ECLI:NL:RBMNE:2024:1491

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
UTR 23/3568
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag traplift op basis van vaststellingsovereenkomst en elementaire woonfunctie

In deze zaak heeft eiser, die rolstoelafhankelijk is, een aanvraag ingediend voor een traplift naar de zolder van zijn huurwoning. Eiser had eerder een vaststellingsovereenkomst gesloten met het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht, waarbij hij € 30.000,- ontving voor woningaanpassingen. De aanvraag voor de traplift werd afgewezen omdat het college stelde dat de kosten voor de traplift onder de vaststellingsovereenkomst vielen en dat het bereiken van de zolder niet onder de elementaire woonfunctie viel. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar de rechtbank oordeelde dat het college terecht had gehandeld. De rechtbank benadrukte dat de vaststellingsovereenkomst niet alleen de specifieke voorzieningen noemde, maar ook dat eiser verantwoordelijk was voor eventuele extra kosten. De rechtbank concludeerde dat de traplift niet noodzakelijk was voor het normaal gebruik van de woning, dat volgens de wetgeving betrekking heeft op basisbehoeften zoals eten, slapen en hygiëne. Eiser kreeg geen gelijk en het beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3568

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht,het college

(gemachtigde: J. Hekelaar).

Inleiding

1. Eiser is rolstoelafhankelijk. In 2020 heeft hij een woning gehuurd aan de [adres] in [woonplaats] (de woning). Op 3 mei 2020 heeft eiser op grond van de Wmo 2015 een aanvraag ingediend voor verschillende maatwerkvoorzieningen. Deze aanvraag is deels gehonoreerd en daarover heeft eiser een bezwaar- en een voorlopige voorzieningenprocedure gevoerd. De beroepsprocedure (UTR 20/4463) die eiser had aangespannen, is uiteindelijk ingetrokken omdat eiser en het college op 20 april 2021 een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten. Ter uitvoering daarvan heeft het college € 30.000,- aan eiser betaald.
2. Op 2 februari 2023 heeft eiser een nieuwe aanvraag gedaan voor een maatwerkvoorziening: een traplift van de eerste etage van de woning naar de zolder. Deze aanvraag is op 15 februari 2023 afgewezen (het primaire besluit) en eisers bezwaar tegen dat besluit is op 20 juni 2023 ongegrond verklaard (het bestreden besluit). Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
3. De rechtbank heeft het beroep op 11 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

