ECLI:NL:RBMNE:2024:1861

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
27 maart 2024
Zaaknummer
10905285 \ UE VERZ 24-18
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en de beoordeling van dringende redenen in het arbeidsrecht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 27 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en de stichting [verweerster] over een ontslag op staande voet. [Verzoeker], werkzaam als trainer, werd op 1 december 2023 ontslagen vanwege vermeende grensoverschrijdende en racistische uitspraken tijdens een training. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het ontslag niet rechtsgeldig was, omdat er geen dringende reden was die het ontslag rechtvaardigde. De rechter oordeelde dat de uitlatingen van [verzoeker] niet als ernstig genoeg konden worden beschouwd om een ontslag op staande voet te rechtvaardigen, vooral gezien de eerdere waarschuwingen en de lange diensttijd van [verzoeker]. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat [verweerster] de norm van goed werkgeverschap heeft geschonden door de vso te antedateren, wat leidde tot een billijke vergoeding voor [verzoeker]. Daarnaast zijn vergoedingen voor onregelmatige opzegging en transitievergoeding toegewezen, evenals een schadevergoeding voor de kosten van rechtsbijstand. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig om te gaan met ontslagen en de vereisten voor dringende redenen in het arbeidsrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10905285 UE VERZ 24-18 SGK/44740
Beschikking van 27 maart 2024
inzake
[verzoeker],
wonend in [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [verzoeker] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. E. Stammers,
tegen:
de stichting
[verweerster],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [verweerster] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. D.M. van Daalen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van [verzoeker] met bijlagen 1 tot en met 18, ontvangen ter griffie op 29 januari 2024;
  • het verweerschrift van [verweerster] met bijlagen 1 tot en met 10;
1.2.
Op 28 februari 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig [verzoeker] en gemachtigde mr. E. Stammers. Namens [verweerster] waren aanwezig
[A] (algemeen directeur), mr. [B] (HR business Partner en Team Captain HRM), [C] (Team Captain personenauto’s retail) en gemachtigde mr. D.M. van Daalen. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord. De gemachtigden hebben daarbij een pleitnota voorgedragen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van dat wat is besproken tijdens de mondelinge behandeling.
1.3.
De kantonrechter heeft bepaald dat vandaag uitspraak wordt gedaan.

2.De feiten

2.1.
[verweerster] houdt zich bezig met het geven van cursussen en opleidingen, het afnemen van examens en het uitgeven van boeken met betrekking tot motorvoertuigen en tweewielers.
2.2.
Op 1 maart 2003 is [verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1965, in dienst getreden bij [verweerster] , in het team Personenauto’s retail, in de functie van [functienaam] . Laatstelijk ontving [verzoeker] een salaris van € 4.658,62 bruto per maand exclusief 8 % vakantiegeld.
2.3.
[verzoeker] gaf in de functie van [functienaam] trainingen door heel Nederland, voornamelijk APK-trainingen en trainingen over F-gassen. Dit zijn verplichte trainingen voor monteurs van werkplaatsen van garages op MBO-3-niveau.
2.4.
Op 10 augustus 2021 heeft [verweerster] [verzoeker] een officiële waarschuwing gegeven. Deze officiële waarschuwing is schriftelijk bevestigd in de brief van 11 augustus 2021. In die brief staat, voor zover hier relevant, het volgende:
“(…) Op 10 augustus hebben we met elkaar gesproken over een klacht die je hebt ontvangen naar aanleiding van jouw training van 23 juni 2021 (APK 2 Bevoegdheidsverlenging). (…)
De klacht ging over jouw reactie op de vraag waar in het tekstboek een passage over CO-gas gevonden kon worden. Hierbij heb je met twee vingers onder de neus – als referentie naar Duitsland in de Tweede Wereldoorlog – aangegeven dat dit op pagina 44-45 te vinden was.
Deze uitspraak overschrijdt voor ons alle grenzen. Niet in de laatste plaats omdat je als trainer [verweerster] presenteert en je daarmee een voorbeeldrol te vervullen hebt. Daarnaast moeten we constateren dat dit niet de eerste keer is dat je dergelijk ongepast gedrag laat zien. In december 2019 heb je met Team Captain [D] gesproken over feedback van een collega, die stelde dat je Islamitische gebedsgebaren en de Hitler-groet gebruikt zou hebben om je uitleg in een training te verduidelijken.
