ECLI:NL:RBMNE:2024:194

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
19 januari 2024
Zaaknummer
554951
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en inzage in bescheiden na ontneming van corporate opportunities

In deze civiele zaak heeft [eiseres] B.V. een vordering ingesteld tegen [gedaagde sub 1] B.V., [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] wegens het ontnemen van corporate opportunities. [eiseres] stelt dat zij door de gedaagden zonder middelen is achtergelaten en haar zakelijke kansen heeft verloren. De rechtbank heeft op 17 januari 2024 geoordeeld dat de gedaagden niet onrechtmatig hebben gehandeld. De rechtbank concludeert dat [eiseres] niet kan bewijzen dat zij daadwerkelijk corporate opportunities heeft verloren en dat de gedaagden niet verantwoordelijk zijn voor het mislopen van de pilotopdracht. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiseres] af en veroordeelt haar in de proceskosten. De zaak betreft een complexe juridische discussie over de rechten en plichten van bestuurders en de bescherming van zakelijke kansen binnen vennootschappen.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/554951 / HA ZA 23-277
Vonnis van 17 januari 2024
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. Y.A. Wehrmeijer in Rotterdam,
tegen

1.[gedaagde sub 1] B.V.,

gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1] ,
2.
[gedaagde sub 2] B.V.
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 2] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonend in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 3] ,
gedaagde partijen,
hierna gezamenlijk te noemen: [gedaagde sub 2] c.s. (in meervoud),
advocaat: mr. M.H.G. Plieger in Nieuwegein,

4. [gedaagde sub 4] ,

wonend in [woonplaats 2] (Denemarken),
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde sub 4] ,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 54
- de akte met aanvullende producties 55 tot en met 67 van [eiseres]
- het tegen [gedaagde sub 4] verleende verstek
- de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 2] c.s.
- de akte met producties A tot en met E van [gedaagde sub 2] c.s.
- de e-mail van 25 juli 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- de akte met producties 68, 69 en 71 van [eiseres]
- de akte eiswijziging met productie 70
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 3 november 2023 en de daarin genoemde spreekaantekeningen.
1.2.
Aan het eind van de mondelinge mondeling is bepaald dat vonnis wordt gewezen. Daarna heeft [eiseres] het exploot van betekening aan [gedaagde sub 4] van de akte van eiswijziging aan de rechtbank toegestuurd. [gedaagde sub 2] c.s. hebben daartegen bezwaar gemaakt. De rechtbank heeft dit bezwaar op 20 november 2023 afgewezen.
1.3.
[gedaagde sub 2] c.s. hebben ook bezwaar gemaakt tegen de laatste twee akten van [eiseres] .
1.4.
Het bezwaar tegen de eiswijziging wordt afgewezen. Een eiswijziging is toegestaan zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen. Dat is alleen anders wanneer de wijziging in strijd is met de eisen van een goede procesorde (zie artikel 130 lid 1 Rv). Die situatie doet zich hier niet voor. De eiswijziging houdt kort gezegd in dat [eiseres] (1) een voorschot op de te vergoeden schade vordert en (2) inzage in de stukken die de deurwaarder bij (onder andere) [gedaagde sub 2] in beslag heeft genomen. De eerste eis ligt in het verlengde van de in de dagvaarding gevorderde schadevergoeding. De tweede eis is ook onderwerp van geschil geweest in een kort geding waarin op 4 juli 2023 vonnis is gewezen. Het gaat dus niet om totaal nieuwe vorderingen, zoals [gedaagde sub 2] c.s. stellen. Bovendien hebben zij de gelegenheid gehad om op de zitting op deze vorderingen te reageren.
1.5.
