In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 maart 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en een minderjarige gedaagde, die in het asielzoekerscentrum verblijft. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er na de akte van het COA voldoende aannemelijk is dat er voor de baby van de gedaagde geen acute noodsituatie zal ontstaan bij de ontruiming van de woning. De ontruiming is toegewezen, met een termijn van zes weken voor de gedaagde om de ruimte te verlaten. De gedaagde is ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten.
De procedure begon met een tussenvonnis op 5 februari 2024, waarin het COA de gelegenheid kreeg om een nadere akte in te dienen. De voorzieningenrechter heeft in het tussenvonnis al geoordeeld dat de ontruiming in beginsel toewijsbaar is, maar dat er rekening gehouden moet worden met het belang van het kind. Het COA heeft in zijn akte aangegeven dat het kind tijdelijk bij de vader ondergebracht kan worden om een acute noodsituatie te voorkomen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het COA voldoende heeft aangetoond dat er geen acute noodsituatie zal ontstaan en heeft de ontruiming toegewezen.
De voorzieningenrechter heeft de proceskosten van het COA begroot op € 1.667,86, die door de gedaagde moeten worden betaald. De gedaagde is in het ongelijk gesteld en moet de kosten binnen veertien dagen na aanschrijving voldoen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagde onmiddellijk moet voldoen aan de veroordelingen, ook al kan zij in hoger beroep gaan.