Beide incidenten bieden op zichzelf voldoende aanleiding voor een waarschuwing. De vorige keer is ervoor gekozen je via een andere weg te motiveren het beste uit jezelf te halen en daarbij onze hulp aan te bieden. Nu kiezen we ervoor om de ontoelaatbaarheid van je gedrag te benadrukken en over te gaan tot een officiële waarschuwing.
Je geeft aan dat je begrip hebt voor onze reactie en deze waarschuwing. Het is niet je bedoeling geweest om mensen te kwetsen en je belooft dat dit gedrag in de toekomst niet meer voorkomt. We zijn blij dat je er zo over denkt.
Toch willen we je er op wijzen dat we bij een volgende herhaling van soortgelijk ongewenst gedag maatregelen kunnen nemen die gevolgen kunnen hebben voor je dienstverband bij [verweerster] . (…)”
2.5.
Op 3 december 2021 heeft [verweerster] [verzoeker] een tweede officiële waarschuwing gegeven. In de brief van 3 december 2021 staat, voor zover hier relevant, het volgende:
“(…) Op 19 november 2021 heb je met jouw Team Captain, [E] , gesproken over een klacht die we over je ontvangen hebben.
De klacht heeft betrekking op je uitleg over een apparaat met twee kleuren kabels, een rode en één waarvan je de kleur niet mocht noemen omdat je dan zou discrimineren. Hoewel indirect, is er hier wederom sprake van een uitspraak met een racistisch karakter. Dit vinden wij uiterst ongepast en grensoverschrijdend.
Op 11 augustus 2021 hebben we je een officiële waarschuwing gegeven voor het doen van dergelijke uitspraken. We hebben toen ook uitgelegd dat herhaling gevolgen kan hebben voor je dienstverband bij [verweerster] .
Vanwege de aard van de huidige klacht hebben we besloten niet tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst over te gaan. We benadrukken hier echter dat een volgende herhaling van dit gedrag onvermijdelijk gevolgen zal hebben voor je dienstverband. (…)”
2.6.
Op 22 november 2023 kwam de Team Captain van het team waarin [verzoeker] werkt op internet een negatieve review van een cursist onder ogen naar aanleiding van de door [verzoeker] op 15 november 2023 gegeven training F(luorerende)-gassen Mobiele Airco. De review luidde
“Zeer slecht de trainer begon over joden en gas. Ook vond hij zichzelf erg grappig”.
2.7.
Op 23 november 2023 zijn de HR-adviseur en de directie van [verweerster] door de Team Captain op de hoogte gesteld van deze review en de daarbij door de betreffende cursist gegeven toelichting.
2.8.
Op 24 november 2023 heeft [verweerster] [verzoeker] geconfronteerd met de review en de door de cursist daarbij gegeven toelichting. [verweerster] heeft medegedeeld dat de review een reden was voor ontslag op staande voet. [verweerster] heeft [verzoeker] vervolgens een vaststellingsovereenkomst (hierna: vso) aangeboden waarmee de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden op initiatief van de werkgever op 24 november 2023 zou eindigen. Onderdeel van het aanbod was een beëindigingsvergoeding van twee bruto maandsalarissen. Partijen hebben de vso getekend. De vso is door [verweerster] geantedateerd op 9 november 2023.
2.9.
[verzoeker] heeft vervolgens contact opgenomen met zijn gemachtigde en op 30 november 2023 heeft zijn gemachtigde [verweerster] bericht dat [verzoeker] zich (mogelijk) zou beroepen op zijn herroepingsrecht ex artikel 7:670b lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) dan wel op vernietiging van de vso.
2.10.
Daarna heeft [verweerster] [verzoeker] bij brief van 1 december 2023 op staande voet ontslagen. In de brief van [verweerster] van 1 december 2023 staat, voor zover hier relevant, het volgende:
“(…)
Helaas hebben wij moeten constateren dat u er geheel eigen gedragsnormen op nahoudt. U doet uitspraken die alle fatsoensnormen overschrijden en die racistisch en aanstootgevend zijn. Daar bent u in de afgelopen twee jaar drie keer formeel door uw meerdere op aangesproken, waarvan twee keer middels een officiële waarschuwing door de directie.
