pas?
- voor welke uitgaven/betalingen werd deze bankrekening gebruikt?
Ik maakte geen gebruikt van een rekening. De rekening stond op naam van mijn ex-man. Ik had geen pasje. Hij deed de grote boodschappen en verzorgde alle bankbetalingen. Af en toe deed ik een kleine boodschap met contant geld dat ik van mijn ex-man kreeg. Pas na de echtscheiding heb ik een eigen rekening gekregen.
f. Welke inkomsten(bronnen) hadden de contractant en de echtgenoot en op welke bankrekening(en) werden deze inkomsten gestort?
Ik had geen inkomen. Het salaris van mijn ex-man werd op zijn rekening gestort.
g. Wie verzorgde in het betreffende huishouden de financiële administratie en op welke wijze gebeurde dat?
Dat deed mijn ex-man. Hij betaalde wat er betaald moest worden. Mijn ex-man betaalde ook de bijdrage voor de dierenbescherming, omdat ik dat belangrijk vond.
h. Wie van beiden (contractant en echtgenoot) deed welke soort betalingen?
Ik deed heel soms een kleine boodschap met contant geld. De rest deed mijn ex-man allemaal.
i. Wie van beiden (contractant en echtgenoot) opende(n) enveloppen met bankdagafschriften? Waar werden deze opgeborgen? Wie van beiden heeft ooit (hetzij na ontvangst, hetzij op een later tijdstip) inzage gehad in een of meer bankafschriften?
Mijn ex-man opende de afschriften. Ik keek daar nooit op. Ik heb nooit een betaling aan of van Dexia gezien.
j. Wie verzorgde de belastingaangifte van de contractant en de echtgenoot, en wie ondertekende deze?
De aangifte werd door mijn ex-man ingevuld. Ik onderkende als dat van mij werd verwacht. Ik bemoeide mij daar verder niet mee. Zo ging dat met alles.
k. Hebben de contractant en/of de echtgenoot in de betreffende periode een hypothecaire lening of andere lening afgesloten? En is daarbij de aanwezigheid van de contracten aan de orde gekomen?
Nee.
1. Hadden de contractant en/of de echtgenoot in de betreffende periode een pensioenvoorziening, een lijfrentepolis, een belegging in aandelen of een soortgelijke vermogensvoorziening?
Volgens mij bouwde mijn ex-man pensioen op. Dat was het volgens mij.
m. Over welke uitgaven beslisten de contractant en de echtgenoot gezamenlijk?
Wij hadden het over de gangbare huishoudelijke aankopen. Maar mijn ex-man was vervolgens verantwoordelijk voor de aankoop.”
2.6.
Dexia voert in de onderhavige zaak onder meer aan dat het terughalen van herinneringen niet zonder meer waarheidsgetrouw en betrouwbaar is en de overgelegde verklaringen niet tot bewijs kunnen dienen.
2.7.
Dexia verliest hierbij echter uit het oog dat [gedaagde] niet hoeft te bewijzen wanneer [A] daadwerkelijk kennisnam van het bestaan van de overeenkomsten. Zoals hiervoor reeds is overwogen rust die bewijslast op Dexia. Wel mag van [gedaagde] worden verwacht dat het verweer tegen het verjaringsberoep van Dexia zo goed is onderbouwd als in het gegeven geval redelijkerwijs van [gedaagde] kan worden verlangd. Nu echter gesteld noch gebleken is dat in dit geval aan [gedaagde] ook andere bronnen of aanknopingspunten ter beschikking staan dan de herinneringen van [gedaagde] en [A] zelf, kan van [gedaagde] niet worden verlangd dat deze het verweer op iets anders baseert dan op de herinneringen van hemzelf en [A] .
2.8.
Naar aanleiding van hetgeen [gedaagde] en [A] hebben verklaard concludeert Dexia dat geen van doorslaggevende aard zijnde bewijskracht mag worden toegekend aan de door [gedaagde] en [A] afgelegde schriftelijke verklaringen, nu deze verklaringen onvoldoende zijn getoetst om enige consequenties aan te kunnen verbinden. Volgens Dexia wijzen de verklaringen geen concreet moment aan waarop [A] bekend werd met de overeenkomst.
2.9.
Voor zover Dexia hiermee aanvoert dat het verweer tegen het beroep op verjaring onvoldoende is onderbouwd wordt zij hierin niet gevolgd. De door [gedaagde] en [A] in hun verklaringen gegeven informatie over hun gezinssituatie, over het beheer van de gezinsfinanciën en over de informatievoorziening omtrent die financiën, onderbouwt voldoende het verweer van [gedaagde] dat [A] in elk geval niet vóór 13 maart 2000 bekend is geworden met de overeenkomsten. Niet gebleken is dat [gedaagde] en [A] op relevante punten méér kunnen verklaren dan zij hebben gedaan. Het betoog van Dexia betreffende deze verklaringen berust slechts op aannames en veronderstellingen die niet concreet zijn onderbouwd. [A] verklaart dat zij eerst met de overeenkomsten bekend werd
vele jaren na de scheiding, toen [gedaagde] haar heeft gevraagd om hem te helpen, waarna zij een brief heeft ondertekend. De vernietigingsbrief dateert 22 juli 2005 en dus
vele jaren na de scheiding. Dat [A] een andere dan de vernietigingsbrief heeft bedoeld is gesteld noch gebleken noch aannemelijk.
