ECLI:NL:RBMNE:2024:1449

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
10667311 \ UC EXPL 23-5629
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot exclusief gebruik van de woning in het kader van verbintenissenrecht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 7 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] over het exclusieve gebruik van een huurwoning. De procedure begon op 15 augustus 2023 toen [eiseres] [gedaagde] dagvaardde. Na een schriftelijke reactie van [gedaagde] op 4 oktober 2023, volgde een mondelinge behandeling op 10 januari 2024, waarbij beide partijen en hun gemachtigden aanwezig waren. De zaak betreft een affectieve relatie tussen partijen die inmiddels is beëindigd, en zij hebben samen drie kinderen. [eiseres] vordert dat zij met uitsluiting van [gedaagde] de huurrechten van de woning mag voortzetten, terwijl [gedaagde] zich verzet en ook aanspraak maakt op het exclusieve gebruik van de woning.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de affectieve relatie tussen partijen sinds 2020 is beëindigd en dat er conflicten zijn die een onveilige situatie voor de kinderen creëren. De rechter heeft geoordeeld dat het in het belang van de kinderen is dat [eiseres] het exclusieve gebruik van de woning krijgt, zodat zij in hun vertrouwde omgeving kunnen blijven wonen. De kantonrechter heeft de vordering van [eiseres] toegewezen en bepaald dat [gedaagde] de woning vóór 7 mei 2024 moet verlaten. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat inhoudt dat de beslissing onmiddellijk moet worden opgevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10667311 UC EXPL 23-5629 SGK/44740
Vonnis van 7 februari 2024
inzake
[eiseres],
wonend in [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [eiseres] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in (voorwaardelijke) reconventie,
gemachtigde: mr. C.J.A.M. Bots,
tegen:
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in (voorwaardelijke) reconventie,
gemachtigde: mr. C.A.H. Boom.

1.De procedure

1.1.
Op 15 augustus 2023 heeft [eiseres] [gedaagde] gedagvaard. Op 4 oktober 2023 is hierop de schriftelijke reactie van [gedaagde] ontvangen met daarin een (voorwaardelijke) tegenvordering (eis in reconventie). De kantonrechter heeft vervolgens bepaald dat de zaak met partijen op een mondelinge behandeling moet worden besproken.
1.2.
Op 10 januari 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daaraan voorafgaand hebben partijen nog producties overgelegd. Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig [eiseres] met mr. C.J.A.M. Bots en mevrouw M.M.S.J. van Kaam, tolk Nederlands-Engels. Van de zijde van [gedaagde] was aanwezig mr. Boom. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van dat wat is besproken tijdens de mondelinge behandeling.
1.3.
De kantonrechter heeft bepaald dat vandaag uitspraak wordt gedaan.

2.Waar deze zaak over gaat

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Zij hebben samen twee kinderen van op dit moment 11 en 4 jaar oud. [eiseres] heeft daarnaast nog een dochter van op dit moment vijf maanden oud, waarvan [gedaagde] niet de vader is. Partijen wonen samen met de drie kinderen in de woning aan de [adres] in [plaats] (hierna: de woning). Partijen huren deze woning met ingang van 3 juli 2018. De huurovereenkomst staat op beider naam. Sinds 2020 is de affectieve relatie tussen partijen verbroken.
2.2.
[eiseres] wil dat aan de huidige woonsituatie op zo kort mogelijke termijn een einde komt en de kantonrechter bepaalt dat zij met ingang van veertien dagen na dit vonnis de huurrechten van de woning met uitsluiting van [gedaagde] mag voortzetten en [gedaagde] de woning moet verlaten. Daarnaast vordert zij dat [gedaagde] in de kosten van deze procedure wordt veroordeeld.
2.3.
[gedaagde] is het hier niet mee eens. Hij wil dat partijen samen, met de kinderen, in de woning kunnen blijven wonen. Wanneer de kantonrechter oordeelt dat dat niet mogelijk is, dan wil [gedaagde] dat de kantonrechter bepaalt dat niet [eiseres] , maar hij de huurrechten van de woning met uitsluiting van [eiseres] mag voortzetten en [eiseres] de woning moet verlaten. Wanneer de kantonrechter toch oordeelt dat hij de woning moet verlaten, vraagt hij om hem een termijn van drie maanden te verlenen voordat hij de woning moet verlaten.