Op donderdag 23 november jl. werden wij geconfronteerd met nieuwe klachten over grensoverschrijdende uitspraken. Hierin werd gesproken over Joden en gas en een verwijzing naar het hebben van Parkinson. Na klachten van klanten bleek het onder meer te gaan om dezelfde uitspraken als waar u eerder voor gewaarschuwd was. Vorige week, op 24 november, hebben we daarover een gesprek gevoerd en in het kader van hoor- en wederhoor om uw reactie gevraagd. Deze luidde dat u de uitspraken juist positief bedoeld had. U had geen grap gemaakt over Joden en gas, maar gezegd dat situaties zoals in de Tweede Wereldoorlog waarbij Joden vergast werden, in de toekomst voorkomen moeten worden.
Nadat met het team werd gedeeld dat er met u gesproken is over ongepaste en grensoverschrijdende uitspraken tijdens trainingen, kwamen er nóg twee zaken aan het licht. Op 27 november kwam ons ter ore dat een klant geklaagd heeft over de aanhoudende stroom van ongepaste grapjes tijdens een training, wat ten koste ging van de behandeling van de lesstof. De tweede zaak werd gemeld op 28 november en betrof studenten die regelmatig bij [verweerster] getraind worden en klaagden over uw racistische uitspraken.
Van [verweerster] kan niet worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Dat u een functie heeft als trainer en daarmee dagelijks in contact staat met onze klanten die naar u komen luisteren en van u komen leren, weegt hierbij zwaar. Evenals de eerdere waarschuwingen en daarmee kansen die u gekregen heeft. Hiermee delen wij u dan ook mede dat u op grond van een dringende reden met onmiddellijke ingang wordt ontslagen. De dringende reden bestaat uit het doen van grensoverschrijdende en racistische uitspraken.
Voor zover de arbeidsovereenkomst nog bestaat eindigt deze met onmiddellijke ingang door dit ontslag op staande voet.
(.. )"
2.11.
Partijen hebben daarna geprobeerd overeenstemming te bereiken over een (nieuwe) beëindigingsovereenkomst, maar dat is niet gelukt.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] berust in het gegeven ontslag op staande voet en verzoekt
-
primair: een verklaring voor recht dat het ontslag op staande voet van 1 december 2023 niet voldoet aan de eisen van artikel 7:677 lid 1 BW c.q. niet rechtsgeldig is, onder toekenning van een billijke vergoeding ter hoogte van € 69.955,08, de transitievergoeding ter hoogte van € 34.799,89 bruto en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging ter hoogte van € 20.125,24 bruto;
-
subsidiair: toekenning van de transitievergoeding ter hoogte van € 34.799,89 bruto, voor het geval de arbeidsovereenkomst wel rechtsgeldig is geëindigd door het ontslag op staande voet;
-
meer subsidiair: toekenning van de transitievergoeding ter hoogte van € 34.799,89 bruto, voor het geval de arbeidsovereenkomst wel rechtsgeldig is geëindigd door het ontslag op staande voet en tevens wordt geoordeeld dat [verzoeker] ernstig heeft gehandeld, terwijl het toekennen van een transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
- -
zowel primair, subsidiair als meer subsidiair: een schadevergoeding wegens schending van goed werkgeverschap ter hoogte van € 3.268,08, de wettelijke rente over alle hiervoor genoemde bedragen en proceskosten en nakosten.
3.2.
[verzoeker] legt aan zijn verzoek ten grondslag dat niet is voldaan aan de vereisten voor een ontslag op staande voet. Er is volgens [verzoeker] geen sprake van een dringende reden en het ontslag is bovendien niet onverwijld gegeven. Verder stelt [verzoeker] dat [verweerster] bij de totstandkoming van de vso de norm van goed werkgeverschap heeft geschonden.
3.3.
[verweerster] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang voor de beoordeling, ingegaan.

4.De beoordeling

Ontslag op staande voet
4.1.
