ECLI:NL:RBMNE:2024:1725

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
UTR 23/3954
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van handhaving en last onder dwangsom in omgevingsrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort. De zaak betreft een handhavingsverzoek dat is ingediend door omwonenden tegen de eiser, die een omgevingsvergunning had verkregen voor het uitbreiden van zijn woning. Na controle door de gemeente zijn er diverse overtredingen vastgesteld, wat leidde tot een last onder dwangsom van het college. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze last en het college heeft in een bestreden besluit enkele onderdelen van de last gegrond verklaard, terwijl andere onderdelen ongegrond zijn verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de Wabo, die op 1 januari 2024 is ingetrokken, nog van toepassing is op deze zaak vanwege het overgangsrecht. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college terecht een last onder dwangsom heeft opgelegd voor de overtreding van de maximaal toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken. Eiser heeft niet aangetoond dat hij nog procesbelang heeft bij de beoordeling van de last om de tegels met kabelsleuf en de betonrand te verwijderen, omdat hij aan deze last voldoende heeft voldaan. De rechtbank heeft het beroep tegen deze last niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen de last om de oppervlakte te verlagen ongegrond verklaard.

De rechtbank concludeert dat het college op juiste wijze heeft gehandeld en dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun mogelijkheden voor hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3954

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort

(gemachtigde: mr. drs. H. Maaijen).

Inleiding

Op 25 juli 2018 heeft het college aan eiser een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van de woning aan de achtergevel en aan de rechterzijgevel op het perceel [adres] in [woonplaats] (het perceel). De vergunning heeft betrekking op de activiteit bouwen.
Op 16 oktober 2021 hebben omwonenden het college verzocht om handhavend op te treden tegen de uitgevoerde werkzaamheden op het perceel. Twee bouwinspecteurs van de gemeente hebben op 19 november 2021 een controle uitgevoerd op het perceel. Zij hebben diverse overtredingen geconstateerd. Het college heeft op 7 februari 2022 eiser geïnformeerd over de geconstateerde overtredingen en daarbij eiser meegedeeld voornemens te zijn om handhavend op te treden. Eiser heeft daarop schriftelijk zijn zienswijze gegeven.
Met het besluit van 31 maart 2022 (het primaire besluit) heeft het college aan eiser een last onder dwangsom opgelegd voor diverse overtredingen op het perceel. De last onder dwangsom houdt in dat eiser de geconstateerde overtredingen binnen zes weken moet beëindigen en beëindigd moet houden. Als eiser niet binnen deze termijn aan de last voldoet, verbeurt hij een dwangsom die per geconstateerde overtreding varieert van
€ 1.000,- tot € 5.000,-.
Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt en het college verzocht om de begunstigingstermijn op te schorten. Tijdens een hoorzitting op 4 oktober 2022 heeft eiser zijn bezwaren toegelicht. Tijdens de hoorzitting zijn afspraken gemaakt om de behandeling van eisers bezwaren aan te houden in afwachting van de besluiten op de door eiser ingediende aanvragen om een omgevingsvergunning.
Met het besluit van 14 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van eiser gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard. Eiser moet binnen zes weken na verzending van het besluit de betonrand en de tegel met kabelsleuf verwijderen en verwijderd houden en de verharding van het openbaar gebied ([pad]) terugbrengen in de oorspronkelijke staat en de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en de overkapping terugbrengen tot maximaal 57,4 m². Indien eiser de overtredingen niet binnen de begunstigingstermijn ongedaan heeft gemaakt, verbeurt hij een dwangsom van € 3.000,- (voor de betonrand en de tegel met kabelsleuf) en een dwangsom van € 5.000,- (voor de overschrijding van de toegestane oppervlakte van bijbehorende bouwwerken).
Eiser heeft daartegen op 25 augustus 2023 beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Op 28 augustus 2023 heeft een inspecteur van de gemeente geconstateerd dat de overtredingen niet zijn beëindigd. Op 29 augustus 2023 heeft het college aan eiser een dwangsombesluit opgelegd. Omdat eiser niet binnen de gestelde termijn de overtredingen heeft beëindigd, moet eiser voor 7 oktober 2023 in totaal een bedrag van € 8.000,- betalen.
De voorzieningenrechter heeft op 31 oktober 2023 het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. [1]
Op 9 november 2023 heeft het college eiser meegedeeld voornemens te zijn de verbeurde dwangsommen van totaal € 8.000,- te gaan invorderen. Eiser heeft daarop zijn zienswijze gegeven. Het college heeft eiser op 20 december 2023 meegedeeld dat gelet op de zienswijze en een controle van de inspecteur op 30 november 2023 de overtreding met betrekking tot de verharding als beëindigd wordt beschouwd en het invorderingsbesluit wordt uitgesteld tot na 21 januari 2024. Tot die tijd heeft eiser de tijd om de bebouwing aan te passen, zodat een legale situatie kan ontstaan.
De rechtbank heeft het beroep op 4 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het college.

