ECLI:NL:RBMNE:2024:1495

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
16.191904.22 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel door onbevoegd werken in de zorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een veroordeelde die zonder diploma als verzorgende had gewerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde tussen 25 mei 2022 en 30 september 2022 salarisuitbetalingen heeft ontvangen van diverse zorginstellingen, totaal € 10.814,12. De rechtbank oordeelt dat deze betalingen als wederrechtelijk verkregen voordeel moeten worden aangemerkt, aangezien de veroordeelde niet bevoegd was om de werkzaamheden uit te voeren. De vordering van de officier van justitie, die de rechtbank verzocht om dit bedrag vast te stellen en de veroordeelde te verplichten tot betaling aan de staat, werd toegewezen. De verdediging voerde aan dat de veroordeelde als zelfstandige had gewerkt en belasting had betaald over haar inkomsten, maar de rechtbank oordeelde dat dit geen invloed had op de ontnemingsmaatregel. De rechtbank legt de verplichting op tot betaling van het vastgestelde bedrag aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.191904.22 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige kamer op de vordering van de officier van justitie tot ontneming
in de zaak tegen
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De vordering is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 januari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officieren van justitie mrs. A.J.M. Vreekamp en B. Nitrauw en van hetgeen veroordeelde en mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.VORDERING

2.1
Het standpunt van de officieren van justitie
De vordering van de officieren van justitie strekt ertoe dat de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is geschat, vaststelt op € 10.814,12 en dat aan veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van dit geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel. Uit het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel volgt volgens de officieren van justitie het bedrag dat veroordeelde heeft verdiend met het onbevoegd werken in de zorg. Dat bedrag van € 10.814,12 dient te worden aangemerkt als wederrechtelijk verkregen voordeel.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat veroordeelde als zelfstandige in de zorg heeft gewerkt en over haar inkomsten belasting heeft betaald. De verdediging verzoekt de rechtbank de betaalde belasting in mindering te brengen op het in het rapport berekende voordeel.

