ECLI:NL:RBMNE:2024:1771

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
570779 / HA RK 24-32
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek ongegrond verklaard in civiele procedure

In deze wrakingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 maart 2024 het wrakingsverzoek van verzoeker ongegrond verklaard. Verzoeker had een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. V.E.J.A. Boots, de rechter in een aanhangige civiele procedure. De grondslag van het verzoek was dat de rechter de schijn van partijdigheid had gewekt door een aanhoudingsverzoek van verzoeker af te wijzen zonder deze beslissing te motiveren. Verzoeker stelde dat hij niet in staat was om op de zitting aanwezig te zijn en dat hij niet had kunnen reageren op de producties van de wederpartij. De rechter heeft in haar schriftelijke reactie aangegeven dat de beslissingen om de zaak door te laten gaan en om deze naar de rol voor het wijzen van een vonnis te verwijzen, procesbeslissingen zijn die geen grond voor wraking vormen. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek tijdig was ingediend, maar dat de afwijzing van het uitstelverzoek en de beslissing om vonnis te wijzen geen wrakingsgronden opleveren. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter een belangenafweging had gemaakt en dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid was. De wrakingskamer verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond en droeg de griffier op om deze beslissing aan de betrokken partijen te sturen. De procedure van verzoeker met zaaknummer 10474067

AC EXPL 23-951 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 570779 / HA RK 24-32
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 19 maart 2024
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
(verder: verzoeker).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de e-mail van verzoeker van 20 februari 2024 met daarin het wrakingsverzoek gericht tegen mr. V.E.J.A. Boots (verder: de rechter);
  • de reactie van de rechter van 1 maart 2024;
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 29 januari 2024, met daaraan gehecht de zittingsaantekeningen;
  • de e-mails van verzoeker van 1 maart 2024 en 11 maart 2024.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 12 maart 2024 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
  • verzoeker (aanwezig via een videoverbinding);
  • de rechter;
  • mr. D. Kohelet, advocaat te Utrecht, als toehoorder.

2.Het wrakingsverzoek

De grondslag van het wrakingsverzoek
2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen de rechter als behandelend kantonrechter in de zaak met het zaaknummer 10474067 \ AC EXPL 23-951.
2.2.
Verzoeker heeft aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de rechter de schijn heeft gewekt partijdig te zijn. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de rechter het aanhoudingsverzoek van verzoeker heeft afgewezen en dit niet heeft gemotiveerd. Die beslissing was onbegrijpelijk en heeft verzoeker ook pas na de zitting bereikt. Pas nadat verzoeker daarom had gevraagd, is de beslissing gemotiveerd. Ook heeft de rechter bepaald dat een vonnis zal worden uitgesproken, terwijl verzoeker niet op de zitting aanwezig was en daardoor niet heeft kunnen reageren op de producties van de wederpartij en hij de rechter uitdrukkelijk heeft verzocht om nog een schriftelijke ronde. Er kan volgens verzoeker daarom niet worden gesproken van equality of arms.
De reactie van de rechter
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie stelt zij zich op het standpunt dat de beslissingen om de zaak door te laten gaan en om de zaak te verwijzen naar de rol voor het wijzen van een vonnis, procesbeslissingen zijn. Deze beslissingen vormen geen grond voor toewijzing van het wrakingsverzoek, omdat uit (de motivering van) die beslissingen geen (schijn van) vooringenomenheid blijkt. Verzoekers zaak stond op zitting gepland op 29 januari 2024 om 10:30 uur. Op 29 januari 2024 om 7:28 uur heeft verzoeker verzocht om uitstel en om te bepalen dat schriftelijk verder geprocedeerd zou worden. Verzoeker heeft daarna om 9:00 uur en om 9:30 uur nog gebeld met de griffie en medegedeeld dat hij niet aanwezig zou zijn en zijn verzoek herhaald. Het verzoek bereikte de rechter pas toen zij al was begonnen met de behandeling van een andere zaak op de zitting. Zij heeft vervolgens de beslissing genomen de zitting in de hoofdzaak door te laten gaan en de zaak te verwijzen naar de rol voor het wijzen van vonnis. De rechter heeft daarbij een belangenafweging gemaakt. Zij heeft daarbij niet alleen het belang van verzoeker meegewogen, maar ook het belang van de wederpartij. Mede in aanmerking genomen dat het verzoek kort voor de zitting was ingediend, dat aan verzoeker al vier keer uitstel was verleend voor het nemen van een conclusie van antwoord en dat de zaak daarna op verzoek van verzoeker gedurende vijf maanden niet op zitting was gepland, heeft de rechter zwaarder gewicht toegekend aan de belangen van de wederpartij.

