ECLI:NL:RBMNE:2024:1342

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
571413 / HA RK 24-43
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in belastingzaken wegens vermeende vooringenomenheid en procesbeslissingen

In deze wrakingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 maart 2024 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van mr. B. van Walderveen, de behandelend rechter in een aantal belastingzaken. De verzoeker, mr. D.A.N. Bartels MRE, heeft zijn wrakingsverzoek ingediend op basis van verschillende omstandigheden die volgens hem de onpartijdigheid van de rechter in gevaar zouden brengen. Hij stelde dat de rechter niet had gereageerd op zijn stukken en dat de planning van slechts vijf minuten per zaak onterecht was. Bovendien was verzoeker op de zitting van 5 maart 2024 verhinderd door een noodzakelijke operatie en een andere zitting bij het gerechtshof Den Haag.

De wrakingskamer heeft overwogen dat de verzoeker niet-ontvankelijk is verklaard in zijn wrakingsverzoeken, omdat de omstandigheden die hij aan zijn verzoek ten grondslag heeft gelegd, hem al eerder bekend hadden moeten zijn. De wrakingskamer benadrukt dat een wrakingsverzoek tijdig moet worden ingediend, zodra de feiten zich hebben voorgedaan. De verzoeker had niet gemotiveerd waarom hij zijn verzoek pas op 4 maart 2024 indiende, terwijl hij al eerder op de hoogte was van de omstandigheden die hij aanvoerde.

De wrakingskamer concludeert dat de beslissing om de zitting niet uit te stellen en de tijdsindeling van vijf minuten per zaak procesbeslissingen zijn, die niet automatisch wijzen op vooringenomenheid. De verzoeker heeft niet aangetoond dat er sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van partijdigheid. De wrakingskamer heeft de verzoeker daarom niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer: 571413 / HA RK 24-43
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 4 maart 2024
op het verzoek in de zin van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) van:
mr. D.A.N. Bartels MRE,
gevestigd te Utrecht
(hierna: verzoeker).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het wrakingsverzoek met bijlagen d.d. 4 maart 2024 in de zaken met nummers:
UTR 22 / 2475 WOZ T1, UTR 22 / 2477 WOZ T1, UTR 22 / 2935 WOZ T1, UTR 22 / 3321 WOZ T1, UTR 22 / 3347 WOZ T1, UTR 22 / 3345 WOZ S421 T1, UTR 22 / 3435 WOZ T1, UTR 22 / 3502 WOZ T1, UTR 22 / 3591 WOZ T1, UTR 22 / 3601 WOZ T1, UTR 22 / 3602 WOZ T1, UTR 22 / 3609 WOZ T1, UTR 22 / 3603 WOZ T1, UTR 22 / 3604 WOZ T1, UTR 22 / 3605 WOZ T1, UTR 22 / 3606 WOZ T1, UTR 22 / 3607 WOZ T1, UTR 22 / 3608 WOZ T1, UTR 22 / 3600 WOZ V99 T1, UTR 22 / 3623 WOZ T1, UTR 22 / 3625 WOZ T1, UTR 22 / 3626 WOZ T1, UTR 22 / 3665 WOZ T1, UTR 22 / 3841 WOZ T1, UTR 22 / 3669 WOZ T1, UTR 22 / 3667 WOZ T1, UTR 22 / 3696 WOZ T1, UTR 22 / 3739 WOZ S261 T1, UTR 22 / 3776 WOZ T1, UTR 22 / 3779 WOZ T1, UTR 22 / 3783 WOZ T1, UTR 22 / 3784 WOZ T1, UTR 22 / 3785 WOZ T1, UTR 22 / 3786 WOZ T1, UTR 22 / 4217 WOZ T1, UTR 22 / 4219 WOZ T1, UTR 22 / 4203 WOZ T1, UTR 22 / 4204 WOZ T1, UTR 22 / 4205 WOZ T1, UTR 22 / 4206 WOZ T1, UTR 22 / 4207 WOZ T1, UTR 22 / 4208 WOZ T1, UTR 22 / 4209 WOZ T1, UTR 22 / 4301 WOZ T1, UTR 22 / 4325 WOZ T1, UTR 22 / 4332 WOZ T1, UTR 22 / 4334 WOZ T1, UTR 22 / 4335 WOZ T1, UTR 22 / 4379 WOZ T1, UTR 22 / 4385 WOZ T1, UTR 22 / 4386 WOZ T1, UTR 22 / 4387 WOZ T1, UTR 22 / 4388 WOZ T1, UTR 22 / 4390 WOZ T1, UTR 22 / 4391 WOZ T1, UTR 22 / 4392 WOZ T1, UTR 22 / 4393 WOZ T1, UTR 22 / 4396 WOZ T1, UTR 22 / 4399 WOZ T1, UTR 22 / 4402 WOZ T1, UTR 22 / 4405 WOZ T1, UTR 22 / 4406 WOZ T1, UTR 22 / 4394 WOZ T1, UTR 22 / 4403 WOZ T1, UTR 22 / 4415 WOZ T1, UTR 22 / 4419 WOZ T1, UTR 22 / 4426 WOZ T1, UTR 22 / 4427 WOZ T1, UTR 22 / 4428 WOZ T1, UTR 22 / 4429 WOZ T1, UTR 22 / 4430 WOZ T1, UTR 22 / 4432 WOZ T1, UTR 22 / 4435 WOZ T1, UTR 22 / 4436 WOZ T1, UTR 22 / 4437 WOZ T1, UTR 22 / 4444 WOZ T1, UTR 22 / 4445 WOZ T1, UTR 22 / 4448 WOZ T1, UTR 22 / 4450 WOZ T1, UTR 22 / 4452 WOZ T1, UTR 22 / 4466 WOZ T1, UTR 22 / 4479 WOZ T1, UTR 22 / 4534 WOZ T1, UTR 22 / 4545 WOZ T1, UTR 22 / 4681 WOZ T1, UTR 22 / 4682 WOZ T1, UTR 22 / 4684 WOZ T1, UTR 22 / 4697 WOZ T1, UTR 22 / 4698 WOZ T1, UTR 22 / 4761 WOZ T1, UTR 22 / 4765 WOZ T1, UTR 22 / 4992 WOZ T1, UTR 22 / 4994 WOZ T1, UTR 22 / 4993 WOZ T1, UTR 22 / 5000 WOZ T1, UTR 22 / 5001 WOZ T1, UTR 22 / 5002 WOZ T1, UTR 22 / 5003 WOZ T1, UTR 22 / 5005 WOZ T1, UTR 22 / 5008 WOZ T1, UTR 22 / 5009 WOZ T1, UTR 23 / 1161 WOZ T1, UTR 22 / 5211 WOZ T1, UTR 22 / 5593 WOZ T1, UTR 22 / 5980 WOZ T1, UTR 22 / 5981 WOZ T1, UTR 22 / 5988 WOZ T1, UTR 22 / 5992 WOZ T1, UTR 22 / 5993 WOZ T1, UTR 22 / 5996 WOZ T1, UTR 23 / 18 WOZ T1, UTR 23 / 1520 WOZ T1, UTR 23 / 1592 WOZ T1, UTR 23 / 1593 WOZ T1, UTR 23 / 1594 WOZ T1.
(hierna: de hoofdzaken).
1.2.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. B. van Walderveen (hierna: de rechter) als behandelend rechter in de hoofdzaken.
2.2.
Verzoeker heeft het volgende ten grondslag gelegd aan het wrakingsverzoek. Medio februari 2024 heeft verzoeker de aankondiging ontvangen voor de mondelinge behandeling van de hoofdzaken op 5 maart 2024. Voor elk van de (113) hoofdzaken is slechts 5 minuten uitgetrokken. Dat op zichzelf is volgens verzoeker al een gotspe. Verder heeft verzoeker naar voren gebracht dat hij een pinpoint-brief annex conclusie van repliek en andere correspondentie heeft ingediend, waar door de rechter niet op is gereageerd. Daarnaast heeft verzoeker gesteld dat hij op 5 maart 2024 verhinderd is omdat hij die dag een strikt noodzakelijke operatie annex behandeling bij de […] moet ondergaan en omdat hij op 5 maart 2024 in de middag een digitale zitting heeft bij het gerechtshof Den Haag. Verzoeker heeft de rechter hiervan op de hoogte gesteld, maar ook hier is niet op gereageerd. Er is volgens verzoeker sprake van persoonlijke en gerechtelijke vooringenomenheid. Dit blijkt (ook) uit het feit dat de rechter de afgelopen jaren in alle zaken van cliënten van verzoeker, die cliënten in het ongelijk heeft gesteld. Deze zaken werden op een bijna gestandaardiseerde manier niet-ontvankelijk of ongegrond verklaard, in strijd met de vigerende wetgeving, de heersende rechtspraak en recente literatuur.
2.3.
Het wrakingsverzoek is niet ter zitting behandeld. De wrakingskamer verwijst hiervoor naar hetgeen onder 3 wordt overwogen en beslist.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 8:15 Awb bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
De wrakingskamer begrijpt uit het wrakingsverzoek en de daarbij gevoegde bijlagen dat verzoeker op enig moment in 2023 aan de griffier van de rechtbank heeft laten weten dat hij onder andere op 5 maart 2024 beschikbaar zou zijn voor een zitting.
3.4.
