ECLI:NL:RBMNE:2024:1726

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
10868216 \ UE VERZ 24-7
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om verklaring voor recht inzake instemmingsplicht normrooster door ondernemingsraad Rijkswaterstaat

In deze beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, uitgesproken op 15 maart 2024, heeft de kantonrechter de verzoeken van de ondernemingsraad van Rijkswaterstaat Verkeer en Watermanagement (RVWM) afgewezen. De ondernemingsraad had verzocht om voor recht te verklaren dat RVWM ten onrechte geen normrooster 2024 voor de locaties Vlissingen en Vaartuigen Zuid-Oost ter instemming had voorgelegd. De ondernemingsraad stelde dat de maandroosters onlosmakelijk verbonden zijn met de normroosters en dat de nietigheid van de maandroosters voor 2024 terecht was ingeroepen. RVWM voerde verweer en stelde dat de maandroosters niet instemmingsplichtig zijn, omdat deze slechts de uitvoering van de normroosters zijn. De kantonrechter oordeelde dat de verzoeken van de ondernemingsraad niet toewijsbaar waren, omdat RVWM inmiddels de normroosters voor beide locaties ter instemming had aangeboden, zij het na de in de brief van 26 juni 2016 genoemde streefdatum van 1 oktober. De kantonrechter benadrukte dat de maandroosters niet onder de instemmingsplichtige besluiten vallen en dat de ondernemingsraad niet de nietigheid van deze roosters kan inroepen. De kantonrechter concludeerde dat de verzoeken van de ondernemingsraad en de tegenverzoeken van RVWM prematuur waren en wees deze af. De beschikking benadrukte het belang van constructieve communicatie tussen de ondernemingsraad en de bestuurder.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10868216 UE VERZ 24-7 JH/1050
Beschikking van 15 maart 2024
inzake
Ondernemingsraad van Rijkswaterstaat Verkeer en Watermanagement,
zetelend te Utrecht,
verder ook te noemen de ondernemingsraad,
verzoekende partij,
gemachtigden: mr. J. de Waard en mr. D. Schwartz,
tegen:
de Staat der Nederlanden, in het bijzonder het Ministerie van Infrastructuur en Watermanagement, meer in het bijzonder Rijkswaterstaat Verkeer- en Watermanagement, onderdeel van het directoraat-generaal Rijkswaterstaat,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen RVWM,
verwerende partij,
gemachtigden: mr. W.B. van Lingen en mr. J.M. Bruinewoud.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift van de ondernemingsraad met 8 producties en het verweerschrift met een zelfstandig tegenverzoek van RVWM met 8 producties. De ondernemingsraad heeft op 14 februari 2024 de aanvullende productie 9 ingediend en RVWM op 15 februari 2024 de aanvullende producties 9 en 10.
1.2.
De zaak is mondeling behandeld op de zitting van 16 februari 2024, gelijktijdig met de mondelinge behandeling van het verzoek van de ondernemingsraad met zaaknummer 10803761 UE VERZ 23-366. Namens de ondernemingsraad was aanwezig de heer [voorzitter] (voorzitter), bijgestaan door mr. M. Tas en mr D. Schwartz. Namens RVWM waren aanwezig mevrouw [hoofdingenieur-directeur] (hoofdingenieur-directeur) en mevrouw [adviseur] (adviseur), bijgestaan door mr. W.B. van Lingen en mr. J.M. Bruinewoud.
Partijen hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van een pleitnota. Zij hebben geantwoord op de door de kantonrechter gestelde vragen en hebben op elkaar kunnen reageren. De griffier heeft hiervan aantekeningen gemaakt.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
Rijkswaterstaat is het uitvoerende agentschap van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat in Nederland. RVWM is één van de organisatieonderdelen van Rijkswaterstaat. Binnen dat onderdeel zijn ruim 2000 werknemers werkzaam.
De ondernemingsraad is het ingevolge artikel 2 Wet op de Ondernemingsraden (WOR) ingestelde medezeggenschapsorgaan voor het organisatieonderdeel RVWM.
2.2.
Binnen de kaders van de cao Rijk is op decentraal niveau, met instemming van de groepsondernemingsraad (GOR), de ‘Leidraad Roosterdiensten’ vastgesteld. De Leidraad is van toepassing op de werknemers van RVWM die werken in roosterdienst. Dat zijn ongeveer 1500 werknemers. De Leidraad maakt onderscheid tussen twee vormen van roosteren, namelijk meeroosteren en collectief roosteren. Bij collectief roosteren wordt jaarlijks een normrooster opgesteld waarin de beschikbare capaciteit zo goed mogelijk wordt gekoppeld aan de behoefte. Een normrooster is indicatief en geeft aan wie initieel is ingedeeld voor welke dienst. Om te komen tot een normrooster moeten de in de Leidraad genoemde processtappen worden gevolgd. Op basis van het normrooster wordt een maandrooster opgesteld dat rekening houdt met wensen van werknemers en bijzonderheden zoals ziekte, onverwacht onderhoud en calamiteiten. De stappen waarmee het maandelijks vastgestelde rooster tot stand komt zijn eveneens uitgewerkt in de Leidraad.