4. Het college heeft de aanvraag afgewezen (i) omdat uit de vaststellingsovereenkomst volgt dat eiser met het bedrag van € 30.000,- alle woningaanpassingen moest betalen, dus ook deze traplift, en (ii) omdat het bereiken van de zolder in eisers geval niet valt onder de zogenoemde ‘elementaire woonfunctie’.
5. De rechtbank beoordeelt of het college terecht de aanvraag van eiser voor een traplift naar zolder heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
6. De rechtbank overweegt vooraf dat het college voldoende kennis moet vergaren over de voor het nemen van een besluit over maatschappelijke ondersteuning van belang zijnde feiten en omstandigheden en af te wegen belangen. De hoogste rechter in dit soort zaken heeft hiervoor een stappenplan ontwikkeld dat moet worden gevolgd om de behoefte aan een voorziening voor maatschappelijke ondersteuning te bepalen. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 21 maart 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:819). De rechtbank stelt vast dat het college dit stappenplan niet (volledig) heeft doorlopen, omdat het college onder andere stelt dat eiser op grond van de door partijen gesloten vaststellingsovereenkomst geen aanspraak kan maken op de traplift waar hij nu om heeft gevraagd.
De vaststellingsovereenkomst
7. Eiser heeft aangevoerd dat hij zonder de traplift zijn zolder niet kan bereiken en dat hij daar wel moet kunnen komen omdat de cv-ketel, rookmelder en afvoerinstallatie daar hangen en hij (klein) onderhoud daaraan zelf moet kunnen uitvoeren. Eiser vindt dat de traplift naar zolder niet valt onder de reikwijdte van de vaststellingsovereenkomst. Deze traplift is namelijk niet expliciet genoemd in die overeenkomst en is ook niet verwant aan de voorzieningen die wel in de overeenkomst staan opgesomd.
8. Ter zitting heeft eiser desgevraagd toegelicht dat de vaststellingsovereenkomst is opgesteld door een bevriende jurist en is gebaseerd op een Programma van Eisen (PvE). Dit PvE was destijds gemaakt door de vader van eiser, die ervaring heeft in de bouw. De begroting van de kosten voor de vereiste woningaanpassingen is ook gebaseerd geweest op het PvE. Begroot was € 45.000,- voor de woningaanpassingen genoemd in artikel 2 van de vaststellingsovereenkomst. Partijen zijn uiteindelijk uitgekomen op het van het bedrag van € 30.000,-, maar dat was dus ook alleen voor de werkzaamheden genoemd in artikel 2. In het PvE staat niets vermeld over de traplift naar de zolder omdat – kort gezegd – eiser zich destijds niet heeft gerealiseerd dat hij zo’n traplift nodig had. Het was weliswaar ook toen al duidelijk dat de cv-ketel en andere installaties alleen op zolder konden, maar zowel eiser als het college zijn de traplift gewoonweg vergeten. Eiser vindt dat het college hier maatwerk had moeten verrichten. Omdat de traplift naar de zolder dus niet besproken is, kan het volgens eiser niet anders zijn dan dat de traplift niet onder de reikwijdte van de vaststellingsovereenkomst valt. Eiser heeft ook aangevoerd dat hij nooit heeft toegezegd dat hij met het bedrag van € 30.000,- de woning volledig rolstoeltoegankelijk zou maken. Eiser is daarnaast van mening dat de vaststellingsovereenkomst niet eerlijk tot stand is gekomen. De overeenkomst voelt daarom volgens eiser oneerlijk en onrechtvaardig aan.
9. De rechtbank overweegt als volgt. In de vaststellingsovereenkomst staat – voor zover van belang – het volgende:
“1.
B&W voldoet (…) aan [eiser] een bedrag van € 30.000,00 (…) ten behoeve van de door [eiser] noodzakelijk geachte WMO woonvoorzieningen om de huurwoning van [eiser] geschikt te maken voor zelfstandige bewoning door [eiser] .
Genoemd bedrag zal beschikbaar gesteld worden middels overboeking op (…) hetgeen [eiser] alsdan naar eigen inzicht kan besteden voor het aanbrengen van de hieronder volgende gewenste voorzieningen.
2.
Bij het bepalen van het bedrag is uitgangspunt geweest dat [eiser] in ieder geval de navolgende voorzieningen zal aanbrengen en voor zover nodig de eventuele meerkosten uit eigen middelen zal dragen:
  • Een plateaulift (…)
  • een hoog laag keuken (…);
  • bouwkundige voorzieningen voor het samenvoegen van keuken en woonkamer;
  • bouwkundige voorzieningen voor het vergroten van de badkamer;
  • ophogen van het straatwerk (…);
  • installatietechnische en bouwkundige voorzieningen voor de wasruimte;
  • leveren van een onder rijdbare wastafel.
3.