Overwegingen

1. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum een bestuurlijke sanctie is opgelegd, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.23 van de Invoeringswet Omgevingswet.
Waar gaat het om?
2. Het college heeft na heroverweging in de bezwaarprocedure besloten een aantal onderdelen van de last onder dwangsom niet langer te handhaven en nog twee onderdelen wel te handhaven: de last om de tegels met kabelsleuf en de betonrand te verwijderen en de last om de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken te verlagen.
3. Eiser stelt dat gezien de gehele gang van zaken het college onredelijk, onjuist en vooringenomen heeft gehandeld en hem onnodig op kosten heeft gejaagd en dat daarom het besluit moet worden vernietigd. In eerste instantie heeft het college diverse lasten opgelegd en met dwangsommen gedreigd en gaandeweg blijkt het nog te gaan om twee geschilpunten. Eiser vindt dat het college niet objectief naar zijn situatie heeft gekeken. Het college zou zich moeten realiseren en ervan moeten leren wat dit bij een burger doet en dat dit alles leidt tot onnodige kosten.
Beoordeling rechtbank
Heeft het college onredelijk gehandeld?
4. Het college is bevoegd een last onder dwangsom op te leggen indien sprake is van een overtreding. Het college mag slechts onder bijzondere omstandigheden daarvan afzien. Dergelijke omstandigheden kunnen zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat, of als het opleggen van een dergelijke last onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat in die concrete situatie van het opleggen van die last behoort te worden afgezien.
5. De rechtbank constateert dat het college naar aanleiding van een verzoek om handhaving een controle heeft laten uitvoeren op het perceel. Tijdens die controle zijn meerdere overtredingen vastgesteld. Eiser heeft de gelegenheid gekregen om daarop zijn visie te geven. Hierna heeft het college het primaire besluit genomen met de opsomming van de overtredingen en daarbij benoemd voor welke overtredingen geen vergunning kan worden verleend en voor welke overtredingen alsnog een vergunning kan worden aangevraagd. Vervolgens heeft het college naar aanleiding van eisers bezwaar en eisers toelichting op de hoorzitting en de tijdens de hoorzitting gemaakte afspraken zijn eerdere besluit na heroverweging gewijzigd gehandhaafd. Het college heeft daarbij per overtreding zijn overwegingen gegeven om wel of niet de last onder dwangsom te handhaven. De redenen om de last onder dwangsom op een aantal punten niet langer te handhaven zijn gelegen in het feit dat eiser een omgevingsvergunning heeft aangevraagd – voor de dakramen en voor de erfafscheiding – en dat optreden tegen de roedes in de voorgevel ramen onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen.
Voor het betoog van eiser dat het college daarmee onredelijk of vooringenomen heeft gehandeld, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten. Daarbij is van belang dat het college bij het beoordelen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning een ander toetsingskader heeft dan bij de beoordeling of sprake is van bijzondere omstandigheden om van handhavend optreden af te zien.
6. De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit nog twee van elkaar te onderscheiden zelfstandige lasten zijn opgenomen die onafhankelijk van elkaar kunnen worden nageleefd. Aan de beide lasten is een afzonderlijke overtreding ten grondslag gelegd, voor het beëindigen en beëindigd houden van die overtreding is een afzonderlijke begunstigingstermijn opgenomen en aan de voortzetting van de afzonderlijke overtreding is een eigen dwangsom verbonden.
De last om de tegel met kabelsleuf en de betonrand te verwijderen
