Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 2],
1.De procedure
2.Waar gaat het over?
3.De overwegingen van de kantonrechter
verlengen huurovereenkomst” en in de e-mail de tekst “
We zijn erg tevreden bij met als huurder en zouden dan ook graag willen dat je nog enige tijd onze huurder blijft” duiden er naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter ook op dat [eiseres] een verlenging van de eerste huurovereenkomst heeft aangeboden en dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] deze verlenging hebben aanvaard. [eiseres] heeft tijdens de mondeling behandeling verklaard dat zij zelf met de eigenaar van de woning is overeengekomen dat zij de woonruimte tot en met uiterlijk 31 december 2023 zou huren. Om haar verplichting tegenover de eigenaar van de woning na te komen heeft [eiseres] , zo stelt zij, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] – waarover zij tevreden was – de tweede overeenkomst met daarin de afspraak dat de huurovereenkomst pas eindigt per 31 december 2023 aangeboden. [eiseres] had dus ook de wil om aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een verlenging aan te bieden van de termijn dat zij de woonruimte zouden kunnen huren. Ook dit duidt erop dat de tweede overeenkomst kan worden gekwalificeerd als een huurovereenkomst.
“een onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt” dat partijen willen beëindigen of voorkomen. [eiseres] stelt dat zij met de beëindigingsovereenkomst (mede) een einde wilde maken aan de discussie/onzekerheid over de vraag of er nu wel of geen verlenging was afgesproken/toegezegd bij het aangaan van de (eerste) huurovereenkomst. De kantonrechter constateert dat in deze procedure tussen partijen inderdaad discussie is over de vraag of [eiseres] in 2021 aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] heeft toegezegd dat de huurovereenkomst na 31 mei 2022 zou kunnen worden verlengd. [eiseres] heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat deze discussie ook al is gevoerd voordat de tweede overeenkomst is gesloten en ook niet dat deze discussie redengevend is geweest voor de aanbieding van de tweede overeenkomst.
“(…) in het contract staat een clausule over onderhuur, dit gaat neem ik aan over het doorverhuren van het gehele huis? Dit omdat we met 3 personen willen wonen, zoals eerder ook besproken.” antwoordt “(…)
[.] het onderverhuren gaat inderdaad over het feit dat jullie zelf daar niet woonachtig zouden zijn.” Dat deze e-mailwisseling heeft plaatsgevonden tussen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en [organisatie] en niet tussen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en [eiseres] doet niet ter zake. De kantonrechter begrijpt namelijk dat alle correspondentie ten aanzien van de totstandkoming van de overeenkomst met [organisatie] heeft plaatsgevonden zodat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ervan uit mochten gaan dat [organisatie] namens [eiseres] sprak.