De eerste vraag die in deze procedure beantwoord moet worden is of het door [verweerster] aan [verzoeker] gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is. Een ontslag op staande voet is rechtsgeldig wanneer er een dringende reden is en de werkgever de arbeidsovereenkomst om die dringende reden onverwijld heeft opgezegd onder onverwijlde mededeling van die dringende reden aan de werknemer. De medegedeelde reden fixeert in beginsel de ontslagreden. De toetsing of het ontslag al dan niet rechtsgeldig is kan in beginsel alleen plaatsvinden op basis van wat feitelijk aan de werknemer is meegedeeld – dat is de fixatie van de dringende reden – en niet op basis van later aangevoerde feiten of omstandigheden.
4.2.
Volgens [verzoeker] kwalificeert de uitlating die hij tijdens de training van 15 november 2023 heeft gedaan als een relatief kleine misstap die bij een enkele cursist niet goed is gevallen en daarmee in de gegeven omstandigheden niet als een ernstige gedraging die een dringende reden voor een ontslag op staande voet oplevert. Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 7:677 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende redenen sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren ook in beschouwing te worden betrokken de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd, de aard en duur van het dienstverband, de wijze waarop de werknemer tijdens het dienstverband heeft gefunctioneerd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden liggen in dit geval bij de werkgever.
4.3.
Uit de ontslagbrief van 1 december 2023 volgt dat [verweerster] [verzoeker] op staande voet heeft ontslagen vanwege “
het doen van grensoverschrijdende en racistische uitspraken”. In de brief wordt daarbij genoemd
  • dat nadat [verzoeker] daar de afgelopen twee jaar door zijn meerdere drie keer formeel op is aangesproken, waarvan twee keer door middel van een officiële waarschuwing door de directie,
  • op 23 november nieuwe klachten zijn ontvangen over grensoverschrijdende uitspraken “over Joden en gas en een verwijzing naar het hebben van Parkinson”, en
  • daarna nog twee nieuwe zaken aan het licht zijn gekomen, te weten:
o op 27 november een klacht van een klant over een aanhoudende stroom van ongepaste grapjes tijdens een training, wat ten koste ging van de behandeling van de lesstof;
o op 28 november een klacht van studenten over racistische uitspraken van [verzoeker] .
4.4.
Gelet op de gang van zaken voorafgaand aan het verleende ontslag op staande voet en het debat tussen partijen begrijpt de kantonrechter dat de op 23 november ontvangen klachten over grensoverschrijdende uitspraken “over Joden en gas en een verwijzing naar het hebben van Parkinson” voor [verweerster] , nadat [verzoeker] door zijn meerdere formeel was aangesproken op het doen van dergelijke uitspraken, de aanleiding zijn geweest voor het ontslag op staande voet. De kantonrechter zal hierna dan ook beoordelen of deze uitlating in de gegeven omstandigheden een dringende reden vormt voor het verlenen van een ontslag op staande voet.
4.5.
De in de ontslagbrief genoemde nieuwe klachten die op 27 en 28 november 2023 aan het licht zouden zijn gekomen, kunnen het ontslag niet dragen. Uit de ontslagbrief blijkt namelijk niet concreet over welke uitspraken van [verzoeker] klachten zijn binnengekomen en ook niet wanneer die uitspraken door hem zouden zijn gedaan. Bovendien heeft [verweerster] bevestigd dat [verzoeker] over deze klachten niet is gehoord.
4.6.
[verweerster] heeft toegelicht dat de op 23 november 2023 ontvangen klacht over grensoverschrijdende uitspraken “over Joden en gas en een verwijzing naar het hebben van Parkinson”, gaan over de volgende uitspraken gedaan door [verzoeker] tijdens de training F-gassen Mobiele Airco op 15 november 2023: “
Dat bij het aansluiten belangrijk is dat dit goed gebeurt, anders eindigt dit net als de joden aan het gas in de tweede wereldoorlog” en
“Een meter van een gasfles kun je enkel loskrijgen als je Parkinson hebt”.
4.7.
