ECLI:NL:RBMNE:2024:1720

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
16.284838.22 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na beroeps-/bedrijfsmatige hennepteelt

Op 19 maart 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Utrecht uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde die betrokken was bij beroepsmatige hennepteelt. De rechtbank behandelde de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, dat werd geschat op € 57.560,32. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, waarbij hij op 19 augustus 2022 een hennepkwekerij had opgezet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde gedurende een langere periode hennep heeft geteeld, wat blijkt uit verschillende indicatoren die duiden op een langdurige operatie. De rechtbank heeft de opbrengsten en kosten van de hennepteelt berekend, waarbij de totale bruto opbrengst werd vastgesteld op € 172.437,76. Na aftrek van kosten, waaronder elektriciteitsverbruik, kwam de netto opbrengst uit op € 115.120,63. De rechtbank heeft geoordeeld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel voor de helft aan de veroordeelde moet worden toegerekend, resulterend in een verplichting tot betaling van € 57.560,32 aan de Staat. De rechtbank heeft de wettelijke basis voor deze beslissing gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.284838.22 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige kamer van 19 maart 2024 op de vordering van de officier van justitie tot ontneming
in de zaak tegen
[veroordeelde]
geboren op [1982] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen: de veroordeelde.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De vordering is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 5 maart 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. A.L. Rinsma en van hetgeen mr. S.F.J. Smeets, advocaat te Amsterdam namens de veroordeelde naar voren heeft gebracht.

2.VORDERING

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De vordering van de officier van justitie van 22 februari 2024 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel van € 197.858,80.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 5 maart 2024 betoogd dat op het gevorderde bedrag van € 197.858,80 aan wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van € 3.605,21 in mindering moet worden gebracht. Dit betreft de waarde van de onder feit 2 in de hoofdzaak bedoelde 885,21 gram hennep. Van die hennep heeft verdachte geen voordeel genoten omdat die in beslag is genomen. Er resteert dan een bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel van (€ 197.858,80 - € 3.605,21 =) € 194.253,59.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - gelet op de voor feit 1 in de hoofdzaak bepleite vrijspraak - de rechtbank primair verzocht om de ontnemingsvordering integraal af te wijzen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om het te ontnemen bedrag fors te matigen naar € 20.000,- waarvan € 10.000,- door veroordeelde te betalen. Veroordeelde heeft dan nog enige toekomst en blijft niet onnodig lang aan betalingen vastzitten. Een hoger bedrag is niet rechtvaardig en niet realistisch in de uitvoering.

