ECLI:NL:RBMNE:2024:1851

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
C/16/560508 / HA ZA 23-485
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige opzegging van kredietrelatie door bank en schadevergoeding aan eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 april 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser, een varkenshouder, en de coöperatie Rabobank U.A. De eiser had sinds 2006 een zakelijke financiering bij Rabobank, bestaande uit drie geldleningen en een krediet in rekening-courant. Rabobank heeft op 2 augustus 2022 de financiering opgezegd, met als reden dat zij geen vertrouwen meer had in de terugbetaling door eiser. Eiser betwistte de rechtsgeldigheid van deze opzegging en vorderde schadevergoeding van € 205.897,80, alsook een verklaring voor recht dat de opzegging onrechtmatig was.

De rechtbank oordeelde dat de opzegging niet rechtsgeldig was, omdat het gebruik van de opzegbevoegdheid door Rabobank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was. De rechtbank overwoog dat eiser ruim 16 jaar klant was bij Rabobank en dat er geen sprake was van een betalingsachterstand op het moment van opzegging. Bovendien had Rabobank haar zorgplicht geschonden door de opzegging te effectueren zonder de door haar gevraagde liquiditeitsprognose af te wachten. De rechtbank wees de vordering van eiser deels toe en stelde de schadevergoeding vast op € 117.398,52, vermeerderd met wettelijke rente.

Daarnaast werd Rabobank veroordeeld in de proceskosten van eiser. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat Rabobank direct moest voldoen aan de schadevergoeding en proceskosten, ongeacht een eventuele hoger beroep.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/560508 / HA ZA 23-485
Vonnis van 3 april 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. K.C.M. van der Meule te 's-Hertogenbosch,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. R. Jacobsz te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] en Rabobank genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 juli 2023 met producties 1 t/m 19,
  • de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 21,
  • akte overleggen producties van Rabobank met productie 22,
  • akte overleggen producties van [eiser] met producties 20 t/m 22,
  • de akte wijziging eis van [eiser] van 21 februari 2024,
  • de mondelinge behandeling van 21 februari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Aan partijen is medegedeeld dat er op 3 april 2024 vonnis wordt gewezen.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
[eiser] heeft ten behoeve van zijn varkenshouderij sinds 2006 een zakelijke financiering lopen bij Rabobank, bestaande uit drie geldleningen en een krediet in rekening-courant (hierna: de financiering). Hierop zijn verschillende voorwaarden van toepassing.
2.2.
[eiser] was bij Rabobank onder bijzonder beheer geplaatst. Zijn accountmanager was mevrouw [A] (hierna: [A] ). Op 1 augustus 2022 neemt [eiser] telefonisch contact op met de Rabobank omdat hij een tijdelijke verhoging van zijn financiering wil. Na een mailwisseling tussen partijen deelt Rabobank ( [A] ) op
2 augustus 2022 mee dat zij de financiering zal opzeggen. In een brief van 4 augustus 2022 heeft Rabobank de financiering opgezegd met een termijn van zes maanden. Rabobank heeft als belangrijkste reden gegeven dat zij er geen vertrouwen meer in had dat [eiser] de financiering kon terugbetalen.
2.3.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat Rabobank de financiering niet had mogen opzeggen. Door dat toch te doen is Rabobank toerekenbaar tekortgeschoten tegenover [eiser] . [eiser] stelt hierdoor schade te hebben geleden en die schade wil hij nu vergoed zien. [eiser] heeft bij een andere kredietverlener een nieuwe zakelijke financiering moeten afsluiten en heeft daarvoor afsluitkosten moeten betalen. Ook is hij akkoord moeten gaan met een hoger rentepercentage dan hij aan Rabobank moest betalen. [eiser] vordert in deze procedure daarom € 205.897,80 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook wil [eiser] een verklaring voor recht dat de Rabobank de kredietrelatie met [eiser] in strijd met haar contractuele zorgplicht, dan wel onrechtmatig heeft beëindigd en hiermee onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld, waardoor Rabobank aansprakelijk is voor alle schade en kosten die [eiser] lijdt en heeft geleden ten gevolge daarvan.