Het bezwaar tegen de andere akte richt zich, zo begrijpt de rechtbank, met name op productie 68. Dat is het enquêteverzoek dat [eiseres] op 24 oktober 2023 heeft ingediend bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam. [eiseres] heeft dit verzoekschrift diezelfde dag per e-mail van 14.57 uur aan de rechtbank gestuurd. Dat was strikt genomen te laat, want partijen hadden tot 13.30 uur de tijd om aanvullende stukken in te dienen. Maar de rechtbank ziet hierin – anders dan [gedaagde sub 2] c.s. – geen reden om het verzoekschrift buiten beschouwing te laten. Uiteraard geldt wel het vereiste dat een partij die zich op bepaalde feiten en omstandigheden wil beroepen, dit op zo’n manier moet doen dat voor de rechter duidelijk is wat hem als grondslag voor de beoordeling van de vordering wordt voorgelegd en voor de wederpartij waarop zij haar reactie moet afstemmen (zie onder meer Hoge Raad 5 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:197). Dat betekent dat [eiseres] niet kan volstaan met de opmerking dat zij met het enquêteverzoek (dat 67 pagina’s omvat en 118 producties) de feitelijke grondslag van haar vorderingen aanvult. De rechtbank zal slechts acht slaan op dit verzoekschrift voor zover [eiseres] daar tijdens de mondelinge behandeling naar heeft verwezen, duidelijk is op welke feiten en omstandigheden zij zich beroept en [gedaagde sub 2] c.s. daar op de mondelinge behandeling (voldoende) op heeft kunnen reageren.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiseres] is eind 2018 opgericht met de heer [A] (hierna: [A] ) en [gedaagde sub 3] als indirecte grootaandeelhouders en bestuurders. [eiseres] is nu een lege vennootschap met alleen [A] als indirect bestuurder. Volgens [eiseres] hebben [gedaagde sub 4] , [gedaagde sub 3] en zijn vennootschappen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ervoor gezorgd dat [eiseres] zonder product en middelen is achtergelaten en haar concrete ‘corporate opportunities’ (zakelijke kansen) heeft verloren. Zij vordert onder meer een voorschot op de schade die zij daardoor heeft geleden. [gedaagde sub 2] c.s. betwisten dat zij [eiseres] corporate opportunities hebben ontnomen. De rechtbank stelt hen hierna in het gelijk.

3.De achtergrond van het geschil

3.1.
[A] heeft in 2017 de samenwerking gezocht met [gedaagde sub 2] (een aanbieder van selectie- en competentietesten) en haar (indirect) bestuurder [gedaagde sub 3] . De reden daarvoor was volgens [eiseres] dat [A] de ‘ [assessmentmethode (afkorting)] / [platform (afkorting)] -methode’ op grotere schaal in de markt wilde zetten. Volgens [eiseres] had [A] op dat moment al contacten binnen de [...] overheid en [samenwerkingsverband (afkorting)] , waarover hierna meer.
3.2.
[assessmentmethode (afkorting)] staat voor [assessmentmethode] . Dat is een – naar zeggen van [eiseres] door [A] ontwikkelde – assessmentmethode waarmee een individu door het invullen van vragenlijsten inzichtelijk kan maken waar zijn competenties en drijfveren uit bestaan en wat voor werk en/of opleiding daarbij past. [platform (afkorting)] staat voor [platform] , een platform waar het individu actief aan de slag kan met zijn [assessmentmethode (afkorting)] -analyse.
3.3.
Op 20 december 2018 hebben [A] en [gedaagde sub 3] samen met de heer [B] [eiseres] opgericht. Zij werden indirect aandeelhouders van [eiseres] . [A] (via [onderneming 1] B.V.) en [gedaagde sub 3] (via [gedaagde sub 1] ) werden ook indirect bestuurders. Volgens [eiseres] heeft [A] onder licentie het [assessmentmethode (afkorting)] / [platform (afkorting)] in [eiseres] ingebracht en [gedaagde sub 2] onder licentie haar assessmentplatform met de zogenoemde [gedaagde sub 2] -methode, waarin het [assessmentmethode (afkorting)] / [platform (afkorting)] volgens [eiseres] inmiddels was geïntegreerd. Daarnaast heeft [A] de projecten [...] en [samenwerkingsverband (afkorting)] ingebracht, aldus [eiseres] .
3.4.
