ECLI:NL:RBMNE:2024:1602

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
UTR_23_1132
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WAZ-uitkering na herbeoordeling en verzoek om terug te komen op eerder besluit

In deze zaak heeft eiser, die sinds een auto-ongeluk in 1998 arbeidsongeschikt is, zijn WAZ-uitkering aangevraagd na een eerdere beëindiging in 2004. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 17 januari 2024 uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser ontving van 1999 tot 2004 een WAZ-uitkering, maar deze werd beëindigd omdat hij minder dan 25% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiser heeft in 2021 verzocht om herbeoordeling van zijn uitkering, maar het Uwv concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de eerdere beslissing zouden kunnen veranderen. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de stelling dat er medische informatie was die zijn arbeidsongeschiktheid zou onderbouwen, niet gevolgd. De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling in 2004 zorgvuldig was en dat de nieuwe informatie niet leidde tot een andere conclusie. Eiser's beroep werd ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigde dat de beëindiging van de WAZ-uitkering per 29 november 2004 in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en het Uwv hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1132

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

17 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. van Andel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: J.H. Swart).

Inleiding

1.1.
Eiser heeft op 3 juni 1998 een auto-ongeluk gehad waardoor hij arbeidsongeschikt is geraakt. Tot die datum heeft hij gewerkt als zelfstandige (stickerplakker). Hij heeft van 3 juni 1999 tot 28 november 2004 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) ontvangen.
1.2.
In mei 2004 heeft een verzekeringsarts van het Uwv in het kader van een herbeoordeling medisch onderzoek verricht en op 24 mei 2004 een functionele mogelijkheden lijst (FML) opgesteld.
1.3.
In een besluit van 29 september 2004 heeft het Uwv de WAZ-uitkering van eiser per
29 november 2004 beëindigd omdat eiser minder dan 25% arbeidsongeschikt is. De toenmalige advocaat van eiser heeft niet binnen de bezwaartermijn bezwaar gemaakt tegen deze beslissing. Daarmee staat dit besluit, en daarmee ook de beëindiging van de WAZ-uitkering per 29 november 2004, in beginsel in rechte vast.
1.4.
Op 27 december 2021 (17 jaar later) heeft eiser het Uwv verzocht om een herbeoordeling van de WAZ-uitkering.
1.5.
In het rapport van 28 juli 2022 heeft de primaire verzekeringsarts geconcludeerd er geen medische argumenten zijn om terug te komen op het besluit tot beëindiging van deze uitkering.
1.6.
In een besluit van 29 juli 2022 (het primaire besluit) heeft het Uwv aan eiser meegedeeld dat niet wordt teruggekomen op de beslissing van 29 september 2004. Er zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden die tot de conclusie leiden dat de genomen beslissing onjuist zou zijn. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
1.7.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 12 januari 2023 geconcludeerd dat er geen aanleiding is om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. Er zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de medische situatie rond de datum in geding die eerder niet bekend hadden kunnen zijn en die aantonen dat sprake is van een evident onjuiste beoordeling en/of beslissing.
1.8.
In een besluit van 13 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.9.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.10.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2023. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Op de zitting is de zaak met partijen besproken. Eiser heeft daar verklaard dat hij niet de kans heeft gehad alle medische informatie aan het Uwv te sturen. Naar aanleiding hiervan heeft de rechtbank het onderzoek aangehouden. Daarbij heeft de rechtbank eiser de opdracht gegeven om medische stukken in het geding te brengen die zien op de periode van 29 november 2004 tot de diagnoses hypofyse tumor en acromegalie in 2010 waaruit zou blijken dat de klachten als gevolg van deze diagnoses op 29 november 2004 ook al aanwezig waren.
1.11.
Eiser heeft op 2 oktober 2023 medische informatie aan de rechtbank gestuurd. Het Uwv heeft hier op 24 oktober 2023 schriftelijk op gereageerd.
1.12.
Op 17 januari 2024 heeft op verzoek van eiser een nadere zitting plaatsgevonden. Eiser en zijn gemachtigde waren op deze zitting aanwezig. Het Uwv heeft zich afgemeld voor de zitting. Na afloop van deze zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

Zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
2. Eiser vindt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht, omdat er in de bezwaarprocedure geen hoorzitting heeft plaatsgevonden terwijl hij hier wel om heeft verzocht. Een telefonisch overleg was volgens het Uwv voldoende, maar daar zou geen verzekeringsarts aan deelnemen.
3. In het rapport van 28 juli 2022 heeft de primaire verzekeringsarts geconcludeerd dat een spreekuur geen toegevoegde waarde heeft omdat het gaat om een beoordeling in het verleden (2004) op basis van door eiser verstrekte informatie. Om die reden heeft de primaire verzekeringsarts de beoordeling schriftelijk afgedaan. De rechtbank kan deze conclusie volgen, gelet op het grote tijdsverloop en de medische informatie die destijds beschikbaar was.
4. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de bezwaarfase aan de medewerker bezwaar van het Uwv heeft laten weten dat zij niet bij een hoorzitting aanwezig hoeft te zijn omdat de beoordeling ziet op een datum in het verre verleden. Op
20 december 2022 heeft de medewerker bezwaar in een e-mailbericht aan de gemachtigde van eiser meegedeeld dat er geen verzekeringsarts bij de hoorzitting aanwezig zal zijn wegens deze reden. De gemachtigde is gevraagd om te laten weten of er in dat geval behoefte is om een hoorzitting te plannen. Daar heeft de medewerker bezwaar geen reactie op ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat de medewerker bezwaar daarom heeft mogen aannemen dat er geen prijs meer werd gesteld op het plannen van een hoorzitting.
5. Gelet op het voorgaande, ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest.
Beoordelingskader
6. In het kader van de WAZ is geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt, de persoon die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen. [1]
7. Recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft de verzekerde die arbeidsongeschikt wordt indien hij in de 52 weken onmiddellijk voorafgaande aan de dag, waarop de arbeidsongeschiktheid is ingetreden, arbeid in het bedrijfs- of beroepsleven heeft verricht gericht op het verwerven van winst of inkomsten. Als eerste dag van de arbeidsongeschiktheid geldt de eerste werkdag waarop wegens ziekte niet is gewerkt of het werken tijdens de werktijd is gestaakt. [2] Niet als arbeidsongeschikt wordt beschouwd de verzekerde die minder dan 25% arbeidsongeschikt is. [3]
8. Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 14 januari 2015 [4] volgt dat een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere afwijzing van die uitkering naar zijn strekking moet worden beoordeeld. Eiser kan zijn aanvraag:
- beogen dat wordt teruggekomen op het eerdere besluit van 29 september 2004 (artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb));
- beogen een beroep te doen op een regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid (Wet Amber), of
- verzoeken om herziening voor de toekomst (duurafspraak).
Verzoek om voor het verleden terug te komen van het eerdere besluit (artikel 4:6 Awb)
9. De aanvraag van eiser strekt ertoe dat het Uwv terugkomt op het besluit van
29 september 2004, waarbij WAZ-uitkering van eiser is beëindigd. De rechtbank merkt de aanvraag van eiser van 27 december 2021 daarom aan als een nieuwe aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Artikel 4:6, eerste lid, van de Awb, bepaalt dat indien na een geheel of gedeeltelijke afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager is gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
10. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of veranderde omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
11. De beoordelingsdatum ligt ver in het verleden, te weten op 29 november 2004. Een primaire verzekeringsarts heeft eiser op 24 mei 2004 beoordeeld. Daarbij heeft de verzekeringsarts de eigen bevindingen van het onderzoek op het spreekuur, het dagverhaal van eiser en de toen beschikbare medische informatie meegewogen. De primaire verzekeringsarts heeft op dezelfde datum een functionele mogelijkheden lijst (FML) opgesteld. Hierin heeft de verzekeringsarts beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid aangenomen, maar niet zodanig dat eiser op grond daarvan meer dan 25% arbeidsongeschikt kon worden geacht voor de WAZ.
12. Eiser is het hier niet mee eens. In 2010 heeft eiser de diagnose hypofyse tumor resulterend in acromegalie gekregen. Volgens eiser waren de klachten als gevolg van deze diagnoses tijdens de WAZ-beoordeling in 2004 ook al aanwezig. Op
2 oktober 2023 heeft eiser ter onderbouwing van dit standpunt medische informatie ingebracht. In deze medische informatie staat vermeld: “Bij een hernieuwde MRI wordt onverminderd een cysteuze afwijking gezien, die retrospectief in 2008 ook al aanwezig lijkt te zijn. Vermoedelijk is dit een congenitale variant.”
13. Het Uwv heeft in zijn reactie van 24 oktober 2023 geconcludeerd dat deze medische informatie de beslissing niet anders maakt. Volgens het Uwv sluit een nieuwe diagnose niet uit dat alle bij eiser in 2004 aanwezige klachten en daaruit voortvloeiende belemmeringen zijn meegewogen bij het vaststellen van de belastbaarheid in 2004.
14. De rechtbank kan het Uwv hierin volgen. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [5] volgt dat voor de vraag of een betrokkene al dan niet arbeidsongeschikt is niet een diagnose, maar de beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek per de datum in geding (29 november 2004) bepalend zijn. Dat genoemde diagnoses destijds nog niet bekend waren, betekent niet dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarmee de gezondheidstoestand van eiser op de datum in geding niet goed in beeld had.
15. De rechtbank kan het Uwv dan ook volgen in de conclusie dat de medische informatie die eiser heeft ingebracht geen aanleiding geeft om te concluderen dat sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die ertoe zouden moeten leiden dat op het besluit van 29 september 2004 moet worden teruggekomen. Dat betekent dat dit besluit in stand blijft en eiser per 29 november 2004 geen recht heeft op een WAZ-uitkering. Eiser krijgt dus geen gelijk. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt het griffierecht niet terug en het Uwv hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2024 door
mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Bouwman, griffier.
De griffier is verhinderd
te tekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2, eerste lid, WAZ.
2.Artikel 7, eerste lid, WAZ.
3.Artikel 7, zesde lid, WAZ.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 15 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:798.