ECLI:NL:RBMNE:2023:3939

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
28 juli 2023
Zaaknummer
UTR 22/4580
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering op basis van onderzoeksbevindingen en inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 11 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die bijstand ontving op grond van de Participatiewet, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. Eiseres ontving bijstand van 4 september 2015 tot en met 28 februari 2022, maar de gemeente ontving op 11 november 2021 een anonieme melding over mogelijke uitkeringsfraude. De melding suggereerde dat eiseres niet op het uitkeringsadres woonde, maar in een andere plaats. Naar aanleiding van deze melding heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld, waarbij verschillende bronnen zijn geraadpleegd en getuigen zijn gehoord. De bevindingen leidden tot de conclusie dat eiseres niet op het uitkeringsadres verbleef, wat resulteerde in de intrekking van haar bijstandsuitkering per 1 maart 2021.

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze intrekking, maar het college handhaafde zijn besluit. In beroep voerde eiseres aan dat zij haar inlichtingenplicht niet had geschonden en dat de onderzoeksbevindingen onvoldoende waren om de intrekking te rechtvaardigen. De rechtbank oordeelde echter dat de bewijslast bij de gemeente lag en dat de onderzoeksbevindingen voldoende waren om te concluderen dat eiseres niet op het uitkeringsadres woonde. De rechtbank benadrukte dat de intrekking van bijstand een belastend besluit is en dat de gemeente de nodige feiten moet verzamelen om dit te onderbouwen.

De rechtbank concludeerde dat eiseres haar inlichtingenplicht had geschonden door niet te melden dat zij niet op het uitkeringsadres verbleef. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard, en kreeg eiseres geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4580

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 mei 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. E.D. van Tellingen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere

(gemachtigde: P.J.M. Hendriks).

Inleiding

1.1
Eiseres ontving over de periode van 4 september 2015 tot en met 28 februari 2022
(aanvullende) bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) naar de norm voor een alleenstaande. Eiseres stond in deze periode in de Brp ingeschreven op het adres aan de [adres 1] in [woonplaats] (het uitkeringsadres).
1.2
Verweerder heeft op 11 november 2021 een anonieme melding ontvangen inzake mogelijke uitkeringsfraude. In de melding staat dat de dochter van eiseres op het uitkeringsadres verblijft en dat eiseres zelf in [plaats] verblijft. Naar aanleiding van deze melding hebben medewerkers van de sociale recherche onderzoek verricht naar de rechtmatigheid van de aan eiseres verleende bijstand. In het kader van het onderzoek hebben de sociaal rechercheurs onder meer dossieronderzoek verricht, de Brp en Suwinet geraadpleegd, internetgegevens geraadpleegd, bankafschriften gevorderd en informatie opgevraagd bij de Belastingdienst, Woningbouwvereniging Stichting Ymere, Vitens en bij de verhuurder van de woning op het adres [adres 2] te [plaats]. Verder hebben de sociaal rechercheurs in het kader van een buurtonderzoek drie anonieme getuigen gehoord, twaalf waarnemingen verricht, hebben zij een huisbezoek afgelegd aan het uitkeringsadres en is eiseres twee keer gehoord. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 23 maart 2022 van de sociale recherche.
1.3
In het besluit van 24 maart 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht op bijstand van eiseres ingetrokken met ingang van 1 maart 2021. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat uit de onderzoeksbevindingen van de sociale recherche is gebleken dat eiseres niet verblijft op het uitkeringsadres en dat zij hiervan in strijd met de op haar rustende wettelijke inlichtingenverplichting geen melding heeft gemaakt.
1.4
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. In het besluit van 2 augustus 2022 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven. Verweerder heeft hierbij het standpunt ingenomen dat het recht op bijstand is ingetrokken omdat dit recht niet kan worden vastgesteld als gevolg van de schending van de inlichtingenplicht.
1.5
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.6
De rechtbank heeft het beroep op 16 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.
2. Eiseres voert aan dat verweerder haar recht op bijstand ten onrechte heeft ingetrokken met ingang van 1 maart 2021. Eiseres heeft de inlichtingenplicht niet geschonden, nu zich geen feiten of omstandigheden voordeden die zij bij verweerder had moeten melden. Eiseres had namelijk in de periode in geding haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres. De onderzoeksbevindingen van de sociale recherche bieden onvoldoende grondslag voor verweerders conclusie dat dit niet zo was. Verder heeft eiseres het enkele feit dat zij per 1 maart 2021 een woning huurt in [plaats] niet hoeven melden omdat zij daar slechts incidenteel verblijft en geen inkomsten genereert uit deze woning.

