ECLI:NL:RBMNE:2023:5770

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
UTR 23/3936
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening wegens ontbreken spoedeisend belang en evident onrechtmatige besluit

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 31 oktober 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een last onder dwangsom die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente was opgelegd. Deze last hield in dat verzoeker geconstateerde overtredingen op zijn perceel binnen zes weken moest beëindigen, met een dwangsom die kon oplopen tot € 5.000,- per overtreding. Na een gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaar door het college, heeft verzoeker beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting beoordeeld en geconcludeerd dat er geen spoedeisend belang was bij het treffen van de gevraagde voorziening. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat verzoeker de tijd had om de overtredingen te beëindigen en geen verzoek had ingediend om de termijn te verlengen. Bovendien was de dwangsom inmiddels verbeurd, waardoor er geen noodzaak meer was voor een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig was, wat betekent dat er geen aanleiding was om de gevraagde voorziening te treffen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en aangegeven dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3936

uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 oktober 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [gemeente], het college
(gemachtigde: mr. H. Maaijen).

Inleiding

1. Met het besluit van 31 maart 2022 (het primaire besluit) heeft het college aan verzoeker een last onder dwangsom opgelegd voor diverse overtredingen op het perceel aan het [adres] in [plaats] . De last onder dwangsom houdt in dat verzoeker de geconstateerde overtredingen binnen zes weken moet beëindigen en beëindigd moet houden. Als verzoeker niet binnen deze termijn aan de last voldoet, verbeurt hij een dwangsom die per geconstateerde overtreding varieert van € 1.000,- tot € 5.000,-. Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
2. Met de beslissing op bezwaar van 14 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van verzoeker gedeeltelijk gegrond verklaard. De opgelegde last onder dwangsom blijft voor twee van de geconstateerde overtredingen in stand. Verzoeker moet binnen zes weken na verzending van het bestreden de betonrand en tegel met kabelsleuf verwijderen en de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken terugbrengen tot maximaal 57,4 m2 op last van een dwangsom van € 3.000,- (betonrand en kabelsleuf) en € 5.000,- (bijgebouwen).
3. Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen. [1]
Spoedeisend belang
5. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening indien ‘onverwijlde spoed’ dat vereist. [2]
6. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebleken dat er een spoedeisend belang is bij het treffen van een voorlopige voorziening. Uit het bestreden besluit, verzonden op 14 juli 2023, volgt dat verzoeker tot en met 25 augustus 2023 de tijd had om de geconstateerde overtredingen te beëindigen. Verzoeker heeft bij het college niet verzocht om de begunstigingstermijn te verlengen omdat het voor hem niet mogelijk zou zijn om de geconstateerde overtredingen binnen deze termijn te beëindigen. Vervolgens heeft verzoeker op de laatste dag van de begunstigingstermijn, vrijdag 25 augustus 2023, aan het einde van de middag bij de rechtbank een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Op het moment dat dit verzoek in behandeling werd genomen bleek uit contact met het college dat er meteen na afloop van de begunstigingstermijn een controle heeft plaatsgevonden, dat gebleken is dat de overtredingen op dat moment niet waren opgeheven en dat op dat moment de dwangsom was verbeurd. Omdat het gevolg van het bestreden besluit, namelijk het verbeuren van de dwangsom, inmiddels is ingetreden is er geen spoedeisend belang meer om een voorziening te treffen om het verbeuren van de dwangsom te voorkomen.
Evidente onrechtmatigheid
7. Omdat voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan de door hem gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als blijkt dat het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door het college ingenomen standpunt juist is en of het bestreden besluit in beroep in stand zal blijven.
8. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebleken dat het primaire besluit evident onrechtmatig is. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om, ondanks het ontbreken van spoedeisend belang, een voorlopige voorziening te treffen.
9. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal worden afgewezen. Voor en proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. mr. C.H. Verweij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit is mogelijk op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:81, eerste lid, van de Awb.