2.4.
Rabobank betwist dat zij de financiering niet mocht opzeggen en dat zij daarom schadevergoeding aan [eiser] moet betalen. Ook betwist zij de omvang van de door [eiser] gevorderde schade. Zij beroept zich daarbij op eigen schuld van [eiser] .

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank is van oordeel dat de opzegging niet rechtsgeldig is. De vordering van [eiser] wordt daarom deels toegewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom en welk deel.
Overeengekomen opzegbevoegdheid3.2. Rabobank voert vier gronden voor opzegging aan:
1. Rabobank vreesde dat [eiser] tekort zou gaan schieten in zijn betalingsverplichtingen. Dat is een grond voor opzegging in artikel 21 lid 2 onder j van de Algemene voorwaarden Bedrijfsfinancieringen van de Rabobank 2010. Daarin staat dat de bank de financiering met onmiddellijke ingang kan opeisen ‘wanneer zich enige gebeurtenis, verandering of omstandigheid voordoet of voorzienbaar is, dat het zich zal kunnen voordoen, dat de debiteur en/of kredietnemer en/of de zekerheidgever tekort zal gaan schieten in de nakoming van enige verplichting van welke aard dan ook tegenover de bank’. Ter onderbouwing van deze vrees voert Rabobank het volgende aan:
a) De crediteurenpositie van [eiser] was begin augustus 2022 in 10 maanden tijd verdubbeld van € 320.000 naar € 612.000.
b) Er was al jarenlang sprake van liquiditeitstekorten. Op grond van de kredietovereenkomsten was [eiser] verplicht om de rente en aflossingen telkens per maand achteraf te voldoen op de eerste dag van de daaropvolgende kalendermaand. Sinds oktober 2021 had [eiser] aan het einde van bijna iedere maand onvoldoende saldo voor de automatische incasso van de aflossingen en rente, met als gevolg dat die incasso steeds een tijdelijke debetstand op de rekening-courant deed ontstaan of deed verergeren. Zo’n debetstand was op grond van de overeenkomst niet toegestaan.
2. Door deze terugkerende, tijdelijke debetstanden als gevolg van de maandelijkse automatische incasso was [eiser] op die momenten steeds in verzuim met zijn rente- en aflossingsverplichtingen. Daardoor is voldaan aan de grond voor opzegging uit artikel 21 lid 2 onder a van de Algemene voorwaarden Bedrijfsfinancieringen van de Rabobank 2010. Op grond van die bepaling mag de bank de financiering met onmiddellijke ingang opeisen wanneer de kredietnemer nalatig is in de tijdige en/of behoorlijke nakoming van een bepaling in een kredietovereenkomst.
3. [eiser] heeft betalingsverkeer omgeleid doordat hij zakelijke betalingen heeft laten binnenkomen op zijn privérekening en hij vanaf die privérekening zakelijke betalingen heeft gedaan. Dat is in strijd met artikel 2 van hoofdstuk 6 van de Voorwaarden voor betalen en online diensten van de Rabobank 2016. Dat artikel gaat over de privérekening/betaalrekening, en luidt als volgt: ‘U mag de rekening alleen gebruiken voor uw eigen bankzaken. U mag de rekening niet gebruiken voor een bedrijf.’ Doordat [eiser] deze verplichting heeft geschonden is voldaan aan de grond voor opzegging uit artikel 21 lid 2 onder a van de Algemene voorwaarden Bedrijfsfinancieringen van de Rabobank 2010.
4. Rabobank mag de financiering op grond van artikel 35 van de Algemene Bankvoorwaarden 2017 (hierna: ABV) altijd opzeggen.
3.3.
Over deze opzeggingsgronden oordeelt de rechtbank als volgt.
3.3.1.