[samenwerkingsverband (afkorting)] staat voor [samenwerkingsverband] . Dat is een samenwerkingsverband van werkgevers, werknemers, onderwijs- en overheidsorganisaties dat zich sterk maakt voor een werkende arbeidsmarkt in de regio [regio] . Dit samenwerkingsverband heeft in een convenant afgesproken om een arbeidsmarktagenda te ontwikkelen voor 2019 tot en met 2015. Die agenda werd onder meer gevormd door regionale en landelijke programma’s en financieringsbronnen, waaronder het programma [naam 1] . In dat kader hebben [A] en [gedaagde sub 4] – die volgens [eiseres] door [gedaagde sub 3] naar voren was geschoven als CEO van [eiseres] – in 2018 tot en met 2020 gesprekken gevoerd over het [assessmentmethode (afkorting)] / [platform (afkorting)] met [C] , projectleider van [samenwerkingsverband (afkorting)] (hierna: [C] ).
3.5.
Het was volgens [eiseres] de bedoeling dat zij voor [samenwerkingsverband (afkorting)] in samenwerking met softwareontwikkelaar [onderneming 2] B.V. (hierna: [onderneming 2] ) een pilot zou uitvoeren om te onderzoeken of het [platform (afkorting)] (later door [C] omgedoopt tot [naam 1] platform) effectief en duurzaam kon worden ingezet en leidt tot een optimaal werkende arbeidsmarkt in [regio] (hierna: de pilot). [onderneming 2] zou een ‘matching engine’ maken. Daarin zou aan de hand van de uit de [assessmentmethode (afkorting)] voortgebrachte gegevens een match worden gemaakt tussen het individu, werkgelegenheid en onderwijs. Daar zou dan een profiel uitrollen van de deelnemer aan het [naam 1] -programma. [onderneming 3] B.V. (hierna: [onderneming 3] ) zou vervolgens in opdracht van [eiseres] een koppeling maken tussen de matching engine van [onderneming 2] en het assessmentplatform van [gedaagde sub 2] , waarin de [assessmentmethode (afkorting)] was geïntegreerd.
3.6.
In de projectopdracht van 15 september 2020 is echter niet [eiseres] maar ‘ [onderneming 4] B.V.’ als opdrachtnemer van [samenwerkingsverband (afkorting)] vermeld.
3.7.
De pilot is op 31 oktober 2021 beëindigd. Enkele weken daarvoor, op 13 oktober 2021, heeft de moedervennootschap van [onderneming 2] de nieuwe vennootschap [onderneming 5] B.V. (hierna: [onderneming 5] ) opgericht. Via haar website biedt [onderneming 5] een ‘ [onderneming 5] Platform ’ aan voor onder meer gemeenten, UWV, onderwijsinstellingen en vakbonden. Op de website wordt [samenwerkingsverband (afkorting)] als hoofdpartner van [onderneming 5] vermeld en [gedaagde sub 2] en [onderneming 6] (de zustervennootschap van [onderneming 2] die een vacatureplatform exploiteert) als partners. [gedaagde sub 2] heeft in maart 2022 een licentieovereenkomst met [onderneming 5] gesloten om het assessmentgedeelte te verzorgen.

4.De beoordeling

[gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 2] c.s. hebben niet onrechtmatig tegenover[eiseres]
gehandeld
4.1.
In geschil is of [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 2] c.s. onrechtmatig tegenover [eiseres] hebben gehandeld vanwege het ontnemen van corporate opportunities.
4.2.
Als corporate opportunity kan worden aangemerkt een mogelijkheid die zich voor een vennootschap voordoet om een transactie aan te gaan of zakelijke activiteiten te ontplooien die passen in haar bedrijfsvoering en waarvan kenbaar is dat zij daar een redelijk belang bij heeft of zou kunnen hebben. Uit de artikelen 2:8 en 2:9 BW vloeit voort dat de bestuurder van een vennootschap deze mogelijkheden ten gunste van de vennootschap moet benutten. Als de bestuurder een corporate opportunity aanwendt voor zichzelf of voor derden, zonder dat de vennootschap deze opportunity heeft vrijgegeven, dan schiet hij tekort in de uitoefening van de hem opgedragen taak. Als de bestuurder daarvan een ernstig verwijt kan worden gemaakt, dan is hij tegenover de vennootschap voor haar schade aansprakelijk op grond van artikel 2:9 BW. Van een ernstig verwijt is in principe sprake als de bestuurder zijn eigen belang zwaarder heeft laten wegen dan dat van de vennootschap.