Bij het bepalen van het schikkingsbedrag is voor B&W uitgangspunt geweest dat [eiser] binnen een termijn van maximaal zeven jaar na ondertekening van deze vaststellingsovereenkomst geen voorzieningen zal aanvragen gelijk aan de voorzieningen genoemd bij randnummer 2, of verwant aan de woningaanpassing zoals onder 2 benoemd, tenzij de beperkingen van [eiser] dusdanig zijn toegenomen dat naast de in randnummer 2 genoemde woonvoorzieningen aanvullende woonvoorzieningen nodig zijn welke direct verband houden met de toename van de beperkingen die op het moment van de ondertekening van de overeenkomst niet voorzienbaar waren.
(…)”.
10. Partijen verschillen van mening over de uitleg van de vaststellingsovereenkomst. Bij de uitleg van een overeenkomst is de tekst daarvan belangrijk, maar het komt niet alleen aan op een zuiver taalkundige uitleg. Het is ook van belang welke betekenis partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van de overeenkomst mochten toekennen en wat zij ten aanzien daarvan redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de Haviltex-norm). Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang, in hun onderlinge samenhang bezien.
11. Uit artikel 1 van de vaststellingsovereenkomst blijkt dat het college € 30.000,- aan eiser heeft betaald met als doel de woning geschikt te maken voor zelfstandige bewoning en dat eiser dit bedrag naar eigen inzicht mocht besteden. In artikel 2 is een opsomming gegeven van de voorzieningen die eiser in ieder geval zou betalen uit het bedrag van € 30.000,-. Verder volgt in artikel 2 dat eventuele meerkosten voor rekening van eiser zouden blijven. Uit artikel 3 volgt onder meer dat eiser tot 20 april 2028 geen maatwerkvoorzieningen zou aanvragen die verwant zijn aan de woningaanpassing als bedoeld in artikel 2.
12. De rechtbank overweegt dat deze artikelen uit de vaststellingsovereenkomst niet los van elkaar kunnen worden gelezen. Uit deze artikelen blijkt dat het de bedoeling was dat eiser met het bedrag van € 30.000,- de woning geschikt zou maken voor zelfstandige bewoning door hem. De rechtbank kan dit niet anders uitleggen dan dat eiser de woning rolstoeltoegankelijk zou maken.
13. Partijen hebben afspraken gemaakt over de voorzieningen die eiser in ieder geval zou aanbrengen en hebben uitdrukkelijk bepaald dat eiser eventuele meerkosten zelf zou betalen. Dat eiser bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst voor ogen stond dat hij met het bedrag van € 30.000,- alleen de in artikel 2 van de vaststellingsovereenkomst genoemde voorzieningen zou bekostigen, vindt geen steun in de tekst van de overeenkomst of in de wijze van totstandkoming daarvan. De rechtbank overweegt in dit verband dat uit de aanhef van artikel 2 blijkt dat het gaat om een niet-limitatieve opsomming van voorzieningen en dat eiser eventuele extra kosten zelf zou dragen. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het hierbij niet alleen om de eventuele meerkosten van de in artikel 2 genoemde voorzieningen, maar om de kosten voor alle voorzieningen die nodig waren om de woning rolstoeltoegankelijk te maken en die niet konden betaald uit het bedrag van € 30.000,-. Partijen hebben namelijk ook afgesproken dat eiser de eerstvolgende 7 jaar geen aanspraak zou (kunnen) maken op een maatwerkvoorziening “verwant aan de woningaanpassing”. Gelezen in samenhang met de artikelen 1 en 2 van de vaststellingsovereenkomst gaat het hierbij om alle voorzieningen die nodig waren om de woning geschikt te maken voor zelfstandige bewoning door eiser. Dit zou slechts anders kunnen zijn in geval van – samengevat – een onvoorziene toename van eisers beperkingen als gevolg waarvan aanvullende woonvoorzieningen nodig zouden zijn. Deze uitzondering doet zich hier niet voor.
14. De rechtbank overweegt verder dat de vaststellingsovereenkomst is opgesteld door een jurist die door of namens eiser is ingeschakeld, dat het PvE door eisers vader is opgesteld en dat dit de basis is geweest voor de vaststellingsovereenkomst en het uiteindelijk overeengekomen bedrag van € 30.000,-. Verder volgt uit eisers verklaringen ter zitting dat ten tijde van het opstellen van de vaststellingsovereenkomst al bekend was dat onder andere de cv-ketel op zolder moest komen omdat er in de woning geen andere geschikte plek voor was. Het moet eiser dus toen al duidelijk zijn geweest dat de zolder bereikbaar moest worden gemaakt.