7. Op 30 november 2023, dus tijdens de beroepsprocedure, heeft een inspecteur van de gemeente geconstateerd dat de tegels met kabelsleuf uit de openbare verharding zijn verwijderd en de gestorte betonrand op de openbare verharding grotendeels is verwijderd. Volgens de inspecteur zijn de getroffen maatregelen voldoende en is daarmee de overtreding met betrekking tot de verharding beëindigd.
8. Nu volgens het college aan deze last voldoende is voldaan, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank geen procesbelang meer bij een beoordeling van deze last. Eiser hoeft geen dwangsommen te betalen. Eiser heeft daarom geen actueel en reëel belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep voor zover gericht tegen deze last. Eiser heeft niet onderbouwd waarom hij nog wel procesbelang zou hebben en het is de rechtbank ook niet gebleken dat dat het geval is.
Het beroep voor zover gericht tegen de opgelegde last de tegel met de kabelsleuf en de betonrand te verwijderen moet de rechtbank daarom niet-ontvankelijk verklaren.
De last om de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken te verlagen
9. Vast staat dat eiser een oppervlakte van 87,7 m² aan bijbehorende bouwwerken heeft gerealiseerd. Eiser overschrijdt daarmee de maximaal toegestane oppervlakte van 57,4 m² aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken. Dit betekent dat de overtreding vast staat. Het college heeft gemotiveerd waarom hij deze overtreding bestaande uit een oppervlakte van 30 m² niet met afwijking van het bestemmingsplan kan legaliseren. Verder vindt het college het belang bij handhaving van het bestemmingsplan zwaarder wegen dan het belang van eiser bij het gebruik van de terrasoverkapping. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet onredelijk dat het college in dit geval het belang van handhaving van het bestemmingsplan zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van eiser om zijn terrasoverkapping te behouden en waarom de belangenafweging dus in het nadeel van eiser uitvalt.
10. Tijdens de beroepsprocedure heeft eiser van het bijbehorend bouwwerk het dak verwijderd met als doel om daarmee een vergunningvrij bouwwerk - een pergola - te creëren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college voldoende gemotiveerd waarom deze aanpassing niet afdoende is om de overtreding te beëindigen. Het uitsluitend verwijderen van het dak leidt niet tot een vergunningvrij tuinmeubilair, zodat nog steeds geen sprake is van een legale situatie op het perceel. Eiser is in de gelegenheid gesteld om de situatie aan te passen voor uiterlijk 21 januari 2024. Op de zitting heeft de gemachtigde van het college toegezegd dat de termijn wordt verlengd tot de uitspraak van de rechtbank. Ook heeft hij toegezegd dat de inspecteur niet direct zal controleren na de uitspraak om eiser in de gelegenheid te stellen de situatie op het perceel aan te passen, zodat alsnog een legale situatie ontstaat. In de brief van 20 december 2023 staan aanwijzingen hoe eiser de aanpassingen kan uitvoeren.

Conclusie en gevolgen

11. De rechtbank concludeert dat eiser geen procesbelang meer heeft bij de behandeling van zijn beroep voor zover dat ziet op de opgelegde last de tegel met kabelsleuf en de betonrand te verwijderen. Het beroep voor zover dat ziet op die opgelegde last is daarom niet-ontvankelijk.
12. De rechtbank concludeert dat het college de last onder dwangsom om de oppervlakte aan bijbehorende bijgebouwen te verlagen terecht heeft opgelegd. Het beroep voor zover dat ziet op die opgelegde last is ongegrond.
13. Het voorgaande betekent dat eiser geen recht heeft op vergoeding van zijn proceskosten. Ook krijgt hij het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen de opgelegde last om de tegel met kabelsleuf en de gestorte betonrand te verwijderen niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen de opgelegde last het bebouwde oppervlakte te verlagen, ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.