2.10.
Dexia heeft tegenover de toelichting door [gedaagde] onvoldoende concrete feiten of omstandigheden genoemd die, indien zij komen vast te staan, kunnen bijdragen aan de conclusie dat [A] op een eerdere datum dan 13 maart 2000 daadwerkelijk bekend was met de overeenkomsten. Daarom heeft Dexia, gelet op de toelichting door [gedaagde] , haar stellingen onvoldoende onderbouwd. Om die reden wordt het bewijsaanbod van Dexia gepasseerd en heeft als uitgangspunt te gelden dat [A] niet op een eerdere datum dan 13 maart 2000 daadwerkelijk bekend was met de overeenkomsten.
2.11.
Het beroep van Dexia op verjaring van de bevoegdheid tot vernietigen slaagt dus niet.
Echtscheiding 1998
2.12.
Vast staat dat [gedaagde] en [A] in 1998 zijn gescheiden. De beschermende werking van artikel 1:88 BW en de daarop gebaseerde bevoegdheid tot vernietigen strekken zich enkel uit tot de overeenkomsten die zijn gesloten gedurende het huwelijk en daarom in het onderhavige geval enkel tot de oorspronkelijke overeenkomsten. De verlengingsovereenkomsten kunnen niet zijn vernietigd omdat [gedaagde] bij het aangaan daarvan niet (meer) gehuwd was.
2.13.
Wanneer er dan vervolgens bij beëindiging van die oorspronkelijke overeenkomsten sprake is van een restschuld, is deze niet verschuldigd geworden. Hetzelfde geldt voor de termijnen van de oorspronkelijke overeenkomsten.
2.14.
Dexia hoeft slechts te restitueren voorzover de termijnen en de restschuld van de oorspronkelijke overeenkomsten zijn betaald. Voor zover het de restschuld betreft zal een vergelijking moeten worden gemaakt tussen de restschuld A op het moment van beëindigen van de oorspronkelijke overeenkomsten en de restschuld B bij het einde van de verlengingsovereenkomsten. De restschuld betreft het bij het einde van de overeenkomst nog terug te betalen bedrag van de (bij aanvang van de oorspronkelijke overeenkomst geleende) hoofdsom, na verrekening van de waarde van de onderliggende effecten op dat moment. Wanneer restschuld A hoger is dan restschuld B is dat bedrag gedaald tijdens de verlengingsovereenkomst en heeft de na afloop van de verlengingsovereenkomst betaalde restschuld geheel betrekking op de oorspronkelijke overeenkomst. Hetzelfde geldt wanneer restschuld A gelijk is aan restschuld B. In het geval restschuld B echter hoger is dan restschuld A, dan is het betreffende bedrag tijdens de verlengingsovereenkomst toegenomen (kennelijk als gevolg van een waardedaling van de effecten). In dit laatste geval heeft de betaalde restschuld maar voor een gedeelte betrekking op de oorspronkelijke overeenkomst, namelijk slechts tot een bedrag gelijk aan restschuld A.. Nu gesteld noch gebleken is dat termijnen voor de oorspronkelijke overeenkomsten onbetaald zijn gelaten zal Dexia ook het totaalbedrag daarvan dienen te restitueren. Een en ander te verminderen met de op de oorspronkelijke overeenkomsten betrekking hebbende voordelen, zoals dividenden.
2.15.
Om te kunnen vaststellen of Dexia een bedrag dient te restitueren, en zo ja welk bedrag, zal door Dexia bij akte opgave moeten worden gedaan van de op het moment van beëindiging van de oorspronkelijke overeenkomsten bestaande restschulden, dat wil zeggen de bedragen die [gedaagde] zonder verlengingsovereenkomsten zou zijn verschuldigd terzake van het verschil tussen de op dat moment bestaande restant hoofdsom en de waarde van de effecten op dat moment. Ook dient Dexia opgave te doen van hetgeen is betaald aan termijnen voor de oorspronkelijke overeenkomsten, en van de daarop betrekking hebbende voordelen.
2.16.
Na ontvangst van de akte van de zijde van Dexia zal [gedaagde] de gelegenheid worden geboden een antwoordakte te nemen.
2.17.
In afwachting hiervan zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
bepaalt dat Dexia bij akte dient op te geven als hierboven onder randnummer 2.15. is overwogen,
3.2.
verwijst deze zaak daartoe naar de rol van 15 februari 2024,
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.