2.3.
Het normrooster geldt voor een heel (kalender)jaar. De kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland heeft in de beschikking van 6 maart 2015 (ECLI:NL:RBMNE:2015:1348) geoordeeld dat het besluit waarmee nieuwe normroosters wordt ingevoerd een instemmingsplichtig besluit is. RVWM had de normroosters voor 2015 niet ter instemming aan de ondernemingsraad voorgelegd. De kantonrechter heeft daarom het volgende overwogen:
“Dit maakt dat de gevraagde verklaring voor recht dat de OR terecht een beroep heeft gedaan op de nietigheid van het besluit zal worden toegewezen. Daarmee staat tevens vast dat ook de daarop gebaseerde besluiten inzake de fijnroosters voor januari 2015 en daarna dit lot delen.”
De beschikking van 6 maart 2015 heeft tussen partijen kracht van gewijsde.
2.4.
Bij brief van 26 juni 2016 heeft RVWM de ondernemingsraad laten weten dat het doel van het roosterproces is dat op 25 november van ieder jaar alle normroosters voor het komende jaar de instemming van de ondernemingsraad hebben. Om dit te realiseren streeft RVWM ernaar dat alle roosters per 1 oktober van ieder jaar aan de ondernemingsraad zijn aangeboden. Eén van de uitgangspunten bij de totstandkoming van een normrooster is, dat pas wanneer het normrooster gedragen wordt door een meerderheid van het team, het rooster ter instemming aan de ondernemingsraad wordt voorgelegd.
2.5.
Op de locaties Vlissingen en SWM Vaartuigen Zuid-Oost (hierna te noemen: Vlissingen en Vaartuigen Zuid-Oost) wordt collectief geroosterd. Voor beide locaties geldt dat op dit moment nog geen normrooster 2024 is dat instemming heeft gekregen van de ondernemingsraad. De ondernemingsraad heeft op 27 november 2023 voor deze locaties schriftelijk de nietigheid ingeroepen van de maandroosters gebaseerd op de normroosters 2023.
2.6.
Ten aanzien van Vlissingen had RVWM ten tijde van het indienen van dit verzoekschrift, 5 januari 2024, nog geen normrooster 2024 ter instemming aan de ondernemingsraad voorgelegd. Op 2 februari 2024 is een door de teamleden gedragen normrooster tot stand gekomen. Op 5 februari 2024 heeft RVWM dit normrooster voor de periode van 1 april 2024 tot en met 31 december 2024 aangeboden aan de ondernemingsraad.
2.7.
Voor Vaartuigen Zuid-Oost heeft de meerderheid van het team op 6 december 2023 voor het normrooster 2024 gestemd. RVWM heeft dit normrooster op 8 december 2023 ter instemming aan de ondernemingsraad voorgelegd. De ondernemingsraad heeft op 20 december 2023 aan RVWM laten weten om verschillende redenen niet met het normrooster te kunnen instemmen. Op 21 december 2023 is het normrooster nogmaals ter instemming voorgelegd, maar de ondernemingsraad heeft wederom niet ingestemd. De ondernemingsraad heeft hiervoor vier redenen genoemd, te weten (i) er is te weinig reservecapaciteit in het rooster opgenomen voor de weekenden, (ii) de afspraken voor het opnemen van verlof zijn niet voldoende geborgd, (iii) de met de regio gemaakte afspraken over onderbemand varen zijn niet inzichtelijk gemaakt en (iv) de onderbezetting gaat in tegen de richtlijn ‘Bemanningsbezetting RWS patrouillevaartuigen’. De ondernemingsraad heeft op 3 januari 2024 schriftelijk de nietigheid ingeroepen van de maandroosters gebaseerd op het normrooster 2024. RVWM heeft bij brief van 22 januari 2024 gereageerd op de vier door de ondernemingsraad genoemde redenen om niet in te stemmen, en aangegeven met deze toelichting alsnog de instemming van de ondernemingsraad te verwachten. Zij heeft de ondernemingsraad verder meegedeeld dat vanwege de betrokkenheid van de ondernemingsraad bij de totstandkoming van het normrooster 2024 én het akkoord van de medewerkers op dit normrooster, de maandroosters vanaf februari 2024 worden gebaseerd op het normrooster 2024.