In het verweerschrift noemt [verweerster] dat er over de training op 15 november 2023 meer klachten zijn ontvangen, waaronder de klacht dat [verzoeker] tijdens die training een opmerking heeft gemaakt over het conflict tussen Israël en Hamas, namelijk “
Ze kunnen nu nog maar een kant op, de zee in”. Uit de ontslagbrief volgt echter niet dat deze uitlating door [verweerster] aan het ontslag op staande voet ten grondslag is gelegd en dat [verzoeker] dit desondanks wel had moeten begrijpen, is niet gesteld en ook niet gebleken. Gelet op het hiervoor genoemde fixatiebeginsel kan deze uitspraak zodoende – nog daargelaten de vraag of [verzoeker] deze uitspraak heeft gedaan – niet bijdragen aan de dringende reden die [verweerster] aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd.
4.8.
[verzoeker] erkent dat hij tijdens de training op 15 november 2023 de door [verweerster] genoemde uitspraken over “ Joden en gas en een verwijzing naar het hebben van Parkinson”, heeft gedaan en dat hij in 2021 twee keer een officiële waarschuwing heeft gekregen nadat hij vergelijkbare uitspraken had gedaan tijdens een training. [verzoeker] heeft toegelicht dat de uitspraak “
Dat bij het aansluiten belangrijk is dat dit goed gebeurt, anders eindigt dit net als de joden aan het gas in de tweede wereldoorlog” bedoeld was als waarschuwing, omdat het belangrijk is dat men voorzichtig te werk gaat met de gevaarlijke gassen die onderwerp waren van de training. Ten aanzien van de uitspraak “
Een meter van een gasfles kun je enkel loskrijgen als je Parkinson hebt” heeft [verzoeker] toegelicht dat hij dit heeft bedoeld als verduidelijking, omdat men de meter van de gasfles enkel loskrijgt wanneer je deze voorzichtig heen en weer beweegt. [verzoeker] stelt dat hij de opmerkingen nooit als grap, aanstootgevend of racistisch heeft bedoeld.
4.9.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [verzoeker] met de uitspraken over Joden en gas en het hebben van Parkinson uitspraken gedaan waar mensen aanstoot aan hebben kunnen nemen. Dat geldt ook nu die uitspraken zijn gedaan in de context van een training over het werken met gevaarlijke gassen. Dat [verzoeker] de uitspraken niet aanstootgevend heeft bedoeld, maakt dat niet anders. [verzoeker] wist door de gegeven waarschuwingen dat [verweerster] niet wilde dat hij zijn cursisten met dit soort uitlatingen trainde. Hij had zich moeten realiseren dat wat hij zelf een goede methode vond om zijn cursisten van het gevaar te doordringen, door anderen toch echt wel als aanstootgevend en onsmakelijk kon worden ervaren. Door de uitspraken toch te doen, heeft [verzoeker] de door [verweerster] duidelijk gestelde grens overschreden en de waarschuwingen van augustus 2021 en december 2021 in de wind geslagen. [verweerster] heeft [verzoeker] gewaarschuwd dat een herhaling van zijn gedrag gevolgen zou hebben voor zijn dienstverband. [verweerster] heeft [verzoeker] niet gewaarschuwd dat bij herhaling meteen ontslag op staande voet zou volgen. Naar het oordeel van de kantonrechter is ontslag op staande voet in dit geval ook niet proportioneel. De kantonrechter wil namelijk wel aannemen dat [verzoeker] de uitlatingen heeft bedoeld om zijn cursisten van het gevaar van F-gassen te doordringen en ze niet te laten vergeten hoe je zo’n gasfles moet openen. Opzet om te shockeren is niet aannemelijk geworden. Daar komt dan bij dat de waarschuwingen dateren van twee jaar geleden. Daarna hebben partijen nooit meer met elkaar gesproken over de wijze waarop [verzoeker] kennis aan zijn cursisten probeerde over te brengen, ook niet in 1-op-1 functioneringsgesprekken. Tegen die achtergrond had [verweerster] kunnen en moeten volstaan met een minder vergaande sanctie, zoals de indiening van een verzoek tot ontbinding. De strengste sanctie in het arbeidsrecht, de sanctie van een ontslag op staande voet, gaat vanwege de diep ingrijpende gevolgen voor [verzoeker] , in dit geval te ver. De kantonrechter heeft bij dit oordeel in aanmerking genomen dat [verzoeker] al sinds 2003 bij [verweerster] in dienst was en hij in ieder geval tot 2019 nimmer kritiek op zijn functioneren heeft ontvangen. Verder heeft de kantonrechter in aanmerking genomen dat [verzoeker] [leeftijd] jaar is en een eenzijdig arbeidsverleden heeft. Gelet hierop is zijn positie op de arbeidsmarkt niet gunstig en wordt [verzoeker] zwaar getroffen door een ontslag op staande voet.