3.De beoordeling door de kantonrechter

In conventie en in reconventie
3.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie zullen deze hierna gezamenlijk worden behandeld.
Toetsingskader
3.2.
Het geschil tussen partijen moet beoordeeld worden aan de hand van artikel 7:267 lid 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW). [1] Hieruit volgt dat de rechter de vordering tot, kort gezegd, exclusief gebruik van de woning slechts toewijst als dit naar billijkheid, met inachtneming van de omstandigheden van het geval, geboden is.
Exclusief gebruik
3.3.
Gelet op het (primaire) verweer van [gedaagde] , moet eerst de vraag beantwoord worden óf aan de huidige woonsituatie een einde moet komen, in die zin dat aan één van de partijen het exclusieve gebruik van de woning wordt toegekend. De kantonrechter beantwoordt die vraag bevestigend. Het staat vast dat de affectieve relatie tussen partijen al geruime tijd (sinds 2020) is beëindigd en partijen veel ruzie met elkaar maken. Er zijn (onder meer in dat kader) diverse hulpverlenende instantie bij het gezin betrokken. Uit het rapport van Veilig Thuis volgt dat de conflicten tussen [eiseres] en [gedaagde] zorgen voor een onveilige situatie en zijn weerslag hebben op de kinderen. Dit leidt ertoe dat de kantonrechter oordeelt dat aan de huidige woonsituatie een einde moet komen. Dat de situatie recentelijk niet meer is geëscaleerd maakt dit niet anders. Voorkomen moet worden dat de situatie opnieuw escaleert.
Belangenafweging
3.4.
De volgende vraag die beantwoord moet worden is aan wie het exclusieve gebruik van de woning moet worden toegekend. De billijkheid die in artikel 7:267 lid 7 van het BW wordt genoemd brengt met zich dat de kantonrechter voor het antwoord op die vraag een belangenafweging moet maken. Daarbij moeten alle omstandigheden van het geval worden meegewogen.
3.5.
Hoewel voor beide partijen geldt dat het moeilijk zal zijn (op korte termijn) andere passende woonruimte te vinden – en partijen wat dat betreft dus beiden een groot belang hebben bij behoud van de woning – is de kantonrechter van oordeel dat [eiseres] onder de huidige omstandigheden een groter belang heeft bij het uitsluitend gebruik van de woning dan [gedaagde] .
3.6.
Doorslaggevend hierbij is het belang van de kinderen. De kinderen hebben op dit moment hun hoofdverblijf in de woning en het is in hun belang dat zij in deze voor hun vertrouwde omgeving, in de buurt van hun school en/of opvang en sportclubs, kunnen blijven wonen. Wanneer [eiseres] de woning moet verlaten, zal in ieder geval haar dochter van vijf maanden, waarvan [gedaagde] niet de vader is, uit haar vertrouwde omgeving worden gehaald én gescheiden worden van haar (half)broer en (half)zus. Echter, doordat [eiseres] eenhoofdig gezag heeft over alle kinderen, ligt het – zolang partijen niet anders (in een zorgregeling) zijn overeengekomen – voor de hand dat alle kinderen hun feitelijke hoofdverblijf bij haar houden met als gevolg dat wanneer [eiseres] de woning moet verlaten, alle kinderen uit hun vertrouwde omgeving worden gehaald. [gedaagde] voert aan dat hij een procedure wil starten om mede het gezag te krijgen over de kinderen en voor een zorgregeling, maar voor de beoordeling van dit geschil moet de kantonrechter uitgaan van de huidige situatie wat betekent dat [gedaagde] (nog) geen gezag heeft over de kinderen en geen sprake is van een zorgregeling. Gelet op het voorgaande heeft [eiseres] een voor de hand liggend belang bij houd van de woning waaraan de kinderen gewend zijn en waar voldoende woonruimte is om alle kinderen behoorlijk te kunnen huisvesten. [eiseres] heeft bovendien voldoende aannemelijk gemaakt dat zij (al dan niet met hulp van derden en ondanks dat [gedaagde] ook een deel van de zorgtaak op zich neemt en wil blijven nemen) in staat is om (het grootste deel) van de zorgtaak op zich te nemen.