Vervolgens heeft verzoeker de griffier op 29 augustus 2023 laten weten dat hij niet meer beschikbaar was op 5 maart 2024. De griffier heeft verzoeker op 31 augustus 2023 bericht dat de datum 5 maart 2024 is vastgesteld op basis van de door verzoeker opgegeven verhinderdata en dat deze datum zou worden vastgelegd in het zittingsrooster.
3.5.
Op 14 december 2023 heeft de griffier van het gerechtshof Den Haag verzoeker verzocht 5 maart 2024 in zijn agenda te reserveren. Op 15 december 2023 heeft verzoeker de griffier laten weten dat hij op 5 maart 2024 in de middag beschikbaar is.
3.6.
Op 22 februari 2024 heeft verzoeker de griffier van de rechtbank opnieuw laten weten verhinderd te zijn voor de zitting van 5 maart 2024. Bij brief van 27 februari 2024 heeft de griffier verzoeker laten weten dat de zitting op 5 maart 2024 doorgaat.
3.7.
Op 1 maart 2024 heeft verzoeker per mail contact gezocht met de griffier van de rechtbank. In zijn mail staat – voor zover van belang – “Een formele wrakingsactie is nakende”. Op 3 maart 2024 heeft verzoeker de griffier gemeld dat het wrakingsverzoek alvast in gang was gezet.
3.8.
De wrakingskamer stelt voorop dat een wrakingsverzoek de feiten of omstandigheden moet vermelden waardoor volgens verzoeker de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Een wrakingsverzoek moet worden ingediend zodra die feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan. Dit staat in artikel 1, vierde en vijfde lid, van het wrakingsprotocol van deze rechtbank.
3.9.
In de hoofdzaken is het verzoek om uitstel op 27 februari 2024 formeel afgewezen. Dezelfde discussie over het inplannen van de zitting van 5 maart 2023 had zich echter al ook afgespeeld in augustus 2023, dus ruim een half jaar eerder. De andere omstandigheden die verzoeker aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd (het inplannen van 5 minuten per zaak, het niet reageren op stukken en correspondentie en de wijze van afdoening van andere zaken van verzoeker door de rechter) moeten ook geacht worden verzoeker al voor 4 maart 2024 bekend te zijn geweest. Verzoeker heeft niet gemotiveerd waarom hij zijn wrakingsverzoek desondanks niet eerder dan 4 maart 2024 heeft ingediend. Mede gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden mocht dit wel van verzoeker worden verwacht. Dit alleen al zou reden zijn om verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren in de wrakingsverzoeken.
3.10.
De wrakingskamer overweegt verder dat de beslissing om de zitting van 5 maart 2024 niet uit te stellen, een procesbeslissing is. Hetzelfde geldt voor de beslissing om per zaak 5 minuten te plannen op de zitting.
3.11.
Een als negatief ervaren procesbeslissing is geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking van de rechter die de betreffende beslissing heeft genomen. Alleen als (de motivering van) die beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden begrepen dan als blijk van vooringenomenheid, kan dit tot een ander oordeel leiden.
3.12.
Deze uitzondering doet zich hier niet voor. De wrakingskamer overweegt dat de zittingsdatum van 5 maart 2024 is vastgesteld aan de hand van door verzoeker opgegeven verhinderdata. Verzoeker was er in ieder geval vanaf 31 augustus 2023 mee bekend dat de rechtbank deze datum had gereserveerd voor de behandeling van zaken van verzoeker. Dat verzoeker daarna blijkbaar andere afspraken heeft gemaakt en is opgeroepen voor een zitting bij het gerechtshof Den Haag, komt voor zijn risico.
3.13.
Verzoeker heeft niet nader gemotiveerd waarom het inplannen van 5 minuten per zaak zou moeten leiden tot de conclusie dat de rechterlijke onpartijdigheid schade lijdt. Zijn stelling dat dit een gotspe is, is daarvoor onvoldoende. Verzoeker heeft ook niet gemotiveerd waarom de enkele omstandigheid dat de rechter – kennelijk – niet heeft gereageerd op eerder toegezonden stukken en/of correspondentie maakt dat sprake is van een vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan. Dat de rechter in andere zaken cliënten van verzoeker in het ongelijk heeft gesteld, ziet niet op de handelwijze van de rechter in de hoofdzaken en kan alleen al om die reden niet tot de conclusie leiden dat in de hoofdzaken de rechterlijke onpartijdigheid schade lijdt.
3.14.
Ook om deze redenen is verzoeker niet-ontvankelijk in de wrakingsverzoeken.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoeken;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te sturen aan verzoeker, de rechter, de betrokken teamvoorzitter van het team waarvoor de rechter werkzaam is, en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedures van verzoeker met in de onder 1.1 genoemde hoofzaken moeten worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.G. Nicholson, voorzitter, en mr. M.M. Janssen-Witteveen en mr. C.P. Lunter als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. S. Bazaz, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.