In deze wrakingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 maart 2024 het wrakingsverzoek van verzoeker ongegrond verklaard. Verzoeker had een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. V.E.J.A. Boots, de rechter in een aanhangige civiele procedure. De grondslag van het verzoek was dat de rechter de schijn van partijdigheid had gewekt door een aanhoudingsverzoek van verzoeker af te wijzen zonder deze beslissing te motiveren. Verzoeker stelde dat hij niet in staat was om op de zitting aanwezig te zijn en dat hij niet had kunnen reageren op de producties van de wederpartij. De rechter heeft in haar schriftelijke reactie aangegeven dat de beslissingen om de zaak door te laten gaan en om deze naar de rol voor het wijzen van een vonnis te verwijzen, procesbeslissingen zijn die geen grond voor wraking vormen. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek tijdig was ingediend, maar dat de afwijzing van het uitstelverzoek en de beslissing om vonnis te wijzen geen wrakingsgronden opleveren. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter een belangenafweging had gemaakt en dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid was. De wrakingskamer verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond en droeg de griffier op om deze beslissing aan de betrokken partijen te sturen. De procedure van verzoeker met zaaknummer 10474067
AC EXPL 23-951 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.