4.10.
Het voorgaande leidt de kantonrechter tot de slotsom dat geen sprake is van een dringende reden die het ontslag op staande voet rechtvaardigt. Het ontslag op staande voet is daarom niet rechtsgeldig. Of is voldaan aan het onverwijldheidsvereiste, hoeft dus niet meer te worden beoordeeld.
Einde dienstverband
4.11.
Omdat [verzoeker] berust in het ontslag op staande voet, is het dienstverband per 1 december 2023 geëindigd. [verzoeker] maakt aanspraak op een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, alsmede op een transitievergoeding en een billijke vergoeding. Deze verzoeken zullen hierna achtereenvolgens worden beoordeeld.
Vergoeding wegens onregelmatige opzegging
4.12.
Doordat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven, staat vast dat er onregelmatig is opgezegd en is [verweerster] op grond van artikel 7:672 lid 11 BW een schadevergoeding verschuldigd gelijk aan het loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren.
4.13.
Tussen partijen is in geschil of voor de berekening van de vergoeding wegens onregelmatige opzegging aangesloten moet worden bij de opzegtermijn die geldt voor [verweerster] of voor [verzoeker] . Volgens [verweerster] moet aangesloten worden bij de opzegtermijn die geldt voor [verzoeker] . Zij verwijst daarvoor naar de uitspraak van de Hoge Raad van 7 juli 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1058). Die uitspraak gaat over de opzegtermijn die geldt voor de berekening van de vergoeding op grond van artikel 7:677 lid 2 BW, dus in het geval er sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet. In deze zaak is echter geen sprake van een rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet en gaat het om de gefixeerde schadevergoeding op grond van artikel 7:672 lid 11 BW. De omvang van de gefixeerde schadevergoeding op grond van dat artikel wordt bepaald door de opzegtermijn die in acht genomen had moeten worden door de schadeplichtige partij en dat is in dit geval [verweerster] . Tussen partijen is niet in geschil dat de voor [verweerster] geldende opzegtermijn vier maanden bedraagt. Rekening houdende met deze opzegtermijn is [verweerster] een schadevergoeding verschuldigd gelijk aan het loon over de periode van 1 december 2023 tot en met 30 april 2024. Uitgaande van een bruto maandloon (inclusief vakantiegeld) ter hoogte van € 5.031,31 is de door [verzoeker] gevorderde vergoeding wegens onregelmatige opzegging ter hoogte van € 20.125,24 bruto toewijsbaar.
4.14.
Met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW zal de verzochte wettelijke rente over deze vergoeding worden toegewezen vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 1 december 2023.
Transitievergoeding
4.15.
Wanneer de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en deze door de werkgever wordt beëindigd, heeft de werknemer van rechtswege aanspraak op de transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 BW. Geen transitievergoeding is verschuldigd, zo volgt uit lid 7 aanhef en onder c van dat artikel, als het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. De wetgever heeft hierbij voor ogen gestaan dat voor ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer sprake moet zijn van bijzondere omstandigheden en dat niet snel mag worden aangenomen dat geen transitievergoeding verschuldigd is. Voor de vraag of sprake is van ernstige verwijtbaarheid als bedoeld in artikel 7:673 lid 7 aanhef en onder c BW moet daarom een hoge lat worden aangelegd.
4.16.
De kantonrechter overweegt dat hiervoor al is geoordeeld dat de gedragingen van [verzoeker] onder de gegeven omstandigheden niet kwalificeren als een dringende reden voor een ontslag op staande voet. Dat [verzoeker] desondanks ernstig verwijtbaar heeft gehandeld in de zin van voornoemde bepaling, heeft [verweerster] niet, althans onvoldoende onderbouwd gesteld. [verzoeker] heeft daarom recht op de transitievergoeding.