3.Het geschil

3.1.
De ondernemingsraad verzoekt de kantonrechter om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht te verklaren dat ten onrechte geen normrooster 2024 voor Vlissingen ter instemming aan de ondernemingsraad is voorgelegd;
voor recht te verklaren dat de ondernemingsraad terecht de nietigheid heeft ingeroepen van de maandroosters voor Vlissingen voor 2024;
voor recht te verklaren dat de ondernemingsraad terecht de nietigheid heeft ingeroepen van maandroosters voor Vaartuigen Zuid-Oost voor 2024;
RVWM te verplichten zich te onthouden van (verdere) uitvoering van de maandroosters en voor zover mogelijk de uitvoering ervan terug te draaien, op straffe van dwangsom voor iedere dag dat de maandroosters worden uitgevoerd.
3.2.
De ondernemingsraad legt aan zijn verzoeken - kort gezegd - ten grondslag dat maandroosters onlosmakelijk verbonden zijn met normroosters, ook voor wat betreft het medezeggenschapstraject en de nietigheid. Hij verwijst hiervoor naar de beschikking van de kantonrechter van 6 maart 2015.
3.3.
RVWM voert verweer en concludeert tot afwijzing van de verzoeken van de ondernemingsraad. RVWM stelt - kort weergegeven - dat het niet mogelijk is om de nietigheid van de maanroosters in te roepen, omdat geen instemmingsrecht bestaat ten aanzien van die roosters. In haar tegenverzoek verzoekt zij de kantonrechter om:
op grond van artikel 27 lid 6 WOR voor recht te verklaren dat de ondernemingsraad ten onrechte een beroep heeft gedaan op de nietigheid ten aanzien van de maandroosters voor 2024 voor Vlissingen en Vaartuigen Zuid-Oost;
vervangende toestemming om het besluit ten aanzien van de vaststelling van het normrooster 2024 en de daarop te baseren maandroosters voor Vaartuigen Zuid-Oost te nemen.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter zal eerst de verzoeken van de ondernemingsraad beoordelen en daarna de tegenverzoeken van RVWM.
De verzoeken van de ondernemingsraad
4.2.
De kantonrechter begrijpt uit de stellingen van de ondernemingsraad dat hij zich genoodzaakt voelt deze procedure te voeren omdat hij van mening is dat RVWM de medezeggenschap van de ondernemingsraad uitholt. De ondernemingsraad wil met deze procedure een statement maken en bewerkstelligen dat RVWM de rol van de ondernemingsraad serieuzer neemt. De kantonrechter verwacht echter niet dat de in deze procedure door de ondernemingsraad gedane verzoeken een oplossing bieden voor de verstoorde verhouding tussen de ondernemingsraad en RVWM. De kantonrechter zal uitleggen waarom niet.
4.3.
De verzochte verklaring voor recht dat RVWM ten onrechte geen normrooster 2024 voor Vlissingen ter instemming aan de ondernemingsraad heeft voorgelegd, is niet toewijsbaar. De kantonrechter stelt namelijk vast dat door RVWM inmiddels voor zowel Vlissingen als Vaartuigen Zuid-Oost het normrooster 2024 ter instemming heeft aangeboden.
Voor beide locaties is dat gebeurd ruim na het verstrijken van de in de brief van 26 juni 2016 genoemde streefdatum van 1 oktober. Dat is zeer ongelukkig en moet beter. De kantonrechter begrijpt dat RVWM dit ook onderkent. Zo hebben partijen inmiddels voor de normroosters 2025 concrete afspraken gemaakt en wordt het hele roosterproces mede op advies van de GOR geëvalueerd om dit in betere banen te leiden.
4.4.
De door de ondernemingsraad gevraagde verklaringen voor recht dat hij terecht de nietigheid heeft ingeroepen van de maandroosters 2024 voor Vlissingen en Vaartuigen Zuid-Oost zijn evenmin toewijsbaar. Partijen zijn het erover eens dat maandroosters niet instemmingsplichtig zijn. De normroosters moeten worden beschouwd als een arbeids- en ruststijdenregeling als bedoeld in artikel 27 lid 1 WOR en de maandroosters zijn slechts de uitvoering daarvan. De uitvoering van een regeling valt niet onder de instemmingsplichtige besluiten genoemd in artikel 27 lid 1 WOR. Daar kan de ondernemingsraad dus niet de nietigheid van inroepen.
4.5.