De verdubbeling van de crediteurenpositie kon Rabobank inderdaad reden geven tot grote zorg. Maar Rabobank heeft haar beslissing om op te zeggen genomen zonder de door haar op 1 augustus 2022 gevraagde liquiditeitsprognose af te wachten. [eiser] heeft in deze procedure de liquiditeitsprognose, die hij kort na 2 augustus 2022 heeft afgemaakt, overgelegd. Tijdens de zitting heeft [eiser] gezegd dat hij op grond van die prognose ervan is uitgegaan dat hij voldoende liquiditeit zouden hebben om een jaar door te komen. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] daarvan terecht is uitgegaan. [eiser] is na de opzegging namelijk niet failliet gegaan. Hij is doorgegaan met zijn varkensbedrijf. Ongeveer acht maanden na de opzegging heeft hij zijn schuld aan Rabobank afgelost en hij is ook daarna doorgegaan met zijn onderneming. En Rabobank heeft niet aangevoerd dat begin augustus 2022 op grond van die liquiditeitsprognose moest worden verwacht het [eiser] waarschijnlijk niet zou lukken om nog een jaar door te komen. Onder deze omstandigheden heeft Rabobank onvoldoende onderbouwd dat het begin augustus 2022 voorzienbaar was dat [eiser] zijn aflossingen en rente niet meer zou (kunnen) betalen. In zoverre is niet voldaan aan de grond voor opzegging uit artikel 21 lid 2 onder j van de Algemene voorwaarden Bedrijfsfinancieringen van de Rabobank 2010.
3.3.2.
Rabobank was wel bevoegd om vanwege een andere reden de financiering op te zeggen op grond van artikel 21 lid 2 onder j van de Algemene voorwaarden Bedrijfsfinancieringen van de Rabobank 2010. Omdat [eiser] sinds oktober 2021 structureel vanwege de automatische incasso van de rente en aflossing elke maand kort ongeoorloofd rood stond, was het begin augustus 2022 namelijk wel voorzienbaar dat [eiser] ook in de toekomst tekort zou schieten in de nakoming van zijn verplichting om geen debetstand te hebben. Hierdoor is ook voldaan aan de door Rabobank aangevoerde grond voor opzegging van artikel 21 lid 2 onder a van de Algemene voorwaarden Bedrijfsfinancieringen van de Rabobank 2010 (zie 3.2 onder 2). Verder was Rabobank bevoegd om de financiering op te zeggen doordat [eiser] eind 2021 zakelijk betalingsverkeer heeft laten lopen via zijn privérekening. Ook daarmee is voldaan aan de grond voor opzegging van artikel 21 lid 2 onder a van de Algemene voorwaarden Bedrijfsfinancieringen van de Rabobank 2010. En ten slotte was Rabobank bevoegd om de financiering op te zeggen op grond van artikel 35 ABV. Dat laatste is tussen partijen ook niet in geschil.
Uitgangspunt - toetsingskader
3.4.
Uitgangspunt is dat als de kredietverlener gebruik maakt van een overeengekomen bevoegdheid tot beëindiging van de kredietovereenkomst, de rechtsgeldigheid daarvan beoordeeld moet worden aan de hand van de overeenkomst en de maatstaf van artikel 6:248 lid 2 Burgerlijk Wetboek. Dat laatste brengt mee dat de beëindiging door de kredietverlener op grond van een dergelijke bevoegdheid niet rechtsgeldig is indien gebruikmaking van die bevoegdheid, gelet op de omstandigheden van het geval, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daarbij is mede van belang dat artikel 2 ABV voorschrijft dat de bank naar beste vermogen met de belangen van de cliënt rekening zal houden. [1]
Het gebruik maken van de overeengekomen opzegbevoegdheid door Rabobank is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar
3.5.
De rechtbank is van oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Rabobank gebruik heeft gemaakt van haar contractuele bevoegdheden om op te zeggen. Dit wordt hieronder toegelicht..
3.6.
[eiser] was op 2 augustus 2022 ruim 16 jaar lang klant bij Rabobank. [eiser] had sinds 2006 een financiering van Rabobank, die begin augustus 2022 bestond uit drie geldleningen en een rekening-courant. Sinds de start van de financieringsrelatie bedroeg de totale financiering € 2.140.000. Op 2 augustus 2022 bedroeg de schuld van [eiser] € 848.460. In die periode van ruim 16 jaar heeft [eiser] dus bijna € 1,3 miljoen van zijn schuld aan Rabobank afgelost. Begin augustus 2022 was geen sprake van een betalingsachterstand en ook niet van een (niet toegestane) debetstand.
