ECLI:NL:RBMNE:2024:1329

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
C/16/567355 / KL ZA 23-335
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een asielzoekerscentrum met betrekking tot de belangen van een minderjarig kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 maart 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en een minderjarige gedaagde, die in het asielzoekerscentrum verblijft. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er na de akte van het COA voldoende aannemelijk is dat er voor de baby van de gedaagde geen acute noodsituatie zal ontstaan bij de ontruiming van de woning. De ontruiming is toegewezen, met een termijn van zes weken voor de gedaagde om de ruimte te verlaten. De gedaagde is ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

De procedure begon met een tussenvonnis op 5 februari 2024, waarin het COA de gelegenheid kreeg om een nadere akte in te dienen. De voorzieningenrechter heeft in het tussenvonnis al geoordeeld dat de ontruiming in beginsel toewijsbaar is, maar dat er rekening gehouden moet worden met het belang van het kind. Het COA heeft in zijn akte aangegeven dat het kind tijdelijk bij de vader ondergebracht kan worden om een acute noodsituatie te voorkomen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het COA voldoende heeft aangetoond dat er geen acute noodsituatie zal ontstaan en heeft de ontruiming toegewezen.

De voorzieningenrechter heeft de proceskosten van het COA begroot op € 1.667,86, die door de gedaagde moeten worden betaald. De gedaagde is in het ongelijk gesteld en moet de kosten binnen veertien dagen na aanschrijving voldoen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagde onmiddellijk moet voldoen aan de veroordelingen, ook al kan zij in hoger beroep gaan.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
handelskamer
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/567355 / KL ZA 23-335
Vonnis in kort geding van 6 maart 2024
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERS,
gevestigd te Den Haag,
eiseres,
advocaat: mr. F. van der Lecq te ‘s-Gravenhage,
tegen
[gedaagde]voor zich en in hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger van haar minderjarig kind
[minderjarige](geboren op [geboortedatum] 2023),
verblijvend in het asielzoekerscentrum te [plaats] ,
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen worden hierna het COA en [gedaagde] genoemd.

1.De zaak in het kort

Na de akte van het COA na het tussenvonnis stelt de voorzieningenrechter vast dat voldoende aannemelijk is dat voor de baby van [gedaagde] geen acute noodsituatie zal ontstaan bij ontruiming. De voorzieningenrechter zal daarom de ontruiming toewijzen en daarbij de ontruimingstermijn bepalen op zes weken. [gedaagde] zal verder worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Deze beslissingen worden toegelicht onder punt 3.

2.De (verdere) procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het tussenvonnis van 5 februari 2024.
Daarin is het COA in de gelegenheid gesteld om een nadere akte te nemen. [gedaagde] heeft daarop bij brief gereageerd. Ten slotte heeft de voorzieningenrechter vonnis bepaald op vandaag.

3.De verdere beoordeling

Ontruiming
3.1.
In het tussenvonnis is al geoordeeld dat de gevorderde ontruiming in beginsel toewijsbaar is. Verder is overwogen dat de voorzieningenrechter ook rekening moet houden met het zwaarwegend belang van het kind bij onderdak, zeker omdat het gaat om een baby van nu circa negen maanden oud. Voldoende aannemelijk moet zijn dat er geen acute noodsituatie zal ontstaan doordat de baby door de ontruiming dakloos raakt. Daarom is het COA in de gelegenheid gesteld om zich daarover uit te laten.
3.2.
Het COA heeft in dat verband bij akte onder andere het volgende gesteld.
De verantwoordelijkheid voor het welzijn van het kind geldt voor zowel voor de moeder ( [gedaagde] ) als de vader. Om een acute noodtoestand te voorkomen zou het kind – tijdelijk (ook al is dit niet ideaal) – bij de vader ondergebracht kunnen worden tot [gedaagde] een oplossing heeft gevonden, zo nodig met behulp van hulpverlenende instanties. Verder heeft het COA een overzicht gegeven van hulporganisaties die [gedaagde] kan benaderen. Daarnaast kan zij bij de GGD Flevoland een aanvraag doen voor nood- of crisisopvang.
3.3.
[gedaagde] heeft in haar brief wederom spijt betuigd en gevraagd om een tweede kans, maar daarvoor is het te laat (zoals in het tussenvonnis is overwogen onder 4.6).
3.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het COA (nu) voldoende gemotiveerd en concreet heeft aangegeven tot welke hulpverlenende instanties [gedaagde] zich kan wenden om te voorkomen dat haar kind bij een ontruiming in een acute noodsituatie terecht zal komen. Verder heeft het COA aangegeven dat rekening kan worden gehouden met de belangen van het kind door een ruimere ontruimingstermijn te hanteren dan gevorderd.
3.5.
Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter de gevorderde ontruiming toewijzen en de ontruimingstermijn bepalen op zes weken na betekening van dit vonnis.
Proceskosten
3.6.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van het COA worden begroot op:
- dagvaarding € 129,86
- griffierecht € 668,00
- salaris gemachtigde € 697,00
- nakosten € 173,00 +plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
totaal € 1.667,86

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om de bij haar in gebruik zijnde ruimte in het AZC te [plaats] aan de [adres] , of elke andere door het COA verzorgde opvanglocatie,
binnen zes wekenna betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten met alle daarin aanwezige personen en zaken, voor zover die aan haar toebehoren en niet aan het COA;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.667,86, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] € 90,00 extra betalen, plus de betekeningskosten;
4.3.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst af wat er meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. B.G.W.P. Heijne en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2024.
4578