4.17.
[verzoeker] maakt aanspraak op een transitievergoeding van € 34.799,89 bruto. Uitgaande van het laatstelijk tussen partijen overeengekomen loon en een einde van de arbeidsovereenkomst per 1 december 2023, is de door [verzoeker] verzochte transitievergoeding toewijsbaar. [verweerster] heeft de hoogte van de verzochte transitievergoeding ook niet betwist.
4.18.
De gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding zal met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW worden toegewezen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 1 januari 2024 tot de voldoening.
Billijke vergoeding
4.19.
Uit artikel 7:681 lid 1 sub a BW volgt dat de kantonrechter een billijke vergoeding kan toekennen als de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, zodat [verweerster] in strijd met de geldende opschriften heeft opgezegd en de grondslag voor het toekennen van een billijke vergoeding is gegeven.
4.20.
De kantonrechter moet bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding rekening houden met alle (uitzonderlijke) omstandigheden van het geval en die vergoeding moet daarbij aansluiten. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Ook met de gevolgen van de ontbinding kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. De billijke vergoeding heeft geen bestraffend doel.
4.21.
De kantonrechter neemt tot uitgangspunt dat [verweerster] , door de arbeidsovereenkomst op te zeggen in strijd met de geldende voorschriften, ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. De gang van zaken voorafgaand aan het verlenen van het ontslag op staande voet, kwalificeert naar het oordeel van de kantonrechter ook als ernstig verwijtbaar. Nadat [verweerster] werd geconfronteerd met de uitspraken van [verzoeker] tijdens een training op 15 november 2023, heeft zij [verzoeker] eerst een vso aangeboden. Het staat vast dat [verweerster] deze vso, waarin [verzoeker] (indirect) afstand doet van verschillende wettelijke aanspraken, heeft geantedateerd op 9 november 2023. [verweerster] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat zij dit heeft gedaan omdat zij de situatie, zonder losse eindjes, wilde oplossen en de arbeidsrelatie definitief wilde beëindigen. [verweerster] heeft dus erkend dat zij de vso heeft geantedateerd met als doel [verzoeker] zijn ontbindingsrecht te ontnemen. De kantonrechter kwalificeert deze handelwijze als onmiskenbaar in strijd met het goed werkgeverschap (artikel 7:611 BW). Het ontbindingsrecht van de werknemer is opgenomen in artikel 7:670b BW en deze bepaling is van dwingend recht. Een werknemer willens en wetens zijn recht ontnemen om de vso te ontbinden is naar het oordeel van de kantonrechter ontoelaatbaar. Dat geldt eens te meer nu [verzoeker] voor het tekenen van de vso geen juridisch advies had ingewonnen. [verzoeker] heeft verklaard dat deze gang van zaken ertoe heeft geleid dat hij berust in het gegeven ontslag op staande voet en niet meer terug wil.
4.22.
Bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding neemt de kantonrechter ook
in aanmerking hoelang de arbeidsovereenkomst naar verwachting nog zou hebben voortgeduurd wanneer het ontslag op staande voet niet zou zijn verleend. Zoals hiervoor overwogen heeft [verzoeker] een duidelijk door [verweerster] gestelde grens (wederom) overschreden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] verklaard dat het voor hem niet meer duidelijk was wat hij bij het geven van training nu eigenlijk wel en niet kon zeggen. De kantonrechter leidt hieruit af dat [verzoeker] niet goed begreep wat zijn werkgever van hem verlangde en de aanwijzingen van zijn werkgever over vergelijkingen met de Tweede Wereldoorlog niet zonder meer kon of wilde opvolgen. Dat de arbeidsovereenkomst na 1 december 2023 nog lang stand zou houden acht de kantonrechter dan ook niet heel aannemelijk. Tot slot neemt de kantonrechter in aanmerking dat de positie van [verzoeker] op de arbeidsmarkt, gelet op zijn leeftijd en zijn eenzijdige arbeidsverleden, niet gunstig is. Dat [verzoeker] inmiddels al een andere baan heeft, zoals [verweerster] stelt, is uit niets gebleken.
4.23.
