In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 11 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die bijstand ontving op grond van de Participatiewet, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. Eiseres ontving bijstand van 4 september 2015 tot en met 28 februari 2022, maar de gemeente ontving op 11 november 2021 een anonieme melding over mogelijke uitkeringsfraude. De melding suggereerde dat eiseres niet op het uitkeringsadres woonde, maar in een andere plaats. Naar aanleiding van deze melding heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld, waarbij verschillende bronnen zijn geraadpleegd en getuigen zijn gehoord. De bevindingen leidden tot de conclusie dat eiseres niet op het uitkeringsadres verbleef, wat resulteerde in de intrekking van haar bijstandsuitkering per 1 maart 2021.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze intrekking, maar het college handhaafde zijn besluit. In beroep voerde eiseres aan dat zij haar inlichtingenplicht niet had geschonden en dat de onderzoeksbevindingen onvoldoende waren om de intrekking te rechtvaardigen. De rechtbank oordeelde echter dat de bewijslast bij de gemeente lag en dat de onderzoeksbevindingen voldoende waren om te concluderen dat eiseres niet op het uitkeringsadres woonde. De rechtbank benadrukte dat de intrekking van bijstand een belastend besluit is en dat de gemeente de nodige feiten moet verzamelen om dit te onderbouwen.
De rechtbank concludeerde dat eiseres haar inlichtingenplicht had geschonden door niet te melden dat zij niet op het uitkeringsadres verbleef. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard, en kreeg eiseres geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.