3.BEOORDELING VAN DE VORDERING

3.1
De grondslag van de vordering
De veroordeelde is bij vonnis van 19 maart 2024 van deze rechtbank onder meer veroordeeld voor het volgende strafbare feit:
feit 1:
medeplegen van in de uitoefening van een beroep/bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
De rechtbank heeft bewezen geacht dat veroordeelde op 19 augustus 2022 samen met een ander hennep heeft geteeld.
Ingevolge artikel 36e, tweede lid, Sr kan aan veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, verkregen door middel van of uit de baten van dit feit of andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door veroordeelde zijn begaan. Uit vaste jurisprudentie over het (al dan niet) bestaan van voldoende aanwijzingen dat een veroordeelde andere strafbare feiten, als bedoeld in artikel 36e, tweede lid, Sr, heeft begaan, volgt dat de (totstandkoming van) dit oordeel, binnen het hiervoor bedoelde eigen kader voor bewijs in de ontnemingsprocedure, in overeenstemming moet zijn met de onschuldpresumptie. De in artikel 36e, tweede lid, Sr bedoelde “voldoende aanwijzingen” mogen daarom niet door de rechter worden aangenomen indien niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat andere strafbare feiten door de veroordeelde zijn begaan. (HR 29 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1523; HR 10 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:12)
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat door veroordeelde andere strafbare feiten zijn begaan, te weten het telen van hennep gedurende een langere periode dan bewezen is verklaard. De rechtbank ziet hiervoor voldoende aanwijzingen. Veroordeelde was immers al sinds 16 april 2021 eigenaar van het pand waar de hennepkwekerij is aangetroffen. Hij heeft het pand gekocht van de moeder van de medeverdachte voor € 55.000,00. Er zijn geen aanwijzingen dat veroordeelde het pand heeft gekocht om andere redenen dan het kweken van hennep. Dat veroordeelde het pand heeft gekocht om er hennep te gaan telen blijkt ook uit de omstandigheid dat hij eerder hennep heeft geteeld. Uit een vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel van 12 februari 2024 blijkt dat veroordeelde hennep heeft geteeld in de periode van 29 oktober 2020 tot en met 7 januari 2021. Enkele maanden nadat die hennepteelt was ontdekt, heeft veroordeelde dus dit pand gekocht. Het opbouwen van de hennepplantage moet enige tijd in beslag hebben genomen. Begin juni 2021 heeft er een controle plaatsgevonden op het industrieterrein en is ook het pand van veroordeelde gecontroleerd, maar toen is daar niets aangetroffen. Toen op 19 augustus 2022 de hennepkwekerij werd aangetroffen, was er in één van de twee ruimtes al geoogst. In die ruimte stonden namelijk 323 potten met plantenresten. Veroordeelde is op die dag ook aangetroffen in een auto met nog natte, dus recent geoogste hennep. In de andere ruimte stonden 303 planten in de laatste fase van de kweek. De verbalisanten hebben meerdere indicatoren waargenomen die er op duidden dat er al gedurende meerdere maanden hennep werd geteeld; te weten:
- Veel stof op de armaturen en ventilatoren;
- Behoorlijk vervuilde koolstoffilter;
- Resten van hennepplanten op de trap naar de eerste etage en in de kwekerij;
- Zwaar vervuilde waterton met alg groei en kalk afzetting;
- Kalkafzetting op het grondzeil;
- Algengroei op het grondzeil;
- Verkleuring van houten latten en purschuim.
Volgens de verbalisanten en de fraudespecialist van het elektriciteitsbedrijf treden dergelijke indicatoren pas op na langere duur.
Uit al deze omstandigheden tezamen genomen, kan het niet anders zijn dan dat veroordeelde al gedurende enige tijd hennep aan het telen was.
3.2
Beoordeling en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank neemt voor de berekening van de opbrengsten en kosten – voor zover hierna niet anders wordt vermeld – tot uitgangspunt hetgeen is opgenomen in Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel (hierna: het Rapport). [1]
3.2.1
Aantal oogsten/periode
