ECLI:NL:RBMNE:2024:1284

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 februari 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
10839723 \ UE VERZ 23-395
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst in verband met opzegverbod tijdens ziekte

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 februari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de Stichting interconfessioneel Beroepsonderwijs en Volwasseneducatie regio Utrecht (verzoekster) en een werknemer (verweerster). De verzoekster heeft de arbeidsovereenkomst willen ontbinden vanwege verwijtbaar handelen van de werknemer en een verstoorde arbeidsverhouding. De werknemer had zich echter ziek gemeld en verweerde zich tegen het verzoek door te stellen dat het opzegverbod tijdens ziekte aan ontbinding in de weg staat. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer op het moment van de uitlatingen die aan de ontbinding ten grondslag lagen, arbeidsongeschikt was en dat het verzoek tot ontbinding is ingediend terwijl het opzegverbod gold. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de feiten en omstandigheden die aan het ontbindingsverzoek ten grondslag lagen, niet los kunnen worden gezien van de arbeidsongeschiktheid van de werknemer. Hierdoor kon niet worden aangenomen dat de gedragingen van de werknemer geen verband hielden met haar gezondheidstoestand. Het verzoek tot ontbinding is afgewezen, en de verzoekster is veroordeeld in de proceskosten van de verweerster, die zijn begroot op € 928,00. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10839723 UE VERZ 23-395 VS/1257
Beschikking van 23 februari 2024
inzake
de stichting
Stichting interconfessioneel Beroepsonderwijs en Volwasseneducatie regio Utrecht,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verzoekster] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. C. de Bruin,
tegen:
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verweerster] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. I.J. de Roos, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van [verzoekster] , op 12 december 2023 ontvangen, met 10 producties
  • het verweerschrift van [verweerster] van 16 januari 2024, met 7 producties
  • de nagezonden producties 11 tot en met 13 van [verzoekster] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 januari 2024. Namens [verzoekster] zijn verschenen mevrouw [A] (voorzitter van het college van bestuur van [verzoekster] ) en de heer [B] (hoofd HR bij [verzoekster] ), bijgestaan door mr. De Bruin. [verweerster] is niet op de zitting verschenen. Mr. De Roos heeft namens haar het woord gevoerd. [verzoekster] heeft pleitaantekeningen overgelegd. De griffier heeft aantekening gehouden van hetgeen op de mondelinge behandeling is besproken.
1.3.
Een dag voor de zitting heeft [verweerster] een link naar een bestand “verhaal [verweerster] [verzoekster] ” gemaild naar de rechtbank en [verzoekster] . [verzoekster] heeft hier bezwaar tegen gemaakt. De kantonrechter honoreert dit bezwaar. Het bestand is omvangrijk, kort voor de mondelinge behandeling ingediend en kan niet geprint worden. Toelating van dit bestand is in strijd met de goede procesorde. Het bestand maakt dus geen deel uit van de processtukken.
1.4.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De beoordeling