15. Eiser heeft verklaard dat hij er destijds niet bij stil heeft gestaan dat hij voor zelfstandige bewoning van de woning (ook) een traplift naar zolder nodig zou hebben. Op grond van de hiervoor geschetste omstandigheden komt dit echter voor rekening en risico van eiser. Het college heeft uit de vaststellingsovereenkomst redelijkerwijs mogen begrijpen dat eiser de kosten voor het geschikt maken van zelfstandige bewoning die niet konden worden betaald uit het bedrag van € 30.000,-, zelf zou betalen, met uitzondering van extra woonvoorzieningen vanwege een onverwachte achteruitgang in eiser gezondheidssituatie.
16. Eiser heeft aangevoerd dat het college maatwerk had moeten verrichten. De rechtbank begrijpt hieruit dat eiser vindt dat het college hem had moeten waarschuwen dat hij een traplift naar zolder nodig zou hebben om bij de cv-ketel en andere installaties te kunnen komen. Op grond van de hiervoor genoemde omstandigheden geeft de rechtbank eiser ook hierin geen gelijk. De rechtbank begrijpt verder uit eisers verklaringen ter zitting dat alleen al de in artikel 2 van de vaststellingsovereenkomst specifiek genoemde voorzieningen waren begroot op € 45.000,- en dat eiser voor deze voorzieningen (dus) minimaal € 15.000,- uit eigen zak heeft moeten betalen. Hoewel de rechtbank zich kan voorstellen dat het voor eiser oneerlijk voelt dat hij dan ook nog de traplift naar zolder zelf zou moeten bekostigen, is dat wel de consequentie van de vaststellingsovereenkomst zoals die door of namens eiser is opgesteld en gesloten.
Normaal gebruik van de woning en eigen kracht van eiser
17. Het college stelt dat eiser ook niet in aanmerking komt voor een vergoeding op grond van de Wmo omdat de traplift naar zolder niet valt onder het normale gebruik van de woning. Bovendien kan eiser de hulp van zijn vader inschakelen en kan zijn vader hem helpen met (het onderhoud van) de installaties op zolder. Hetgeen door eiser is overeengekomen met de verhuurder van de woning is daarbij niet doorslaggevend.
18. Eiser is van mening dat de traplift naar zolder nodig is omdat onder andere de cv-ketel op zolder staat. Eiser moet deze voorzieningen onderhouden en dagelijks kunnen bereiken. Volgens de huurovereenkomst die eiser gesloten heeft met de verhuurder is het onderhouden van deze voorzieningen de verantwoordelijkheid van eiser. Het bereiken van deze voorzieningen en het onderhoud daarvan valt dus onder het normaal gebruik van de woning.
19. De rechtbank is van oordeel dat de traplift naar de zolder niet valt onder het normaal gebruik van de woning. ‘Normaal gebruik van de woning’ betekent dat de woning geschikt moet zijn voor de bewoners met betrekking tot de elementaire woonfuncties als eten, slapen, bad- en toiletgebruik, koken en keukengebruik. Onder omstandigheden kunnen essentiële huishoudelijke werkzaamheden, zoals het doen van de was en het drogen, het strijken en het opbergen ervan, tot de elementaire woonfuncties worden gerekend. [1] De rechtbank verwijst bijvoorbeeld naar de uitspraak van de CRvB van 12 februari 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:398).
20. Elementaire woonfuncties hebben dus ten eerste betrekking op bezigheden die de bewoner in mindere of meerdere mate dagelijks moet (kunnen) verrichten. Ten tweede kunnen daartoe worden gerekend essentiële huishoudelijke werkzaamheden, maar dat is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Het college heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat in eisers zaak het onderhoud van de cv-ketel, rookmelder en afvoeringsinstallatie niet onder de elementaire woonfuncties valt omdat dit onderhoud in zijn algemeenheid niet (min of meer) dagelijks hoeft te worden verricht. De rechtbank overweegt dat niet is gesteld of gebleken dat dit in eisers geval anders is. Dat eiser op grond van de huurovereenkomst verantwoordelijk is voor het onderhoud van deze installaties, is in dit verband niet doorslaggevend. Dat is namelijk iets tussen eiser en de verhuurder en staat los van het onderhavige geschil.
21. Het college heeft zich ook op het standpunt kunnen stellen dat van eiser verlangd mag worden dat hij eventueel de hulp van zijn vader of anderen uit zijn netwerk inschakelt. Eén van de uitgangspunten van de Wmo 2015 is immers dat de burger eerst kijkt in hoeverre hij zelf, of samen met zijn directe omgeving indien dat mogelijk is, een bijdrage kan leveren aan het verbeteren van zijn situatie.

Conclusie en gevolgen

22. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M. de Graaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2014:398.