4.3.
[eiseres] merkt de pilot en daaruit voortvloeiende (potentiële) vervolgopdrachten aan als haar corporate opportunities. Volgens [eiseres] heeft zij door het mislopen van deze zakelijke kansen schade geleden, bestaande uit verloren ondernemingswaarde van minimaal € 14.180.000,-. Zij vordert (na eiswijziging) dat de precieze schade wordt vastgesteld in een schadestaatprocedure en dat alvast een voorschot wordt betaald van
€ 4.000.000,-. De rechtbank zal deze vorderingen afwijzen en legt hierna uit waarom.
De pilotopdracht is niet aan [eiseres] ontnomen
4.4.
[eiseres] verwijt [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 2] c.s. dat de opdracht voor de pilot niet aan haar is gegund. Zij stelt dat zij gedurende het traject bewust buiten spel is gezet. [eiseres] voert daarvoor aan dat:
  • [gedaagde sub 4] vanaf maart/april 2019 steeds meer het contact met [samenwerkingsverband (afkorting)] naar zich heeft toegetrokken;
  • de heer [D] (hierna: [D] ) van [onderneming 2] zijn e-mail van 14 april 2020 over het projectvoorstel aan [gedaagde sub 4] en [C] heeft gericht en niet ook aan [A] ;
  • [D] die e-mail zowel aan het [eiseres] -mailadres als aan het [gedaagde sub 2] -mailadres van [gedaagde sub 4] heeft gestuurd;
  • [gedaagde sub 4] vanaf dat moment steeds vaker (ook) met zijn [gedaagde sub 2] -mailadres mailt in plaats van (alleen) met zijn [eiseres] -mailadres;
  • in de concept projectopdracht van 3 augustus 2020 naast [eiseres] ook [gedaagde sub 2] wordt genoemd, terwijl in het projectvoorstel van april 2020 alleen [eiseres] wordt vermeld als één van de drie consortiumpartners (naast [onderneming 6] en [naam 2] van de gemeente [gemeente 1] ) die de pilot zal uitvoeren;
  • [eiseres] in de definitieve projectopdracht van 15 september 2020 als contractspartij is verdwenen;
  • [A] daarover niet door [gedaagde sub 4] en/of [gedaagde sub 3] is geïnformeerd;
  • [A] tijdens een bespreking begin februari 2021 door [gedaagde sub 2] op de hoogte is gebracht dat de pilot is stopgezet en de Gemeente [gemeente 2] onverschuldigd facturen aan [eiseres] zou hebben betaald;
  • [gedaagde sub 3] er vervolgens op heeft aangedrongen om [eiseres] te liquideren;
  • [gedaagde sub 1] zich op 11 juni 2021 heeft teruggetrokken als bestuurder van [eiseres] .
4.5.
Vast staat echter dat één van de convenantpartners in [samenwerkingsverband (afkorting)] in januari 2019 een antecedentenonderzoek naar [A] wilde laten uitvoeren, omdat zij twijfelde aan zijn geloofwaardigheid. Dit verklaart waarom [gedaagde sub 4] daarna (namens [eiseres] ) het contact met [samenwerkingsverband (afkorting)] naar zich toe heeft getrokken. [A] heeft daar op dat moment geen bezwaar tegen gemaakt. [gedaagde sub 4] heeft [A] vervolgens van de ontwikkelingen op de hoogte gehouden. Zo is [A] meegenomen in e-mails van 14 en 28 mei 2019 over licenties en data bescherming sjablonen met [onderneming 2] en een e-mail van 22 augustus 2019 over het projectformat. [gedaagde sub 4] heeft [A] ook geïnformeerd over de aanmelding voor het Innovatiebudget Digitale Overheid 2022 en heeft de e-mail van [D] van 14 april 2020 met het projectvoorstel en de reactie daarop van [C] aan hem doorgestuurd. Verder heeft [gedaagde sub 4] [A] op 23 juli 2020 een gespreksdocument voor een raamovereenkomst tussen [eiseres] en [onderneming 2] gestuurd met het verzoek daarop input te geven en op 5 augustus 2020 de concept projectopdracht van 3 augustus 2020. Tot slot heeft [gedaagde sub 4] [A] per e-mails van 25 augustus 2020 bericht over de planning van de pilot en de overeenkomst met [onderneming 3] . Deze twee
e-mails heeft [gedaagde sub 4] verstuurd met (alleen) zijn [gedaagde sub 2] -mailadres. De rechtbank volgt [eiseres] dan ook niet in haar stelling dat [A] in aanloop naar het ondertekenen van de projectopdracht moedwillig op een zijspoor is gezet.