3.BEOORDELING VAN DE VORDERING

3.1
De grondslag van de vordering
Veroordeelde is bij vonnis van vandaag, 12 maart 2024, van deze rechtbank, voor zover van belang, onder meer veroordeeld voor de volgende strafbare feiten:
Feit 3:
opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd, gepleegd in de periode van 1 mei 2022 tot en met 5 september 2022;
Feit 4:
als degene die bij het verrichten van handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg buiten noodzaak benadeling of een aanmerkelijke kans op benadeling van de gezondheid van een ander veroorzaken, terwijl hij weet dat hij bij het verrichten van die handelingen benadeling of een aanmerkelijke kans op benadeling van de gezondheid van een ander veroorzaakt, meermalen gepleegd, gepleegd in de periode van 9 mei 2022 tot en met 5 september 2022.
De grondslag voor de ontnemingsvordering is een veroordeling voor strafbare feiten. Voor de ontnemingsvordering betekent dit dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel in de eerste plaats kan worden uitgegaan van het voordeel afkomstig uit de strafbare feiten die veroordeelde heeft begaan (artikel 36e lid 2 Wetboek van Strafrecht).
3.2
Beoordeling en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Gelet op de inhoud van het vonnis is voldoende aannemelijk geworden dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten door middel van de voornoemde strafbare feiten ter zake waarvan zij is veroordeeld.
Voor de berekening van de opbrengsten en kosten neemt de rechtbank – voor zover niet anders wordt vermeld – tot uitgangspunt wat is opgenomen in het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 21 december 2023 (hierna: het ontnemingsrapport). [1]
In het ontnemingsrapport zijn onder meer de volgende uitgangspunten gehanteerd.
3.3.1.
Periode
Veroordeelde trad op 9 mei 2022 met een vervalst diploma in dienst als Verzorgende IG. Uit onderzoek is verder gebleken dat veroordeelde op 21 april 2022 voor het eerst contact had met degene die dit diploma valselijk voor haar heeft opgesteld.
De onderzoeksperiode is vastgesteld van 21 april 2022 tot 1 oktober 2022.
3.3.1.
Opbrengst
Uit het onderzoek volgt dat veroordeelde in de periode van 25 mei 2022 tot en met 30 september 2022 salarisuitbetalingen heeft ontvangen van diverse zorginstellingen via haar zakelijke rekening ten name van [rekeningnaam veroordeelde] met [rekeningnummer] [2] . Via [organisatie] is tevens zicht gekomen op de bij hen ingestuurde facturen door de eenmanszaak van veroordeelde, [rekeningnaam veroordeelde] . [3] Deze, en overige facturen bij andere zorginstellingen, waren terug te zien op haar zakelijke rekening. Het totaal aan salarisuitbetalingen in de periode van 25 mei 2022 tot en met 30 september 2022 van zorginstellingen op de zakelijke rekening van veroordeelde bedraagt € 10.814,12.
Veroordeelde was zonder diploma aangesteld als verzorgende en had derhalve de werkzaamheden waarop de salarisuitbetalingen zijn gebaseerd niet kunnen uitvoeren, zodat het totaal aan salarisbetalingen als directe vermogensvermeerdering moet worden gezien en de totale opbrengsten € 10.814,12 bedragen.
3.3.3.
Kosten
Niet is gebleken dat veroordeelde kosten heeft gemaakt die in haar voordeel dienen te worden afgetrokken van de gerealiseerde opbrengst. De kosten van het laten maken van het valse diploma (€ 600,00) worden evenmin meegenomen als dergelijke kosten, nu deze als moreel verwerpelijk worden gezien.
De rechtbank zal evenmin rekening houden met de door de verdediging genoemde omstandigheid dat veroordeelde over de opbrengst inmiddels reeds belasting zou hebben betaald. Bij het vaststellen van het ontnemingsbedrag wordt geen rekening gehouden met eventuele fiscale gevolgen voor zover het gaat om heffingen over het bedrag van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel. In dit verband verwijst de rechtbank naar Kamerstukken II, 1989-1990, 21 504, nr. 3 [4] , waaruit blijkt dat de strafrechter zich niet hoeft te verdiepen in de fiscale consequenties van de toepassing van de ontnemingsmaatregel en dat de strafrechter verweren die inhouden dat over het vastgestelde bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel reeds belasting is betaald of nog belasting zal worden betaald kan passeren. Ook wijst de rechtbank op het arrest van de Hoge Raad van 17 februari 1998, [5] waaruit volgt dat de belastingheffing ongedaan wordt gemaakt als het voordeel wordt ontnomen en waaruit tevens volgt dat rekening houden met de belastingheffing bij het bepalen van het wederrechtelijk verkregen voordeel kan leiden tot een onevenwichtig en onbedoeld resultaat. De Hoge Raad overweegt dat de keuze voor het huidige fiscaal systeem volgens de wetgever meebrengt dat de strafrechter bij de bepaling van het aan voordeel in aanmerking te nemen bedrag geen rekening zal dienen te houden met de belastingheffing.
3.3.4.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 10.814,12.
3.3
Betalingsverplichting
De rechtbank stelt het bedrag dat door veroordeelde dient te worden betaald aan de staat, vast op € 10.814,12,-.

4.TOEGEPAST WETSARTIKEL

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.BESLISSING

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 10.814,12.;
- legt veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 10.814,12 aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 216 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Riani el Achhab, voorzitter, mrs. C.A.J. van Yperen en L.M. Reijnierse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Wolters, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 maart 2024.

Voetnoten

1.Het “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel”, opgenomen in het aan de strafzaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nummer PL0900-2022190653 (pagina 1 tot en met 85).
2.Proces-verbaal verstrekkingen gevorderde gegevens met documentcode JM2210
3.Proces-verbaal van verhoor getuige met nummer JM2034
4.Blz. 79, 80, 81 en 82