Rekening houdende met bovengenoemde omstandigheden en het feit dat [verzoeker] recht heeft op een aanzienlijke gefixeerde schadevergoeding en transitievergoeding, begroot de kantonrechter de billijke vergoeding op € 10.000,00 bruto.
4.24.
De wettelijke rente over de billijke vergoeding wordt toegewezen vanaf twee weken na de datum van deze beschikking tot de voldoening.
Schadevergoeding wegens schending norm goed werkgeverschap
4.25.
[verzoeker] maakt aanspraak op een volledige vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand gemaakt voorafgaand aan deze procedure, omdat [verweerster] de norm van goed werkgeverschap (artikel 7:611 BW) heeft geschonden door haar handelwijze in de periode voorafgaand aan deze procedure, in het bijzonder rondom de vso die [verweerster] [verzoeker] op 24 november 2023 heeft aangeboden.
4.26.
De Hoge Raad heeft bepaald dat aanspraak op vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand gemaakt voorafgaand aan deze procedure kan worden ontleend aan een schending van het goed werkgeverschap in samenhang met artikel 6:96 BW. Het moet dan gaan om kosten die geen verband houden met de onderhavige procedure.
4.27.
Zoals hiervoor reeds overwegen heeft [verweerster] naar het oordeel van de kantonrechter de norm van goed werkgeverschap geschonden door de vso die zij [verzoeker] heeft aangeboden en waarin [verzoeker] (indirect) afstand doet van verschillende wettelijke aanspraken, te antedateren met als doel [verzoeker] zijn ontbindingsrecht te ontnemen. Deze aanpak past een redelijk handelend werkgever niet. Door zo te handelen heeft [verweerster] [verzoeker] op hoge kosten van juridische bijstand gejaagd. Deze kosten behoren vanwege de genoemde normschending voor rekening van [verweerster] te komen. Het feit dat dit handelen van [verweerster] ook is meegewogen bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding, leidt er niet toe dat [verzoeker] vanwege dit handelen niet (ook) aanspraak heeft op een volledige vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand gemaakt voorafgaand aan deze procedure.
4.28.
[verzoeker] stelt dat zijn kosten voor rechtsbijstand voorafgaand aan deze procedure € 3.268,06 bedragen. [verzoeker] heeft ter onderbouwing hiervan een factuur overgelegd ter hoogte van dit bedrag. Uit de specificatie bij deze factuur volgt dat de werkzaamheden zijn verricht in de periode 29 november 2023 tot 22 december 2023. Uit de overgelegde correspondentie volgt dat de gemachtigde van [verzoeker] in die periode heeft getracht de rechten van [verzoeker] alsnog veilig te stellen. Zodoende is voldoende aannemelijk dat deze kosten zien op de kosten van rechtsbijstand, voorafgaand aan deze procedure, vanwege de antedatering van de vso en dat de kosten geen verband houden met de onderhavige procedure. Het verzoek tot vergoeding van de kosten ter hoogte van € 3.268,06 wordt daarom toegewezen.
4.29.
De wettelijke rente over deze schadevergoeding wordt toegewezen vanaf twee weken na de datum van deze beschikking tot de voldoening.
Proceskosten
4.30.
[verweerster] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten). Deze worden, tot deze beschikking, aan de zijde van [verzoeker] begroot op
- griffierecht € 87,00
- salaris gemachtigde € 814,00
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 1.036,00

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart voor recht dat het ontslag op staande voet van 1 december 2023 niet voldoet aan de eisen van artikel 7:677 lid 1 BW c.q. dat het ontslag niet rechtsgeldig is;
5.2.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoeker] een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 20.125,24 bruto te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 1 december 2023 tot de voldoening;
5.3.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoeker] een transitievergoeding van € 34.799,89 bruto te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 1 januari 2024 tot de voldoening;
5.4.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoeker] een billijke vergoeding van € 10.000,00 bruto te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 10 april 2024 tot de voldoening.
5.5.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoeker] een schadevergoeding te betalen van € 3.268,06, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 10 april 2024 tot de voldoening;
5.6.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten van [verzoeker] , begroot op € 1.036,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [verweerster] niet tijdig
aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend, dan moet [verweerster] ook de kosten van betekening betalen,
5.7.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2024.