Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
2 [gedaagde sub 2] , vennoot,
3 [gedaagde sub 3] , vennoot,
1.De procedure
2.Het geschil en de beoordeling daarvan
€ 99,50
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak vordert de Staat der Nederlanden hoofdelijke betaling van onbetaalde facturen van in totaal € 1.541,64 die zijn verstuurd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) aan de vennootschap onder firma [gedaagde sub 1]. De vordering is gebaseerd op wettelijke regelingen omtrent voedselveiligheid, waarbij de Staat stelt dat de facturen betrekking hebben op inspecties die zijn uitgevoerd na een eerdere waarschuwing aan [gedaagde sub 1]. De procedure begon met een dagvaarding op 2 oktober 2023, gevolgd door een conclusie van antwoord en een conclusie van repliek. [gedaagde sub 1] heeft geen conclusie van dupliek ingediend en heeft de vordering van de Staat betwist door te stellen dat er onvoldoende uitleg is gegeven over de grondslag van de facturen.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de Staat voldoende heeft aangetoond dat de facturen wettelijk zijn vastgesteld en dat de inhoud en juistheid van de facturen niet meer betwist kan worden door [gedaagde sub 1]. De kantonrechter heeft de vordering van de Staat toegewezen, inclusief de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De wettelijke rente is toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding tot aan de betaling, omdat de Staat niet voldoende heeft onderbouwd waarom de rente vanaf een eerdere datum zou moeten ingaan. De uitspraak is gedaan op 6 maart 2024 door kantonrechter mr. C.J.M. Hendriks.