Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
kantonrechter
[verzoekster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. S.P.A. Bollen
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
gemachtigde: mr. B. Kingma.
1.Het verloop van de procedure
2.Waar gaat deze zaak over?
- [onderdeel 1] ,
- [onderdeel 2] ,
- [onderdeel 3] .
€ 17.361,11 exclusief 8% vakantietoeslag en overige emolumenten. Daarnaast is een bonusregeling van toepassing en een Long Term Incentive Plan (hierna: LTIP) op grond waarvan [verweerder] aanspraak kan maken op aandelen.
€ 72.000,00 en voorwaardelijk, indien de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, betaling van een bedrag van € 185.413,12 bruto in verband met toegekende aandelen in het kader van de LTIP die niet zullen worden “vested” wegens het in strijd met goed werkgeverschap handelen van [verzoekster] .
3.De beoordeling
[verzoekster] heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat sprake is van:
Daarvan is hier naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake.
Gelet op deze conclusie kan aan de omstandigheden en incidenten die zich na augustus 2023 nog hebben voorgedaan, geen doorslaggevende betekenis worden toegekend, zodat die omstandigheden hier buiten beschouwing worden gelaten.
De ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de d-grond wordt dan ook afgewezen.
Of hier sprake is van een verworven recht kan de kantonrechter gelet op het ontbreken van de onderbouwing van dit standpunt van [verweerder] niet vast stellen. [verzoekster] heeft immers gewezen op de in het LTIP opgenomen discretionaire bevoegdheid, zodat het op de weg van [verweerder] had gelegen te onderbouwen wat maakt dat ondanks die in het LTIP opgenomen discretionaire bevoegdheid, hier sprake zou zijn van een verworven recht. Dat heeft [verweerder] niet gedaan. Dat betekent dat de vordering van [verweerder] tot betaling van de bonus over 2023 als onvoldoende onderbouwd zal worden afgewezen.
Daarnaast staat vast dat in februari 2024 de financiële resultaten van [verzoekster] worden gepubliceerd. Pas daarna kan worden vastgesteld of de werknemers, waaronder [verweerder] , in aanmerking komen voor een bonus over 2023 en wat de hoogte daarvan zal zijn. Dat betekent dat de vordering tot betaling van een bonus over 2023 wordt afgewezen, omdat nog niet bekend is of [verweerder] daar recht op heeft.
€ 946,00, bestaande uit € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 132,00 aan nakosten.
[verweerder] wordt in zijn nevenvorderingen veroordeeld in de proceskosten van [verzoekster] . Nu echter niet gebleken is van noemenswaardige extra werkzaamheden inzake de nevenvorderingen worden die proceskosten op nihil gesteld.
4.De beslissing
€ 946,00;