3.7.
Omdat de rekening-courant eind 2021 rood stond (een niet toegestane debetstand vertoonde) heeft [eiser] in de periode van 5 november 2021 tot en met 16 december 2021 debiteurenbetalingen op zijn privérekening bij Rabobank laten binnenkomen om met dat geld crediteuren te (kunnen) betalen. In een mail van 29 november 2021 heeft Rabobank ( [A] ) [eiser] meegedeeld het heel jammer te vinden dat hij deze stap had gezet zonder Rabobank daarover te informeren, en hem erop gewezen dat Rabobank eventuele kredietstanden van zijn particuliere rekeningen mag verrekenen met overstanden op de zakelijke rekening. In die e-mail stond niet dat het omleiden van betalingsverkeer voor Rabobank een reden kon zijn om de financiering te beëindigen. [A] leek er dus niet heel zwaar aan te tillen. En als zij dat wel deed, was dat niet duidelijk voor [eiser] . Daarnaast is het zo dat [eiser] na 16 december 2021 zijn betalingsverkeer niet meer heeft omgeleid. Begin augustus 2022 was dit dus geen actueel onderwerp meer.
3.8.
Voor de liquiditeitstekorten van [eiser] geldt het volgende. In de hiervoor genoemde e-mail van 29 november 2021 heeft Rabobank ( [A] ) [eiser] gewaarschuwd dat de financiering zou worden beëindigd wanneer de debetstand op de rekening-courant, die bestond sinds 11 oktober 2021, langer dan 90 dagen zou duren. [eiser] heeft er hierna voor gezorgd dat de overstand werd beëindigd voordat de periode van 90 dagen was verstreken. In 2022 was wel structureel sprake van kortdurende debetstanden als gevolg van de automatische incasso op de 30e van iedere maand. Hierover heeft [eiser] tijdens de zitting gezegd dat dit kwam doordat de betalingen van debiteuren (varkenshandelaren) steeds kort na de 30e binnen kwamen. Daardoor werd zijn roodstand steeds na ongeveer twee dagen aangezuiverd. Rabobank heeft dit niet weersproken. Kortom, [eiser] kwam zijn verplichting om geen debetstand te hebben in 2022 vaak niet na, maar dat duurde steeds maar kort. En Rabobank heeft er geen schade door geleden; over elke overstand heeft Rabobank 14% rente bij [eiser] in rekening gebracht.
3.9.
Rabobank heeft ten opzichte van [eiser] haar zorgplicht uit artikel 2 ABV geschonden door haar beslissing om op te zeggen te nemen zonder kennis te nemen van de door haar gevraagde liquiditeitsprognose. Volgens Rabobank zelf is een liquiditeitsprognose namelijk cruciaal voor de beoordeling van de levensvatbaarheid van een onderneming. Dat Rabobank die liquiditeitsbegroting niet heeft gekregen heeft zij bovendien aan zichzelf te wijten. [eiser] had met [A] afgesproken dat zij de liquiditeitsbegroting op 2 augustus 2022 zou krijgen. Op 2 augustus 2022 om 13.54 uur heeft [eiser] Rabobank ( [A] ) per e-mail gevraagd om uitstel van één dag voor het maken van de liquiditeitsbegroting. De reactie van Rabobank kwam dezelfde dag om 15.18 uur en hield in dat Rabobank de financiering ging opzeggen, met de toevoeging dat [eiser] op korte termijn met een plan van aanpak ‘moet’ komen hoe hij de financiering ‘gaat’ aflossen. Rabobank heeft er geen (plausibele) verklaring voor gegeven waarom [A] [eiser] niet één dag uitstel heeft gegund voor het inleveren van de liquiditeitsprognose. [eiser] heeft de liquiditeitsprognose niet op 3 augustus 2022 alsnog naar Rabobank gestuurd, maar dat kan hem niet worden aangerekend. De reden om geen liquiditeitsprognose op te sturen was dat [eiser] dacht dat dat geen zin meer had vanwege de inhoud van de e-mail van 2 augustus 2022 (15.18 uur). De aankondiging van de opzegging was daarin inderdaad zo stellig, dat [eiser] er gerechtvaardigd vanuit is gegaan dat Rabobank al had besloten dat de financiering zou worden opgezegd.