3.De beoordeling

Het verzoek is tijdig ingediend
3.1.
In artikel 37 lid 1 Rv staat dat het wrakingsverzoek moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden. Verzoeker heeft het verzoek ongeveer drie weken na de beslissing van de rechter ingediend, maar tijdens de zitting van de wrakingskamer heeft hij toegelicht dat het vanwege medische omstandigheden voor hem niet mogelijk was om zijn verzoek eerder op papier te zetten. De wrakingskamer acht deze toelichting in dit geval voldoende. De wrakingskamer is van oordeel dat het verzoek tijdig is ingediend. Daarom is verzoeker ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek en zal de wrakingskamer het verzoek inhoudelijk beoordelen.
Het beoordelingskader
3.2.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.3.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn als uit de overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid van de rechter tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
De beslissing dat het uitstelverzoek wordt afgewezen, levert geen wrakingsgrond op
3.4.
De wrakingskamer begrijpt dat het voor verzoeker vervelend is dat de beslissing van de rechter pas na afloop van de zitting aan verzoeker is medegedeeld. De afwijzing van het verzoek om uitstel vormt echter geen reden voor wraking, omdat deze beslissing moet worden aangemerkt als een procesbeslissing. Uit rechtspraak van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2018:1413) blijkt dat een procesbeslissing als zodanig nooit een grond kan vormen voor wraking, omdat wraking geen verkapt rechtsmiddel is. De wrakingskamer mag ook geen oordeel geven over de juistheid van de procesbeslissing van de rechter. Dat kan alleen worden gedaan door de rechter in hoger beroep.
3.5.
Dit geldt in het algemeen ook voor de motivering van die procesbeslissing als grond voor wraking, ook als die motivering wordt gezien als onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier. Dit kan alleen anders zijn als de motivering in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten (bijvoorbeeld door de bewoordingen in de motivering) niet anders kan worden begrepen dan als een uiting van vooringenomenheid.
3.6.
Van dit laatste is geen sprake; uit de motivering van de beslissing van de rechter op het uitstelverzoek kan geen vooringenomenheid worden afgeleid. Uit de motivering blijkt dat de rechter een belangenafweging heeft gemaakt en dat zij het uitstelverzoek heeft getoetst aan het beginsel van de goede procesorde, waarbij ook de belangen van de wederpartij zijn meegewogen. Daarnaast heeft de rechter eerder in de procedure meerdere keren rekening gehouden met de beperkte belastbaarheid van verzoeker. Verzoeker heeft vier keer uitstel gekregen voor het indienen van een conclusie van antwoord en vervolgens is op zijn verzoek vanwege zijn beperkte belastbaarheid vijf maanden met een zitting gewacht. Ook is op verzoek van verzoeker besloten dat de zitting digitaal zou plaatsvinden.
3.7.
Ook de omstandigheid dat de beslissing in eerste instantie in het geheel niet was gemotiveerd, is geen reden voor toewijzing van het wrakingsverzoek. De rechter heeft toegelicht dat zij, toen zij het verzoek om uitstel ontving, al bezig was met het behandelen van een andere zaak op zitting. Daardoor moest er in korte tijd snel een beslissing worden genomen, waardoor er geen tijd was om de beslissing meteen te motiveren.
De beslissing dat vonnis zal worden gewezen, levert ook geen wrakingsgrond op
3.8.
Ook de beslissing dat de zaak wordt verwezen naar de rol voor het uitspreken van het vonnis is een procesbeslissing die geen grond kan vormen voor wraking. De wrakingskamer verwijst naar wat hierover in 3.4. en 3.5. is overwogen.
Het wrakingsverzoek wordt ongegrond verklaard
3.9.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te sturen aan verzoeker, de rechter tegen wie het wrakingsverzoek is gericht, de betrokken teamvoorzitter van het team waarin de rechter werkzaam is en aan de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer 10474067 \ AC EXPL 23-951 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.G. Nicholson, voorzitter, en mr. A.F. Hermans en
mr. Y.N.M. Rijlaarsdam als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. J. Broere, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2024.
de griffier de voorzitter
De griffier is buiten staat deze beslissing
mede te ondertekenen.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.