Op 19 augustus 2022 werd er een inwerking zijnde hennepkwekerij aangetroffen met twee kweekruimtes. Op de begane grond (kweekruimte 1) waren de planten reeds geoogst. Op de eerste etage (kweekruimte 2) werden hennepplanten aangetroffen in de laatste fase van de kweek. [2]
In de hennepkwekerij werden verschillende indicatoren aangetroffen dat de hennepkwekerij langere tijd in bedrijf was. Deze indicatoren zijn: veel stof op de armaturen en ventilatoren, behoorlijk vervuilde koolstoffilter, resten van hennepplanten op de trap naar de eerste etage en in de kwekerij, zwaar vervuilde waterton met alg groei en kalk afzetting, kalkafzetting op het grondzeil, algengroei op het grondzeil, verkleuring van houten latten en purschuim. Dergelijke indicatoren treden pas op na aantal maanden van inwerking zijn van een hennepkwekerij. Gezien deze indicatoren en mede in aanmerking genomen dat veroordeelde het pand al langer in zijn bezit had en zelf geen verklaring heeft gegeven hoe lang hij aan het telen was, acht de rechtbank het aannemelijk dat de teelt op 7 maart 2022 is gestart, zoals in het Rapport geschat. Dat betekent dat de kwekerij 24 weken operationeel is geweest tot het moment dat de kwekerij op 19 augustus 2022 werd ontdekt. Uitgaande van een gemiddelde kweekcyclus (bij CO2 toepassing) van 8 weken per oogst, komt dit neer op 3 gerealiseerde oogsten voor kweekruimte 1 en 2 gerealiseerde oogsten voor kweekruimte 2. [3] [4]
3.2.2
Omvang en bruto opbrengst
Kweekruimte 1:
In de kweekruimte stonden minimaal 323 hennepplanten en/of potten. De oppervlakte van de beplanting in de kweekruimte was 20 m2. Per m2 stonden 17 hennepplanten en/of potten. In het rapport van Functioneel Parket Afpakken van 1 juni 2016 is een tabel opgenomen, met daarin de opbrengst per hennepplant. Deze opbrengst is afhankelijk van de hoeveelheid hennepplanten op een m2. De opbrengst aan hennep per plant van de kweekruimte 1 is volgens de tabel minimaal 27,2 gram. [5]
De totale bruto opbrengst aan hennep per oogst bedraagt (323 planten x 27,2 gram =) 8,7856.
De rechtbank gaat in haar berekening voorbij aan de in het Rapport genoemde meeropbrengst van 20% per oogst, omdat in het Rapport niet duidelijk wordt gemaakt hoe die meeropbrengst is gerealiseerd.
De daadwerkelijke verkoopprijs van de hennep kon niet worden vastgesteld. Volgens het rapport van Functioneel Parket Afpakken bedraagt dit minimaal € 4.070,00 per kilogram. [6]
De totale bruto opbrengst per oogst bedraagt minimaal (8,7856 kilogram x € 4.070,00 =) € 35.757,392.
De totale bruto opbrengst voor 3 oogsten bedraagt (€ 35.757,392 x 3 =) €107.272,176.
Kweekruimte 2:
In de kweekruimte stonden minimaal 305 hennepplanten en/of potten. De oppervlakte van de beplanting in de kweekruimte was 20 m2. Per m2 stonden 16 hennepplanten en/of potten. De opbrengst aan hennep per plant van de 2e kweekruimte is volgens de tabel minimaal 27,7 gram. [7]
De totale bruto opbrengst aan hennep per oogst bedraagt (305 planten x 27,7 gram =) 8,4485.
De rechtbank gaat in haar berekening voorbij aan de in het Rapport genoemde meeropbrengst van 20% per oogst, omdat in het Rapport niet duidelijk wordt gemaakt hoe die meeropbrengst is gerealiseerd.
De daadwerkelijke verkoopprijs van de hennep kon niet worden vastgesteld. Volgens het rapport van Functioneel Parket Afpakken bedraagt dit minimaal EUR 4.070,00 per kilogram. [8]
De totale bruto opbrengst per oogst bedraagt minimaal 8,4485 kilogram x € 4.070,00 = € 34.385,395.
De totale bruto opbrengst voor 2 oogsten bedraagt (€ 34.385,395 x 2 =) € 68.770,39.
Totale bruto opbrengst kweekruimte 1 en kweekruimte 2:
De bruto opbrengst voor kweekruimte 1 en kweekruimte 2 bedraagt gezamenlijk
(€ 107.272,176 + € 68.770,39 =) € 176.042,96.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat van dit bedrag de opbrengst van de bij de veroordeelde inbeslaggenomen hennep moet worden afgetrokken. De veroordeelde heeft van deze hennep immers geen voordeel genoten. Uit het Rapport waarop de onderhavige berekening is gebaseerd volgt niet dat de waarde van de inbeslaggenomen hennep in de berekening van de bruto opbrengst van de kwekerij is verdisconteerd. De rechtbank gaat bij haar berekening uit van het in 2.1 van dit vonnis door de officier van justitie aan waarde berekende bedrag van € 3.605,21.