Anders dan de ondernemingsraad stelt, zijn de maandroosters over 2024 van Vlissingen en Vaartuigen Zuid-Oost ook niet gebaseerd op een nietig normrooster, zoals het geval was in de beschikking van de kantonrechter van 6 maart 2015. Uit de stellingen van partijen en de overgelegde stukken blijkt dat partijen over de normroosters 2024 voor beide locaties nog in overleg zijn. Op 5 februari 2024 heeft RVWM het normrooster 2024 voor Vlissingen aan de ondernemingsraad aangeboden, waarop de ondernemingsraad nog moet reageren. Voor wat betreft het normrooster 2024 voor Vaartuigen Zuid-Oost heeft RVWM een nieuw instemmingsverzoek gedaan en daarbij inhoudelijk gereageerd op de eerder door de ondernemingsraad aangegeven bezwaren. De ondernemingsraad heeft ook daar nog niet op gereageerd. Dat betekent dat er voor beide locaties op dit moment geen sprake is van een nietig normrooster 2024. Het verzoek van de OR is dan ook prematuur.
4.6.
RVWM heeft aangegeven dat de maandroosters 2024 voor Vlissingen tot op heden worden gebaseerd op het normrooster 2023, waarvoor de ondernemingsraad instemming heeft verleend. Voor Vaartuigen Zuid-Oost is er voor gekozen om vanaf 1 februari 2024 te roosteren op basis van het door het team gedragen normrooster 2024 dat nog geen instemming van de ondernemingsraad heeft. Naar het oordeel van de kantonrechter rechtvaardigen de omstandigheden van het geval beide keuzes. Zolang de instemmingsprocedure nog niet is afgerond, moet RVWM de beleidsvrijheid hebben om te roosteren op een wijze die past bij de betreffende locatie. Voor de locatie Vlissingen is dat kennelijk het met de nodige aanpassingen toepassen van het normrooster 2023 en voor Vaartuigen Zuid-Oost het door het team gedragen normrooster 2024. Dat dit tot zwaarwegende problemen leidt, is door de ondernemingsraad niet gesteld en is de kantonrechter ook niet gebleken.
4.7.
Gelet op het voorgaande worden de verzoeken van de ondernemingsraad afgewezen.
De tegenverzoeken van RVWM
4.8.
Op het door RVWM gedane verzoek om voor recht te verklaren dat de ondernemingsraad ten onrechte een beroep op de nietigheid van de maandroosters 2024 voor Vlissingen en Vaartuigen Zuid-Oost heeft gedaan, hoeft niet te worden beslist. RVWM heeft in haar verweerschrift toegelicht dat dit tegenverzoek is ingediend voor zover moet worden aangenomen dat het mogelijk is om de nietigheid van die maandroosters in te roepen. Hiervoor is geoordeeld dat daarvan geen sprake is.
4.9.
RVWM heeft daarnaast verzocht om vervangende toestemming om het besluit ten aanzien van de vaststelling van het normrooster 2024 en de daarop te baseren maandroosters voor Vaartuigen Zuid-Oost te nemen. Dit verzoek wordt afgewezen omdat de instemmingsprocedure nog niet is afgerond. De ondernemingsraad heeft nog niet inhoudelijk gereageerd op de door RVWM bij brief van 22 januari 2024 gegeven toelichting op de vier door de ondernemingsraad genoemde redenen om niet in te stemmen. Het verzoek om vervangende toestemming is dus eveneens prematuur.
4.10.
De kantonrechter realiseert zich dat de uitkomst van deze procedure voor beide partijen teleurstellend zal zijn. Het voeren van juridische procedures is echter lang niet altijd de oplossing, zeker in geschillen waarin partijen verder moeten met elkaar. Voor de ondernemingsraad is van belang dat hij in staat moet worden gesteld zijn medezeggenschapsrechten uit te oefenen. Hiervoor dient de ondernemingsraad tijdig en volledig te worden geïnformeerd, een taak die de bestuurder serieus dient te nemen. Daar staat tegenover dat de ondernemingsraad niet op de stoel van de bestuurder zit en bij elk verschil van mening zich zou kunnen afvragen of hij zich niet te veel mengt in de verantwoordelijkheden van de bestuurder. Uitgangspunt dient te zijn dat partijen elkaars verantwoordelijkheden dienen te respecteren. Gelet op het feit dat de ondernemingsraad binnen een jaar al drie zaken heeft aangebracht bij de rechter, lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat de ondernemingsraad het vertrouwen in de bestuurder heeft verloren. Het komt de kantonrechter geraden voor dat partijen trachten dit te herstellen door constructief het gesprek aan te gaan en nieuwe afspraken te maken over de samenwerking.
Conclusie
4.11.
De verzoeken worden afgewezen. Voor een veroordeling in de proceskosten is gelet op artikel 22a WOR geen plaats.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de verzoeken van de ondernemingsraad en van RVWM af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Y.M. Vanwersch, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2024.