ECLI:NL:RBMNE:2024:1495
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel door onbevoegd werken in de zorg
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een veroordeelde die zonder diploma als verzorgende had gewerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde tussen 25 mei 2022 en 30 september 2022 salarisuitbetalingen heeft ontvangen van diverse zorginstellingen, totaal € 10.814,12. De rechtbank oordeelt dat deze betalingen als wederrechtelijk verkregen voordeel moeten worden aangemerkt, aangezien de veroordeelde niet bevoegd was om de werkzaamheden uit te voeren. De vordering van de officier van justitie, die de rechtbank verzocht om dit bedrag vast te stellen en de veroordeelde te verplichten tot betaling aan de staat, werd toegewezen. De verdediging voerde aan dat de veroordeelde als zelfstandige had gewerkt en belasting had betaald over haar inkomsten, maar de rechtbank oordeelde dat dit geen invloed had op de ontnemingsmaatregel. De rechtbank legt de verplichting op tot betaling van het vastgestelde bedrag aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.