ECLI:NL:RBMNE:2024:1113

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
23/505, 23/618
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Participatiewet na melding van mogelijke uitkeringsfraude

In deze zaak heeft eiseres, die van 4 september 2015 tot en met 28 februari 2022 (aanvullende) bijstand ontving op basis van de Participatiewet, een beroep ingesteld tegen de intrekking van haar bijstandsrecht en de terugvordering van een bedrag van € 12.300,71. De intrekking vond plaats na een anonieme melding over mogelijke uitkeringsfraude, waarna een onderzoek door de sociale recherche werd ingesteld. De rechtbank heeft eerder op 11 mei 2023 het beroep van eiseres tegen de intrekking van de bijstand ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft op 20 februari 2024 uitspraak gedaan in de zaak, waarbij eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere betrokken waren. Eiseres betwistte dat zij haar hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had en stelde dat het onderzoek onvolledig was. De rechtbank oordeelde dat verweerder op goede gronden tot terugvordering van de bijstand was overgegaan, omdat eiseres haar inlichtingenverplichting had geschonden door niet te melden dat zij op een ander adres verbleef.

De rechtbank concludeerde dat de terugvordering van de bijstand en de opgelegde boete terecht waren, en verklaarde de beroepen van eiseres ongegrond. Eiseres kreeg geen vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/505 & UTR 23/618

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 februari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.D. van Tellingen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: P.J.M. Hendriks en R. Salemink).

Inleiding

1. Eiseres ontving over de periode van 4 september 2015 tot en met 28 februari 2022 (aanvullende) bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) naar de norm voor een alleenstaande. Eiseres stond in deze periode in de Basisregistratie Personen (Brp) ingeschreven op het adres [adres] in [plaats] (uitkeringsadres).
2. Verweerder heeft op 11 november 2021 een anonieme melding ontvangen over mogelijke uitkeringsfraude door eiseres. Naar aanleiding daarvan is onderzoek verricht naar de rechtmatigheid van de aan eiseres verleende bijstand. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van de sociale recherche van 23 maart 2022.
3. Naar aanleiding van dit rapport is bij besluit van 24 maart 2022 het recht op bijstand van eiseres ingetrokken met ingang van 1 maart 2021. Tegen dit besluit is bezwaar ingesteld. In het besluit van 2 augustus 2022 is verweerder bij dat besluit gebleven. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Op 11 mei 2023 heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard. [1]
4. Bij het primaire besluit van 22 augustus 2022 (primair besluit I) heeft verweerder besloten dat naar aanleiding van de voornoemde intrekking een bedrag van € 12.300,71 van eiseres wordt teruggevorderd. Bij het primaire besluit van 27 augustus 2022 (primair besluit II) heeft verweerder besloten om aan eiseres een bestuurlijke boete op te leggen van € 990,-, waarbij uitgegaan werd van grove schuld.
5. Met het bestreden besluit van 12 december 2022 (bestreden besluit I) op het bezwaar van eiseres is verweerder bij het primaire besluit I gebleven. Met het bestreden besluit van 19 december 2022 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit II gedeeltelijk gegrond verklaard en de boete verlaagd naar € 660,- en is verweerder uitgegaan van normale verwijtbaarheid.
6. Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
7. De rechtbank heeft de beroepen op zitting behandeld op 4 december 2023. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

8. Aan de orde is de vraag of verweerder op goede gronden overgegaan is tot terugvordering van de bijstand van eiseres en een boete opgelegd heeft. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
9. De rechtbank overweegt dat verweerder op goede gronden is overgegaan tot terugvordering van de bijstand en tot het opleggen van een boete
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Terugvordering van de bijstand (UTR 23/505)
10. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de te veel ontvangen bijstandsuitkering op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw terecht is teruggevorderd. De uitkering van eiseres is door verweerder bij besluit van 2 augustus 2022 ingetrokken met ingang van 1 maart 2021 vanwege schending van de inlichtingenverplichting. Eiseres heeft verweerder niet gemeld dat ze haar hoofdverblijf niet had op het uitkeringsadres. Het is niet duidelijk hoe de leef- en woonsituatie van eiseres is geweest in de periode 1 maart 2021 tot 28 februari 2022 en het recht op bijstand kan niet worden vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep tegen de intrekking van de bijstand ongegrond verklaard bij uitspraak van 11 mei 2023. Verweerder is op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw verplicht de kosten van bijstand terug te vorderen. Tot slot is volgens verweerder geen sprake van dringende redenen op grond van artikel 58, achtste lid, van de Pw om van terugvordering af te zien.
11. Eiseres is van mening dat geen sprake is van een schending van de inlichtingenplicht. Eiseres erkent sinds 1 maart 2021 een woning te huren in Zandvoort maar betwist dat zij haar hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres heeft gehad. Het onderzoek is onvolledig geweest en het besluit is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en onvoldoende gemotiveerd. Ook stelt eiseres dat het bestreden besluit in strijd is met de beginselen van behoorlijk bestuur nu het hoger beroep over de intrekking van het recht op bijstand nog loopt.
12. De rechtbank stelt vast dat de te beoordelen periode ten aanzien van de terugvordering van de bijstand loopt van 1 maart 2021 tot en met 28 februari 2022.
13. De rechtbank stelt verder vast dat de hoogte van de terugvordering niet in geschil is. De rechtbank zal beoordelen of verweerder terecht de bijstand vanaf 1 maart 2021 heeft teruggevorderd.
14. Ingevolge artikel 58, eerste lid, van de Pw is verweerder verplicht de kosten van bijstand terug te vorderen voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting. Vanwege het dwingende karakter van deze bepaling heeft verweerder geen ruimte voor een belangenafweging. Het terugvorderen van de bijstand is een belastend besluit. De bewijslast ligt daarom bij verweerder.
15. De rechtbank overweegt dat de vraag of sprake is geweest van schending van de inlichtingenverplichting door eiseres aan de orde is geweest in de uitspraak van de rechtbank van 11 mei 2023. Daarin is overwogen dat verweerder terecht heeft beslist dat eiseres haar inlichtingenverplichting heeft geschonden aangezien zij niet verbleef op het uitkeringsadres, daarvan geen melding heeft gemaakt bij verweerder en dat verweerder het recht op bijstand moest intrekken. Gelet daarop was verweerder op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw gehouden de teveel ontvangen bijstand terug te vorderen.
16. De stelling van eiseres dat ze niet structureel in Zandvoort verbleef, haar hoofdverblijf niet naar Zandvoort had verplaatst en dat het onderzoek van verweerder niet volledig is geweest laat de rechtbank gelet op overweging 15 onbesproken.
17. Het standpunt van eiseres dat de terugvordering in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur volgt de rechtbank niet. Dat er hoger beroep tegen de uitspraak van 11 mei 2023 is ingediend maakt niet dat verweerder geen besluit mocht nemen over de terugvordering of de boete, aangezien hoger beroep de werking van de uitspraak niet schorst. Verder heeft verweerder ter zitting gezegd dat, in afwachting van dit hoger beroep, de terugvordering is opgeschort. Eiseres hoeft dus zolang de procedure in hoger beroep nog loopt, niets terug te betalen. De beroepsgrond slaagt niet.
Boete (UTR 23/618)
18. De rechtbank stelt vast dat eiseres ten aanzien van de boete en de hoogte daarvan geen gronden heeft aangevoerd. De boete behoeft daarom geen verdere bespreking.

Conclusie en gevolgen

19. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M. de Graaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.