3.7.
[eiseres] heeft ook belang om bij behoud van de woning, omdat haar werk zich op korte afstand van de woning bevindt. [eiseres] werkt in de zorg en begint ’s morgens vroeg. [gedaagde] daarentegen werkt thuis. Dat hij voor zijn werk aan (voorzieningen in) deze woning gebonden is, is niet gesteld en ook niet gebleken.
3.8.
In de processtukken en tijdens de mondelinge behandeling is verder nog gesproken over de financiële situatie van partijen, in het bijzonder over in hoeverre zij op dit moment bijdragen in de vaste lasten en in hoeverre zij al dan niet in staat zijn om de vaste lasten zelfstandig te dragen. Doordat partijen hun standpunten niet hebben onderbouwd en de verklaringen van partijen uiteenlopen, is het de kantonrechter niet duidelijk geworden wat de financiële situatie van partijen is en of en zo ja hoe zij de vaste lasten op dit moment delen. Het staat echter vast dat de huur van de woning onder de liberalisatiegrens ligt, zodat beide partijen – al dan niet na aanvraag van een aanvullende uitkering of huurtoeslag – geacht worden de huur te kunnen betalen. Het voorgaande leidt ertoe dat de financiële situatie van partijen in het kader van de belangenafweging geen gewicht in de schaal legt.
3.9.
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat de woning aan partijen is toegewezen omdat hij al vanaf 2016 in Nederland verblijft, terwijl [eiseres] (pas) sinds 2018 in Nederland verblijft. De kantonrechter overweegt dat als al aangenomen moet worden dat dit klopt, dit geen gewicht in de schaal legt in het kader van de belangenafweging. Het staat immers vast dat de huurovereenkomst op beider naam staat.
Termijn
3.10.
[eiseres] verzoekt om de termijn dat [gedaagde] de woning moet verlaten te bepalen op veertien dagen na dit vonnis. [gedaagde] heeft daartegen verweer gevoerd en verzoekt de kantonrechter een termijn van drie maanden toe te kennen. [eiseres] heeft hiertegen geen bezwaren geuit.
Conclusie
3.11.
Gelet op het voorgaande wordt de vordering van [eiseres] met analoge toepassing van artikel 7:267 lid 7 van het BW toegewezen, in de zin dat [gedaagde] de huur met ingang van 7 mei 2024 niet langer zal voortzetten. [gedaagde] moet de woning dan ook vóór 7 mei 2024 verlaten.
Proceskosten
3.12.
Gelet op de relatie tussen partijen, zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd. Dit betekent dat beide partijen de eigen kosten draagt. Dat geldt zowel in conventie als in (voorwaardelijke) reconventie.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
3.13.
Dit vonnis wordt zoals gevorderd uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

In conventie en in reconventie
De kantonrechter:
4.1.
bepaalt dat [gedaagde] de huur van de woning gelegen aan de [adres] [plaats] met ingang van 7 mei 2024 niet langer zal voortzetten en dat [gedaagde] de woning vóór die datum dient te verlaten;
4.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ramsaroep, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2024.

Voetnoten

1.Zie de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 24 december 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1964).