In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. De eiser, geboren in 1956, ontving per 31 mei 2023 AOW, maar met een korting van 6% omdat hij gedurende drie jaar en een maand niet verzekerd was. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het bestreden besluit van 15 mei 2023 bleef in stand. De rechtbank heeft het beroep op 14 september 2023 behandeld, waarbij eiser aanwezig was, maar verweerder zich afmeldde.
De rechtbank heeft beoordeeld of de korting van 2% per niet-verzekerd jaar correct was toegepast. Eiser betoogde dat de verhoging van de AOW-leeftijd en de korting in strijd waren met de beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het gelijkheidsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. De rechtbank oordeelde dat eiser geen gelijk kreeg, omdat hij niet in Nederland had gewoond en gewerkt in de relevante periode en de korting op de AOW-uitkering correct was toegepast volgens de wet.
De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een schending van het eigendomsrecht of het gelijkheidsbeginsel, en dat de door eiser aangevoerde argumenten niet opgingen. Het beroep werd ongegrond verklaard, wat betekent dat eiser geen recht had op terugbetaling van griffierechten of vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.