ECLI:NL:RBMNE:2024:1353

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
UTR 24/97
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenveroordeling na intrekking verzoek om voorlopige voorziening tegen het CBR

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 1 maart 2024, wordt het verzoek van verzoeker om een proceskostenveroordeling tegen het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) behandeld. Verzoeker had eerder een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, dat hij introk nadat het CBR zijn bezwaar tegen een besluit van 21 december 2023 gegrond verklaarde en het besluit herroept. De voorzieningenrechter oordeelt dat het CBR tegemoet is gekomen aan het verzoek van verzoeker, wat aanleiding geeft om het CBR te veroordelen in de proceskosten. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en stelt de proceskosten vast op € 875,-, te betalen door het CBR aan verzoeker. Daarnaast wordt het CBR opgedragen het griffierecht van € 187,- aan verzoeker te vergoeden. De uitspraak is openbaar en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/97

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 maart 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.H.L. Antonides),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (het CBR),
(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van verzoeker om een veroordeling van het CBR in de proceskosten. Verzoeker heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van zijn verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Hij had dit verzoek ingediend samen met zijn bezwaar tegen het besluit van het CBR van 21 december 2023.
Verzoeker heeft het verzoek ingetrokken, omdat het CBR bij besluit van 22 januari 2024 zijn bezwaar gegrond heeft verklaard en het besluit van 21 december 2023 heeft herroepen ten aanzien van de stopdatum van het alcoholmisbruik.
De voorzieningenrechter heeft het CBR in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Het CBR heeft de rechtbank verzocht het verzoek om proceskosten conform het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht af te handelen.
De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
2. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
3. In een voorlopige-voorzieningenprocedure is het antwoord op de vraag of geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb afhankelijk van het specifieke doel van die procedure, namelijk het voorkomen van onevenredig nadeel hangende een bezwaar- of beroepsprocedure. Dit betekent dat geheel of gedeeltelijk wordt tegemoetgekomen als bedoeld in dit artikel, indien het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het besluit voorlopig opschort, dan wel een maatregel neemt waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt. [3] Is het CBR aan het verzoek tegemoetgekomen?
4. Het uitgangspunt is dat het enkele feit dat het bestuursorgaan aan verzoeker tegemoetkomt reden is om het verzoek om proceskostenveroordeling toe te wijzen. Verzoeker heeft dan namelijk een reden gehad om het verzoek om voorlopige voorziening in te dienen. Op dit uitgangspunt kan slechts een uitzondering worden gemaakt vanwege bijzondere omstandigheden.
5. Gelet op de gedingstukken en het in de inleiding opgenomen procesverloop is het CBR tegemoet gekomen aan het verzoek om voorlopige voorziening. Het bezwaar is gegrond verklaard en verzoeker is in het gelijk gesteld voor zover het de stopdatum van het alcoholmisbruik betreft. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat het CBR aan het verzoek van verzoeker is tegemoetgekomen. Er is geen sprake van een bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om het CBR in de proceskosten te veroordelen toe.
Welke kosten dient het CBR te vergoeden?
6. De proceskosten worden als volgt berekend. Verzoeker heeft zich laten bijstaan door zijn gemachtigde. Deze gemachtigde heeft een proceshandeling verricht: het indienen van een verzoekschrift. Deze proceshandeling levert één punt op met een waarde van € 875,-. Dat betekent dat de totale proceskosten die het CBR moet vergoeden € 875,- bedragen.
7. De voorzieningenrechter ziet verder aanleiding op grond van artikel 8:82, vijfde lid, van de Awb te bepalen dat het CBR het griffierecht dient te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • veroordeelt het CBR tot betaling van € 875,- aan verzoeker;
  • draagt het CBR op het betaalde griffierecht van € 187,- aan verzoeker te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met toepassing van 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Artikel 8:75a van de Awb is op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure.
3.Vergelijk CRvB 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3263.