4.6.
Zowel de conceptversie als de definitieve versie van de projectopdracht is – anders dan [eiseres] stelt – opgesteld door [C] . Dat blijkt niet alleen uit het voorblad waar zij als auteur staat vermeld, maar ook uit de laatste pagina waar staat: “
Opgesteld door: [C] ”.In de definitieve versie wordt [onderneming 4] B.V. als opdrachtnemer van [samenwerkingsverband (afkorting)] vermeld. Uit de brief van de advocaat van [samenwerkingsverband (afkorting)] van 19 december 2022 aan de voormalig advocaat van [eiseres] blijkt dat [samenwerkingsverband (afkorting)] dit zag als een samenwerkingsverband van [gedaagde sub 2] , [onderneming 2] , [onderneming 6] en [eiseres] en dat [samenwerkingsverband (afkorting)] er bewust voor heeft gekozen om niet met deze partijen afzonderlijk te contracteren. [eiseres] is dus niet bij de pilot buiten spel gezet. Daar komt bij dat [gedaagde sub 4] de vergoeding voor de pilot vanuit [eiseres] heeft gefactureerd en dat [samenwerkingsverband (afkorting)] ook aan [eiseres] heeft betaald. Uit niets blijkt dat deze vergoeding van [eiseres] zal worden teruggevorderd. Van een ontnomen corporate opportunity is dan ook geen sprake.
[gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 2] c.s. treft geen verwijt bij het vervolg van de pilot door [onderneming 5]
4.7.
De pilot is op 31 oktober 2021 gestopt. [eiseres] stelt dat [onderneming 5] het voor de pilot ontwikkelde platform vervolgens één op één heeft overgenomen en sindsdien aan onder meer de [samenwerkingsverband (afkorting)] partners aanbiedt. Zij verwijt [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 2] c.s. daaraan te hebben meegewerkt.
4.8.
Ook dit verwijt gaat niet op. Vast staat dat [eiseres] en [gedaagde sub 2] het door [samenwerkingsverband (afkorting)] beoogde online platform niet zelf konden maken. Daarom is [eiseres] – volgens eigen zeggen op instructie van [C] – een samenwerking aangegaan met [onderneming 2] . [onderneming 2] heeft vervolgens het online platform (hierna: het pilot-platform) gemaakt. Volgens [eiseres] is het pilot-platform gebaseerd op het door [A] bedachte [platform (afkorting)] en heeft zij voor het platform betaald. Dat maakt echter niet dat zij de intellectuele eigendom heeft verkregen van het pilot-platform. Uitgangspunt is namelijk dat het auteursrecht toekomt aan de maker van het werk. Bij software is dat de ontwikkelaar. In dit geval dus [onderneming 2] . [eiseres] heeft niet gesteld dat [onderneming 2] het auteursrecht op het pilot-platform aan haar heeft overgedragen of dat zij hebben afgesproken dat [eiseres] mede rechthebbende op het platform zou zijn. Dit kan ook niet worden afgeleid uit de door [eiseres] overgelegde e-mailcorrespondentie tussen [gedaagde sub 4] en [E] van [onderneming 2] in de zomer van 2020. Uit die correspondentie volgt weliswaar dat zij (met medeweten van [A] ) hebben gewerkt aan een raamovereenkomst tussen [eiseres] en [onderneming 2] en dat zij in dat kader hebben gesproken over intellectuele eigendomsrechten en dat daarover afspraken moeten worden gemaakt. Zo heeft [A] op
25 september 2020 geschreven dat het [platform (afkorting)] de basis is van het project. Hij pleit ervoor om het ‘ [eiseres] [......] [.......] ’ vast te leggen. Het is echter niet gebleken dat andere samenwerkingspartners het daarmee eens waren en dat het ook is vastgelegd. De rechtbank gaat er daarom van uit dat [onderneming 2] de rechthebbende op het pilot-platform is.
4.9.
Bij deze stand van zaken valt niet in te zien hoe [gedaagde sub 2] c.s. en [gedaagde sub 4] hadden moeten voorkomen dat [onderneming 2] na de pilot met dat platform, in de woorden van [eiseres] , aan de haal zou gaan. In ieder geval is niet gebleken dat zij betrokken waren bij een vooropgezet plan om [eiseres] na de pilot te lozen, zoals [eiseres] suggereert. Dat [eiseres] niet meer is betrokken bij de samenwerking lijkt veeleer een gevolg van de verhoudingen tussen [A] en [gedaagde sub 3] in februari 2021. Er is gesproken over ontvlechting van [eiseres] , maar daar kwamen ze niet uit. [gedaagde sub 3] is vervolgens als indirect bestuurder van [eiseres] afgetreden. Het is begrijpelijk dat onder die omstandigheden ook [onderneming 2] na de pilot niet verder wilde met [eiseres] , los van mogelijke andere redenen van [onderneming 2] .
4.10.
Voor zover [eiseres] meent dat [gedaagde sub 2] na afloop van de pilot geen licentie aan [onderneming 5] had mogen verlenen voor het gebruik van de assessment tool, geldt dat [gedaagde sub 2] daarvan de rechthebbende is. Het is dus aan [gedaagde sub 2] om te bepalen wie van die tool gebruik mag maken.
Het stond [gedaagde sub 2] – bij gebrek aan andersluidende afspraken met [eiseres] – dan ook vrij om een licentieovereenkomst met [onderneming 5] aan te gaan.
Het eigendomsrecht van [eiseres] is niet geschonden
4.11.
[eiseres] vermoedt verder dat de assessment tool bij het [onderneming 5] platform gegevenselementen of andere onderdelen van de [assessmentmethode (afkorting)] -methode bevat. Zij heeft dat vermoeden echter niet hard gemaakt. De (door [gedaagde sub 2] c.s. betwistte) stelling dat de [assessmentmethode (afkorting)] -methode ook was ingebouwd in het assessmentplatform dat aan het pilot-platform was gekoppeld, is daarvoor niet genoeg. Te meer omdat de heer [F] , die [A] met [samenwerkingsverband (afkorting)] in contact had gebracht, in een door [eiseres] zelf overgelegde e-mail van 7 juni 2021 aan [A] (met [C] in cc) schrijft dat [C] aangaf dat
“er in het nieuwe [.] center ( [naam 1] , het moest namelijk in het Nederlands) niets meer van [eiseres] zat en dat alles van [gedaagde sub 2] was”.
4.12.
Maar ook als veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat het vermoeden van [eiseres] juist is, betekent dat nog niet dat [gedaagde sub 2] onrechtmatig tegenover haar heeft gehandeld. Een idee, werkwijze of methode wordt namelijk niet zonder meer beschermd. Bovendien stelt [eiseres] dat de [assessmentmethode (afkorting)] -methode is bedacht door [A] en dat [eiseres] die methode mag gebruiken. Van een inbreuk op een (intellectueel) eigendomsrecht van [eiseres] kan dan geen sprake zijn.
[gedaagde sub 2] c.s. treft geen verwijt bij het kwijtraken van corporate opportunities in [...]
4.13.