Inleiding
2.1.
[verweerster] , geboren op [geboortedatum] 1979, is sinds 1 juli 2022 in dienst van [verzoekster] in de functie van [functienaam] . De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de duur van een jaar. In maart 2023 is de overeenkomst verlengd met een jaar, tot 1 juli 2024. Het loon van [verweerster] bedraagt € 7.480,00 bruto exclusief vakantiegeld, emolumenten en eindejaarstoeslag.
2.2.
Op 8 november 2023 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen mevrouw [A] , de heer [C] en [verweerster] . [verweerster] heeft zich een dag later ziek gemeld.
2.3.
In een brief en e-mailbericht van 15 november 2023 heeft [verzoekster] over het gesprek op 8 november 2023 het volgende gemeld aan [verweerster] :
“ (…)
In dat gesprek hebben wij onze zorgen geuit over een aantal signalen die ons hebben bereikt rondom jouw functioneren. De zorgen zijn samen te vatten in twee thema’s:
-
Gebrek aan consistent leiderschap;
-
Gebrek aan planmatig en conceptueel werken.
Tijdens het gesprek hebben wij onze zorgen op deze thema’s toegelicht.
De dag na het gesprek heb jij je ziekgemeld. Tijdens jouw afwezigheid zijn er nieuwe zaken aan het licht gekomen. Daarnaast maak ik me zorgen over jouw communicatie van de afgelopen dagen.
Graag ga ik hierover met jou in gesprek. Ik nodig je hiervoor uit op vrijdag 17 november a.s. om 09:00 uur (…).”
2.4.
[verweerster] heeft zich afgemeld voor het gesprek op 17 november 2023. In een aantal mails van 15 en 16 november 2023 heeft zij zich op onsamenhangende wijze en beledigend uitgelaten ten aanzien van mevrouw [A] en de heer [B] .
2.5.
[verzoekster] heeft op 17 november 2023 aan [verweerster] gemeld, voor zover hier van belang, dat haar manier van communiceren ongewenst gedrag oplevert jegens mevrouw [A] en de heer [B] . Dit handelen is verwijtbaar en daarmee is een onveilige en verstoorde situatie gecreëerd. [verzoekster] heeft aangegeven dat [verweerster] hiermee moet stoppen.
2.6.
De reactie van [verweerster] in een e-mailbericht van 17 november 2023 bevat opnieuw kwetsende uitlatingen ten aanzien van mevrouw [A] en de heer [B] .
2.7.
Op 23 november 2023 heeft [verweerster] het spreekuur van de Arboarts bezocht. De Arboarts heeft in de probleemanalyse vermeld dat [verweerster] kampt met meerdere gezondheidsproblemen. Er spelen zowel niet-werk-gerelateerde factoren als werk-gerelateerde factoren. De werk-gerelateerde problematiek vormt een belemmering voor een succesvolle re-integratie en zal eerst aangepakt moeten worden. De Arboarts acht [verweerster] in haar huidige gezondheidssituatie niet in staat om in gesprek te gaan met [verzoekster] .
Het verzoek en het verweer
2.8.
[verzoekster] voert aan dat gezien de ernst en herhaling van de uitlatingen van [verweerster] ten aanzien van de voorzitter van het College van Bestuur en het hoofd HR, niet van haar kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [verweerster] voort te laten duren.
[verzoekster] verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te ontbinden vanwege verwijtbaar handelen (e-grond), een verstoorde arbeidsverhouding (g-grond) dan wel op grond van een combinatie van de hiervoor genoemde ontslaggronden (i-grond). Bij ontbinding op de e-grond verzoekt [verzoekster] om een ontbinding op de kortst mogelijke termijn zonder toekenning van een transitievergoeding.
2.9.
[verweerster] verweert zich tegen het verzoek en voert primair aan dat het opzegverbod tijdens ziekte aan een ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de weg staat. [verweerster] heeft zich ziekgemeld vanwege ernstige stressklachten, die een lichamelijke en psychische uitwerking hebben gehad. [verweerster] betreurt de op 15, 16 en 17 november 2023 verzonden e-mails. Dit is gebeurd in een periode waarin [verweerster] zeer verward is geweest. Zij kan zich hier niets meer van herinneren.
Opzegverbod tijdens ziekte
2.10.
In artikel 7:670 lid 1 BW staat dat een werkgever de arbeidsovereenkomst niet kan opzeggen, als een werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Dit wordt het opzegverbod tijdens ziekte genoemd.
2.11.
Vast staat dat [verweerster] , die op 9 november 2023 wegens ziekte is uitgevallen, nog steeds arbeidsongeschikt is. Het verzoek tot ontbinding is ruim een maand na de ziekmelding ingediend. Het ontbindingsverzoek is dus gedaan terwijl een opzegverbod gold.
2.12.
In artikel 7:671b lid 6 BW staat dat ondanks het bestaan van een opzegverbod, de kantonrechter de arbeidsovereenkomst in twee gevallen toch kan ontbinden, namelijk als het verzoek om ontbinding geen verband houdt met omstandigheden waarop die opzegverboden betrekking hebben of indien er sprake is van omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst in het belang van de werknemer behoort te eindigen.
[verzoekster] beroept zich op de eerste uitzonderingssituatie.
Geen verband?
2.13.
Beoordeeld moet dus worden of de feiten en omstandigheden die aan het ontbindingsverzoek ten grondslag liggen (ook) een redelijke grond voor ontbinding vormen wanneer de arbeidsongeschiktheid van [verweerster] wordt weggedacht. De kantonrechter beantwoordt deze vraag ontkennend en licht dat als volgt toe.
2.14.
[verweerster] was arbeidsongeschikt op het moment dat zij zich beledigend uitliet ten aanzien van [A] en [B] en zij is dat nog steeds. Niet weersproken is dat [verweerster] niet lang na haar ziekmelding in behandeling is gekomen bij de praktijkondersteuner van de huisarts. [verweerster] is doorverwezen naar een psycholoog en zij wacht op een oproep, zo heeft de gemachtigde van [verweerster] op de mondelinge behandeling verklaard. De kantonrechter heeft geen aanleiding om aan de juistheid van die verklaring te twijfelen. Dat er (nog) geen diagnose is, is juridisch niet van belang. Het [verweerster] verweten gedrag is niet eerder voorgekomen en komt dus uit het ‘niets’. Gelet op deze gang van zaken kan naar het oordeel van de kantonrechter niet worden uitgesloten dat een combinatie van de (door de Arboarts) gemelde werk- en niet-werk gerelateerde gezondheidsproblemen invloed heeft gehad op het gedrag van [verweerster] na de ziekmelding. Hieruit volgt dat niet kan worden aangenomen dat die gedragingen geen verband houden met haar (psychische) gezondheidstoestand. Met andere woorden: de arbeidsongeschiktheid van [verweerster] kan niet (volledig) worden geabstraheerd van de feiten en gronden waarop het ontbindingsverzoek is gebaseerd.
Slotsom en proceskosten
2.15.
Er geldt een opzegverbod. Een uitzonderingssituatie die maakt dat de arbeidsovereenkomst toch kan worden ontbonden, op welke grond dan ook, doet zich niet voor omdat [verzoekster] aan alle ontbindingsgronden dezelfde feiten en omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. Het opzegverbod staat dus in de weg aan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Het ontbindingsverzoek wordt afgewezen.
2.16.
[verzoekster] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten. Deze worden, tot deze beschikking, aan de zijde van [verweerster] begroot op
€ 793,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten. Dit is bij elkaar € 928,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de beschikking door een deurwaarder uitgereikt (‘betekend’) moet worden.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.17.
Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst het verzoek af;
3.2.
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten aan de zijde van [verweerster] , tot deze beschikking begroot op € 928,00;
3.3.
verklaart deze beschikking voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.J.M. Hendriks, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2023.