Gelet op het voorgaande bedraag de totale bruto opbrengst (€ 176.042,96 - € 3.605,21 =)
€ 172.437,76.
3.2.3
Kosten
De in mindering te brengen kosten per oogst zijn op basis van het rapport van FPA als volgt:
Kweekruimte 1:
Afschrijvingskosten € 250,00 (Tabel pag. 3 rapport van FPA 1-11-2010)
Hennepstekken € 1.230,63 (€ 3,81 per stek/plant)
Variabele kosten
€ 1.253,24(€ 3,88 per stek/plant)
Totaal aan kosten € 2.733,87 [9]
Totale kosten 3 oogst(en) x € 2.733,87= € 8.201,61
Kweekruimte 2:
De in mindering te brengen kosten per oogst zijn op basis van het rapport van FPA als volgt:
Afschrijvingskosten € 250,00 (Tabel pag. 3 rapport van FPA 1-11-2010)
Hennepstekken € 1.162,05 (€ 3,81 per stek/plant)
Variabele kosten
€ 1.183,40(€ 3,88 per stek/plant)
Totaal aan kosten € 2.595,45 [10]
Totale kosten 2 oogst(en) x € 2.595,45 = € 5.190,90
Bij de voor kweekruimte 1 en 2 vastgestelde kosten moeten ook de kosten van de voor de hennepteelt verbruikte elektriciteit worden opgeteld. In de hoofdprocedure is de veroordeelde immers veroordeeld tot betaling van die kosten aan Liander N.V., die zich als benadeelde partij in die procedure had gevoegd. Uit de door Liander N.V. in de hoofdprocedure overgelegde factuur [11] blijkt dat de volgende kosten direct verband houden met het verbruik van elektriciteit voor de hennepteelt:
Ongeregistreerd verbruik elektriciteit € 43.090,00
Transport vergoeding 3x25A 2022 € 72,58 -/-
Transport vergoeding 3x80A 2022
€ 907,00
Totaal € 43.924,62
De kosten voor kweekruimte 1 en kweekruimte 2 bedragen gezamenlijk, dus inclusief het daaraan toe te schrijven elektriciteitsverbruik (€ 8.201,61 + € 5.190,90 + € 43.924,62 =)
€ 57.317,13.
3.2.4
Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel
Bruto opbrengst kweekruimte 1 en 2 € 172.437,76
Kosten kweekruimte 1 en 2
€ 57.317,13-/-
Netto opbrengst € 115.120,63
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 115.120,63.
3.3
Toerekening van het voordeel
De veroordeelde is bij vonnis van 19 maart 2024 veroordeeld tot medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod. De rechtbank gaat, in het verlengde van dat bewijsoordeel in de strafzaak, ook in de ontnemingszaak ervan uit dat veroordeelde met de andere verdachte wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de baten van het bewezenverklaarde feit. Dit betekent dat het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel niet voor het volle bedrag, maar voor een gedeelte aan veroordeelde dient te worden toegerekend.
De rechtbank acht het aannemelijk dat veroordeelde en medeveroordeelde het wederrechtelijk verkregen voordeel pondsponds hebben verdeeld. De rechtbank stelt aldus het bedrag waarop het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op (€ 115.120,63 / 2 =) € 57.560,32.
3.4
Betalingsverplichting
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan voormeld bedrag moet worden gematigd en zal verdachte dan ook verplichten tot betaling van het bedrag van € 57.560,32 aan de Staat.
De rechtbank stelt het bedrag dat door veroordeelde dient te worden betaald aan de Staat, vast op € 57.560,32.

4.TOEGEPAST WETSARTIKEL

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.BESLISSING

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 57.560,32;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 57.560,32 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Terstegge, voorzitter, mr. S.M. Schothorst en mr. I.G.C. Bij de Vaate, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. Bergeijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 maart 2024.

Voetnoten

1.Het “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex artikel 36e lid 3 Wetboek van Strafrecht”, opgenomen in het aan de strafzaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nummer PL0900-2023053237, doorgenummerd 1 tot en met 181.
2.Het Rapport, p. 146.
3.Het Rapport, p. 148 en 150.
4.Het Rapport, p. 146.
5.Het Rapport, p. 147.
6.Het Rapport, p. 147.
7.Het Rapport, p. 150.
8.Het Rapport, p. 150.
9.Het Rapport, p. 150.
10.Het Rapport, p. 150.
11.Verzoek tot Schadevergoeding van Liander N.V. van 12 april 2023.