3.10.
In maart 2016 was de crediteurenpositie van [eiser] vergelijkbaar hoog als op het moment van opzeggen door Rabobank. Het varkensbedrijf stond in maart 2016 al een aantal jaar te koop. Rabobank heeft [eiser] toen geschreven dat wanneer na zes weken moet worden vastgesteld dat verkoop van het varkensbedrijf niet op korte termijn te voorzien is, Rabobank met [eiser] zal bekijken hoe met de exploitatie van het varkensbedrijf zou worden verder gegaan. Het varkensbedrijf is in die zes weken (en ook daarna) niet verkocht, en de financieringsrelatie is daarna voortgezet. Rabobank heeft [eiser] in augustus 2022 geen soortgelijke waarschuwing/kans gegeven. Dat zou op grond van de op Rabobank rustende zorgplicht wel passend zijn geweest. Daarbij is van belang dat Rabobank wist dat [eiser] serieus overwoog om, als dat mogelijk zou zijn, gebruik te maken van de door de overheid aangekondigde uitkoopregeling. Begin 2022 hadden [eiser] en de Rabobank de verwachting dat die uitkoopregeling in de lente van dat jaar zou worden opengesteld. Dat is niet gebeurd. In antwoord op de vraag welk ingangsmoment voor de uitkoopregeling begin augustus 2022 werd verwacht heeft [eiser] gezegd: ‘We zaten er op te wachten.’ Rabobank heeft dat niet weersproken.
3.11.
Ten slotte is van belang dat Rabobank financieel geen risico liep omdat de uitstaande schuld veel lager was dan de zekerheden die zij van [eiser] had bedongen:
  • Een eerste hypothecaire inschrijving tot een bedrag van € 3,5 miljoen, te vermeerderen met rente en kosten, op vier woningen en op de varkenshouderij. De waarde van de woningen is op 6 oktober 2022 getaxeerd op € 1.885.000. De waarde van het bedrijf is op 6 oktober 2022 getaxeerd op € 1.109.000.
  • Een eerste hypothecaire inschrijving tot een bedrag van € 100.000, te vermeerderen met rente en kosten, op landbouwgrond.
  • Een eerste pandrecht op de voorraden, de vorderingen op derden, de inventaris en de varkens. De gemiddelde waarde van de varkens bedroeg € 785.000.
  • Een eerste pandrecht op de huurpenningen (beleggingspanden).
3.12.
Bovengenoemde omstandigheden, in onderlinge samenhang gezien, zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende om te concluderen dat de gebruikmaking van de overeengekomen opzeggingsbevoegdheid door Rabobank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Rabobank moet schadevergoeding aan [eiser] betalen3.13. Het gevolg hiervan is dat de opzegging door Rabobank niet rechtsgeldig is en Rabobank daarom schadevergoeding aan [eiser] moet betalen. Rabobank is immers door niet rechtsgeldig op te zeggen toerekenbaar tegenover [eiser] tekortgeschoten. De stelling van Rabobank dat zij de opzegtermijn met twee maanden heeft verlengd en [eiser] daarmee in totaal acht maanden de tijd heeft gegeven om de lening terug te betalen en een herfinanciering te zoeken, maakt dit niet anders. De rechtsgeldigheid van gebruikmaking van een contractuele opzeggingsbevoegdheid moet worden getoetst aan de omstandigheden die zich hebben voorgedaan op het moment waarop gebruik is gemaakt van die bevoegdheid. De latere verlenging door Rabobank van de termijn waarop de financiering moest worden afgelost, was begin augustus 2022 nog niet aan de orde en is daarom niet relevant.
De schade
3.14.