Beoordeling door de rechtbank

3.1
De te beoordelen periode loopt van 1 maart 2021 tot en met 24 maart 2022.
3.2
Intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
3.3
Voor het antwoord op de vraag waar iemand zijn woonplaats heeft, is bepalend de plaats waar hij werkelijk woont en waar het centrum van zijn maatschappelijk leven zich bevindt. Waar dit is, moet worden vastgesteld aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.
3.4
De onderzoeksbevindingen bieden voldoende feitelijke grondslag voor het standpunt van verweerder dat eiseres in de te beoordelen periode niet haar hoofdverblijf heeft gehad op het uitkeringsadres. Hierbij komt zwaarwegende betekenis toe aan de omstandigheid dat eiseres een huurovereenkomst is aangegaan voor de woning aan de [adres 2] in [plaats] met ingang van 1 maart 2021 voor de duur van twee jaar, in samenhang bezien met de pintransacties van eiseres en met de verklaringen die door anonieme getuigen zijn afgelegd. Uit de pintransacties van eiseres over de periode van 1 maart 2021 tot en met januari 2022 blijkt dat veruit de meeste pintransacties hebben plaatsgevonden buiten [woonplaats], hoofdzakelijk in [plaats]. In de maanden maart 2021, oktober 2021, en januari 2022 heeft eiseres zelfs geen enkele keer gepind in [woonplaats] en in de maanden juni, augustus en september 2021 slechts één keer per maand. Verder heeft één anonieme getuige, namelijk een buurtbewoner in [woonplaats], verklaard dat eiseres vanaf de zomer van 2021 niet vaak meer is gezien op het uitkeringsadres en hebben twee andere anonieme getuigen, namelijk buurtbewoners in [plaats], verklaard dat eiseres vanaf maart 2021 dan wel vanaf de zomer van 2021 op de [adres 2] in [plaats] woont. De inhoud van de drie getuigenverklaringen komt dus voor een belangrijk gedeelte met elkaar overeen.
3.5
De bevindingen van het huisbezoek bieden verdere steun voor het oordeel dat eiseres haar hoofdverblijf in de periode in geding niet op het uitkeringsadres heeft gehad. Zo is tijdens het huisbezoek op het uitkeringsadres geen post of administratie van eiseres aangetroffen, maar alleen van haar dochter. Uit het onderzoek naar de bankafschriften van eiseres is gebleken dat deze geadresseerd zijn aan het adres van de moeder van eiseres. Eiseres heeft hiervoor geen verklaring gegeven. Verder zijn diverse verklaringen die eiseres heeft afgelegd tegenstrijdig met de bevindingen van de sociale recherche tijdens het huisbezoek, bijvoorbeeld op het punt over het al dan niet aanwezig zijn van spullen in het kastje onder de televisie in de woonkamer. Van eiseres, die stelt haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres te hebben, mag worden verwacht dat zij weet wat er in haar woning ligt en waar.
3.6
De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat zij de woning in [plaats] samen met haar moeder en dochter heeft gehuurd om als recreatiewoning te gebruiken. Eiseres heeft deze stelling pas in beroep naar voren gebracht en bovendien heeft zij deze stelling niet onderbouwd. Verder vindt de rechtbank de getuigenverklaringen, anders dan eiseres heeft gesteld, voldoende gedetailleerd en specifiek om hieraan conclusies te verbinden. In de verklaringen worden redenen van wetenschap van de getuigen genoemd. Zo verklaren de twee buurtbewoners in [plaats] dat zij weten dat eiseres hier woont, gelet op de frequentie waarmee zij eiseres zien lopen, bijvoorbeeld bij het uitlaten van haar hondjes. Eiseres heeft verder gesteld dat tijdens het huisbezoek enkel is gefocust op de vraag of er spullen van de dochter van eiseres in de woning lagen. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Uit het verslag van het huisbezoek blijkt dat aan eiseres vragen zijn gesteld over spullen die tijdens het huisbezoek zijn aangetroffen in de woning en hierbij is geconstateerd dat er spullen van de dochter aanwezig waren. Hieruit blijkt niet dat de rechercheurs enkel op zoek zijn geweest naar spullen van de dochter van eiseres in de woning. De rechtbank volgt eiseres tot slot niet in haar stelling dat de pintransacties in [plaats] goed verklaarbaar zijn omdat eiseres daar nu eenmaal veel was in verband met haar werk. De pintransacties staan niet op zichzelf maar moeten worden bezien in samenhang met de overige bevindingen van het onderzoek van de sociale recherche. Uit de samenhang van de pintransacties, het huurcontract, de drie anonieme getuigenverklaringen en de bevindingen tijdens het huisbezoek blijkt genoegzaam dat eiseres in de periode in geding niet haar hoofdverblijf heeft gehad op het uitkeringsadres.
3.7
Eiseres heeft niet aan verweerder gemeld dat zij niet haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Verweerder heeft daarom terecht beslist dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden, waardoor het recht op bijstand in de te beoordelen periode niet kan worden vastgesteld. Verweerder moest daarom het recht op bijstand van eiseres intrekken.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van
mr.E. Kersten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.