[eiseres] stelt tot slot dat zij zonder product is achtergelaten, waardoor zij haar corporate opportunities in [...] is kwijtgeraakt. De rechtbank begrijpt dat [eiseres] met product het pilot-platform bedoelt. Maar zoals in 4.8 is overwogen, is het pilot-platform niet van [eiseres] . Van onrechtmatig handelen door [gedaagde sub 2] c.s. is daarom geen sprake. Of [eiseres] daadwerkelijk corporate opportunities in [...] had ( [gedaagde sub 2] c.s. betwisten dat), kan dus in het midden blijven. Voor zover het [eiseres] gaat om ‘de [eiseres] portal die bij [gedaagde sub 2] als white-label draaide’, geldt het volgende. Dit was volgens [eiseres] een landingspagina die draaide op het [gedaagde sub 2] systeem waarop een deelnemer zijn [assessmentmethode (afkorting)] kon zien en verder kon kijken wat hij nodig had in zijn ontwikkeling. Voor zover dit juist is, geldt als uitgangspunt dat [gedaagde sub 2] na de beëindiging van de samenwerking in [eiseres] de licentie voor het gebruik van haar systeem mocht beëindigen. Niet is gesteld of gebleken dat daar andere afspraken over zijn gemaakt. Dit nog los van de vraag of eventuele andere afspraken grondslag zouden kunnen zijn voor een vordering uit onrechtmatig handelen.
[eiseres] heeft geen rechtmatig belang bij inzage in de in beslag genomen stukken
4.14.
[eiseres] heeft op 7 februari 2023 conservatoir bewijsbeslag laten leggen onder [gedaagde sub 2] en onder [onderneming 2] en [onderneming 5] als derden, op verschillende (digitale) stukken (hierna: de bescheiden). Naar aanleiding van de bevindingen van de deurwaarder tijdens de inbeslagneming is vervolgens ook onder [onderneming 3] en [onderneming 7] B.V. conservatoir bewijsbeslag gelegd. De beslagen bescheiden zijn in gerechtelijke bewaring gegeven. Omdat meer bescheiden in beslag zijn genomen dan waarvoor de voorzieningenrechter toestemming heeft verleend, moest dataseparatie plaatsvinden. Daarbij worden de bescheiden waarvoor geen toestemming is verleend gescheiden van de bescheiden waarvoor wel toestemming is verleend. De deurwaarder heeft per e-mail van 3 oktober 2023 aan de advocaten van [eiseres] en [gedaagde sub 2] laten weten dat die dataseparatie heeft plaatsgevonden en dat de niet relevante bescheiden zijn vernietigd.
4.15.
[eiseres] vordert op grond van artikel 843a Rv inzage in de door de deurwaarder gesepareerde bescheiden. Voor toewijzing van deze vordering is onder meer nodig dat [eiseres] een rechtmatig belang heeft bij de gevorderde bescheiden. Dat belang ontbreekt. Hiervoor is immers al geoordeeld dat van de door [eiseres] gestelde rechtsbetrekking waarop de gevorderde bescheiden zouden zien (een onrechtmatige daad van [gedaagde sub 4] en/of [gedaagde sub 2] c.s.) geen sprake is. Dat na inzage ook andere vorderingen mogelijk zouden kunnen worden en eventueel ook tegen andere partijen, is geen reden om inzage te verlenen. Deze procedure met de daarin aangevoerde grondslag en met de daarin gedagvaarde partijen zijn het kader waarin moet worden bepaald of [eiseres] recht heeft op inzage. Ook de inzagevordering wordt daarom afgewezen.
[eiseres] moet de proceskosten vergoeden
4.16.
[eiseres] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 2] c.s. als volgt vastgesteld:
- griffierecht € 5.061,00
- salaris advocaat
€ 8.494,00(2 punten × € 4.247,00)
Totaal € 13.555,00
4.17.
De kosten van [gedaagde sub 4] worden begroot op nihil, omdat tegen [gedaagde sub 4] verstek is verleend.
4.18.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 2] c.s. tot dit vonnis vastgesteld op € 13.555,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten van [gedaagde sub 2] c.s., begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [eiseres] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
- en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. van Rens en in het openbaar uitgesproken op
17 januari 2024.
4204