De omvang van de schade die [eiser] heeft geleden, moet worden bepaald door vergelijking van de situatie waarin hij verkeert (de werkelijke situatie), met de situatie waarin [eiser] zou hebben verkeerd als de toerekenbare tekortkoming van Rabobank achterwege zou zijn gebleven (de hypothetische situatie).
3.15.
De werkelijke situatie is dat [eiser] een nieuwe financiering heeft afgesloten voor € 1.000.000 tegen 7% rente met een looptijd van vijf jaar. Hierbij heeft hij een aflossingsverplichting van € 2.000 per maand die gaat lopen vanaf het tweede jaar.
De renteschade
3.16.
De nieuwe lening van [eiser] bedraagt dus € 1.000.000. Op het moment van aflossing (met herfinanciering) bedroeg de schuld van [eiser] aan Rabobank nog € 781.780. Volgens [eiser] had hij kunnen volstaan met het afsluiten van een nieuwe lening van € 781.780, maar heeft hij besloten om meer te lenen. [eiser] en Rabobank zijn het er daarom - terecht - over eens dat voor de berekening van de schade moet worden uitgegaan van de werkelijke rente die [eiser] betaalt over € 781.780. Dat is € 260.183. Daarnaast beperkt [eiser] de periode waarover hij schade lijdt tot de looptijd van zijn nieuwe financiering (vijf jaar).
3.17.
In de hypothetische situatie zonder opzegging zou [eiser] over een periode van vijf jaar € 165.876,28 rente aan Rabobank hebben betaald. Dat blijkt uit een berekening van Rabobank. De renteschade van [eiser] bedraagt dus € 94.306,72 (€ 260.183 -/- € 165.876,28).
3.18.
Volgens Rabobank kan niet worden uitgegaan van (ten minste) vijf jaar. Dat moet volgens haar korter zijn omdat 1) de crediteurenpositie die was verdubbeld en 2) [eiser] wilde stoppen met zijn bedrijf en in afwachting was van uitkoop door de overheid. Deze argumenten slagen niet. Voor zover Rabobank met haar eerste argument bedoelt dat [eiser] vanwege slechte financiële resultaten zijn bedrijf binnen vijf jaar zou hebben moeten staken, verwijst de rechtbank naar 3.3.1. Voor het tweede argument geldt het volgende. Voor het geval de overheid zijn bedrijf wilde uitkopen overwoog [eiser] begin augustus 2022 serieus dat hij zich dan zou laten uitkopen en zijn bedrijf - dus - zou staken. Maar in 2023, toen de uitkoopregeling van start ging, bleek dat [eiser] niet in aanmerking kwam voor uitkoop omdat hij ‘te weinig’ stikstof uitstootte. Dat [eiser] in de situatie zonder opzegging ook zonder uitkoop met zijn bedrijf zou zijn gestopt, blijkt nergens uit. En zelfs als [eiser] wel een aanbod tot uitkoop van de overheid had gekregen wil dat niet zeggen dat hij ten opzichte van Rabobank verplicht zou zijn geweest om dat aanbod te accepteren. De conclusie van het voorgaande is dat Rabobank € 94.306,72 aan [eiser] moet betalen als vergoeding voor zijn renteschade.
De afsluitkosten
3.19.
[eiser] heeft afsluitkosten van € 21.500 betaald voor de lening van € 1 miljoen bij zijn nieuwe financier. In de situatie zonder opzegging zou [eiser] die afsluitkosten niet hebben gemaakt. Maar omdat [eiser] in het kader van zijn herfinanciering had kunnen volstaan met een lening van € 781.780, en de hoogte van de afsluitkosten afhankelijk was van de hoogte van de nieuwe lening, rekent de rechtbank van die afsluitkosten een pro rata-deel toe aan Rabobank, namelijk € 16.808 (781.780 : 1.000.000 = 0,78178 x 21.500 = 16.808).
De overige schade
3.20.
De gevorderde vergoeding voor notariskosten, accountantskosten en taxatiekosten worden toegewezen. [eiser] had deze kosten niet hoeven maken als Rabobank de financiering niet had opgezegd. Deze kosten bedragen een totaal van € 6.283,53.
Geen eigen schuld [eiser]
3.21.
Rabobank vindt dat er sprake is van eigen schuld door [eiser] . Eigen schuld houdt in dat de schadevergoedingsplicht wordt verminderd omdat de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die in dit geval aan [eiser] kan worden toegerekend. Dat staat in artikel 6:101 BW.
3.22.
Rabobank beroept zich voor eigen schuld op de volgende omstandigheden. Rabobank heeft [eiser] aangeboden de financiering eventueel langer te laten doorlopen totdat [eiser] uitgekocht zou worden door de overheid of zodat hij langer de tijd had om een nieuwe financier te vinden, maar [eiser] is niet op dat aanbod ingegaan. Ook vindt Rabobank dat niet de volledige renteschade aan haar kan worden toegerekend omdat [eiser] beter zijn best had moeten doen om een lening met lagere rente af te sluiten.
3.23.
Er is geen sprake van eigen schuld door [eiser] . [eiser] is door Rabobank in de positie gekomen dat hij op zoek moest naar een nieuwe financier en [eiser] heeft voldoende onderbouwd dat dat niet makkelijk is geweest. Voor de onderbouwing hiervan heeft hij verschillende mails overlegd. Dit was niet makkelijker geworden als hij ingegaan was op het voorstel van Rabobank om de financiering langer te laten doorlopen. Het feit dat [eiser] de financiering heeft kunnen sluiten onder slechtere voorwaarden is niet een omstandigheid waardoor de hogere rente gedeeltelijk voor rekening van [eiser] moet komen. Rabobank heeft namelijk niets aangevoerd op grond waarvan moet worden aangenomen dat [eiser] tegen een lagere rente had kunnen lenen.
Conclusie
3.24.
De rechtbank wijst in totaal € 117.398,52 aan schadevergoeding toe:
€ 94.306,72 (zie 3.17-3.18) + € 16.808 (zie 3.19) + € 6.283,53 (zie 3.20). De meer gevorderde schadevergoeding door [eiser] wordt afgewezen.
Het schadevergoedingsbedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dagvaarding (14 juli 2023) tot de dag van betaling.
Geen verklaring voor recht
3.25.
De gevorderde verklaring voor recht wordt afgewezen omdat [eiser] daarbij geen voldoende belang heeft (artikel 3:303 Burgerlijk Wetboek). Het is [eiser] in deze procedure te doen om schadevergoeding. [eiser] heeft niet gesteld dat hij nog meer schade heeft geleden dan het door hem in deze procedure al gevorderde schadevergoedingsbedrag. Er is daarom geen voldoende belang bij de gevorderde verklaring voor recht. Die verklaring voor recht mist zelfstandige betekenis.
Proceskosten
3.26.
Rabobank zal als de meest in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 106,73
- griffierecht € 2.277,00
- salaris gemachtigde € 3.858,00 (2 punten x tarief € 1.929)
- nakosten
€ 178,00
Totaal € 6.419,73
3.27.
Rabobank moet over dit bedrag wettelijke rente betalen vanaf veertien dagen na de dag waarop [eiser] hem heeft aangeschreven met het verzoek de proceskosten te betalen. Betaalt Rabobank dan niet en laat [eiser] het vonnis door een deurwaarder betekenen, dan moet Rabobank € 92,00 extra betalen plus de kosten van betekening.
3.28.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.29.
Het vonnis wordt, zoals gevorderd door [eiser] , uitvoerbaar bij voorraad verklaard voor de verplichting tot betaling van schadevergoeding en de proceskostenveroordeling.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
veroordeelt Rabobank tot betaling aan [eiser] van een schadevergoeding van
€ 117.398,52 vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 Burgerlijk Wetboek over dat bedrag met ingang vanaf 14 juli 2023 tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt Rabobank in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 6.419,73, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Rabobank niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Rabobank € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
4.3.
veroordeelt Rabobank in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan.
4.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2024.
Type: LLO 5719

Voetnoten

1.HR 10 oktober 2014, ING/De Keyzer, ECLI:NL:HR:2014:2929.