In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 21 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar, eiser, en de korpschef van politie, verweerder. Eiser, werkzaam als Assistent Beveiliging B, had op 28 juni 2022 een ongeval gehad tijdens zijn dienst, waarbij hij letsel opliep door een constructiefout van een plateau waarop hij stond. Eiser verzocht om het ongeval aan te merken als dienstongeval volgens artikel 1, eerste lid, onder z, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). Verweerder heeft dit verzoek afgewezen, stellende dat er geen sprake was van een dienstongeval omdat het ongeval niet in overwegende mate zijn oorzaak vond in de aard van de werkzaamheden of de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht.
De rechtbank heeft het beroep van eiser op 19 januari 2024 behandeld. Eiser was van mening dat de omstandigheden waaronder hij moest werken, namelijk in een tijdelijke situatie met een constructiefout, wel degelijk bijzondere omstandigheden vormden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de tijdelijke situatie en de constructiefout niet voldoende waren om te spreken van bijzondere omstandigheden in de zin van het Barp. De rechtbank concludeert dat eiser niet is blootgesteld aan een verhoogd risico op letsel en dat er derhalve geen sprake is van een dienstongeval. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontvangt.