ECLI:NL:RBMNE:2023:856

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
22-2682
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van uitkeringen en betrokkenheid bij hennepkwekerijen

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 19 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die een uitkering ontving op grond van de Ziektewet (ZW) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser ontving van 2 december 2016 tot 28 september 2018 een ZW-uitkering en daarna een WIA-uitkering. Het Uwv heeft naar aanleiding van politieonderzoek naar twee hennepkwekerijen, waarvan eiser als huurder van de woningen werd aangemerkt, besluiten genomen om de uitkeringen van eiser te herzien en terug te vorderen. Eiser heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert onschuldig te zijn en geen inkomsten uit de hennepkwekerijen te hebben genoten.

De rechtbank heeft allereerst de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en vastgesteld dat dit tijdig was ingediend. Vervolgens heeft de rechtbank de besluiten van het Uwv inhoudelijk beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat het Uwv onvoldoende bewijs heeft geleverd dat eiser daadwerkelijk inkomsten heeft genoten uit de hennepkwekerijen. De rechtbank concludeert dat de besluiten van het Uwv, die de herziening en terugvordering van de uitkeringen betroffen, een draagkrachtige motivering missen. De rechtbank verklaart het beroep van eiser gegrond en vernietigt de bestreden besluiten, waarbij het Uwv wordt opgedragen nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens moet het Uwv het griffierecht aan eiser vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2682

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),verweerder (gemachtigde: mr. S. Elfert).

Inleiding

Waar de zaak over gaat
1. Eiser heeft van 2 december 2016 tot 28 september 2018 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Sinds 28 september 2018 ontvangt hij een uitkering op grond de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA)
2. Op 19 april 2018 is in een woning aan de [adres 1] in [gemeente 1] een hennepkwekerij aangetroffen. In de woonkamer stonden twee kweektenten met in totaal 395 hennepplanten.
De politie heeft eiser, als huurder van de woning, als verdachte aangemerkt.
De fraude-inspecteur van het elektriciteitsbedrijf heeft geconstateerd dat de stroom voor de hennepkwekerij illegaal werd afgenomen en heeft op basis daarvan vastgesteld dat er vijf keer eerder is geoogst. Bij de berekening van de vermoedelijke hoogte van de inkomsten die eiser uit de hennepteelt heeft genoten, is de politie uitgegaan van de berekening van de fraude-inspecteur. Het wederrechtelijk verkregen voordeel is op basis daarvan door de politie op € 200.000,- vastgesteld.
3. Op 6 februari 2019 heeft de politie, na een melding van een buurtbewoner, een hennepkwekerij aan de [adres 2] in [gemeente 2] ontmanteld.
In de woning zijn drie kweekruimtes met in totaal 570 hennepplanten aangetroffen. Eiser is in die zaak als verdachte aangemerkt omdat hij ten tijde van de ontmanteling naar de woning liep en zichtbaar van de aanwezigheid van de politiemedewerkers schrok.
Bij zijn fouillering zijn de sleutels van de woning en de sleutel van een auto, die op de bij de woning behorende parkeerplek geparkeerd stond, bij hem aangetroffen.
Volgens de politie heeft eiser ook uit deze hennepkwekerij inkomsten genoten.
Bij de berekening van de vermoedelijke hoogte van die inkomsten, is de politie uitgegaan van de indicatoren die in de woning zijn aangetroffen. Die indicatoren duiden op twee eerdere oogsten. Het wederrechtelijk verkregen voordeel is, op basis van 470 hennepplanten, door de politie berekend op € 93.875,60.
4. Naar aanleiding van de bevindingen uit het politieonderzoek heeft het Uwv een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de uitkeringen. In het kader van dit onderzoek is eiser op 17 oktober 2019 door de themaonderzoekers van het Uwv gehoord. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in het onderzoeksrapport Handhaving Themaonderzoek van 23 oktober 2019 (het onderzoeksrapport).Op basis van het onderzoeksrapport heeft het Uwv de volgende besluiten genomen.
5.1.
Op 25 oktober 2021 (het primaire besluit 1) heeft het Uwv de ZW-uitkering van eiser over de periode van 9 maart 2017 tot en 30 september 2018 herzien. Eiser heeft volgens het Uwv in die periode ten onrechte een brutobedrag van
€ 10.324,44 aan ZW-uitkering ontvangen en moet dit bedrag terugbetalen. Met het besluit van 3 november 2021 (het primaire besluit 2) heeft het Uwv dat bedrag ingevorderd.
5.2.
Het Uwv heeft op 25 oktober 2021 (het primaire besluit 3) daarnaast de WIA-uitkering van eiser over de periode van 28 september 2018 tot en met 28 februari 2019 herzien. Eiser heeft volgens het Uwv over deze periode ten onrechte een brutobedrag van
€ 6348,03 aan WIA-uitkering ontvangen en moet ook dit bedrag terugbetalen. Met het besluit van 9 november 2021 (het primaire besluit 4) heeft het Uwv dat bedrag ingevorderd.
5.3.
Ook heeft het Uwv aan eiser bij besluit van 25 oktober 2021 (het primaire besluit 5) een boete opgelegd van € 1667,25 vanwege verwijtbare schending van de inlichtingenverplichting. Op 9 november 2021 (het primaire besluit 6) heeft het Uwv ook dat bedrag ingevorderd.
6. Op 21 december 2021 (de bestreden besluiten) heeft het Uwv de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
7. Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
8. Met het besluit van 18 augustus 2022 heeft het Uwv de besluiten die betrekking hebben op de boete herroepen. Hij heeft het boetebedrag tot € 40,00 verlaagd.
9. De rechtbank heeft het beroep op 8 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het Uwv.

Overwegingen

De ontvankelijkheid van het beroep

10.1.
Aan de orde is allereerst de vraag of het beroep binnen de wettelijke termijn is ingediend. De rechtbank moet dit ambtshalve beoordelen. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is en eiser in zijn beroep kan worden ontvangen.
10.2.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken.
Uit artikel 6:8 Awb volgt dat de termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de bekendmaking van een besluit geschiedt door toezending of uitreiking van dat besluit aan de belanghebbende(n), onder wie begrepen de aanvrager.
10.3.
Eiser heeft verklaard dat de bestreden besluiten hem niet hebben bereikt. Na ontvangst van een aanmaning heeft hij direct contact met het Uwv opgenomen en naar aanleiding daarvan beroep ingesteld.
Uit de brief van 30 maart 2022 blijkt dat het Uwv geen verzendadministratie bijhoudt en dat de bestreden besluiten niet aangetekend door hem zijn verzonden. Naar aanleiding van het contact met eiser, is op 22 februari 2022 een kopie van de bestreden besluiten alsnog aangetekend naar eiser heeft verzonden.
10.4.
De rechtbank is van oordeel dat het voorgaande tot de conclusie leidt dat de verzending van de bestreden besluiten pas op 22 februari 2022 aannemelijk is gemaakt en dat de termijn voor het indienen van het beroepschrift daarom pas op 23 februari 2022 is aangevangen.
Gelet op de datum van ontvangst van het beroepschrift, te weten 22 februari 2022, is er sprake van een voortijdig ingediend (prematuur) beroepschrift. Gelet op artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring achterwege als het besluit ten tijde van de indiening van het bezwaarschrift wel al tot stand was gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan in dit geval sprake, gezien het feit dat het besluit al op 21 december 2021 door het Uwv was genomen.
Het beroep is ontvankelijk.
Het nieuwe (boete)besluit
11. De rechtbank stelt vast dat op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb het beroep van rechtswege mede betrekking heeft op het besluit van 18 augustus 2022, waarbij het Uwv het boetebedrag naar € 40,00 heeft verlaagd.
Het geschil
12.1.
Aan de bestreden besluiten heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat eiser in de periode van 9 maart 2017 tot en 30 september 2018 geen (volledig) recht had op een ZW-uitkering en in de periode van 28 september 2018 tot en met 28 februari 2019 geen (volledig) recht op WW-uitkering omdat hij in die periodes uit de hennepkwekerijen inkomsten heeft genoten die hij niet heeft gemeld.
12.2
Eiser heeft als enige beroepsgrond aangevoerd dat hij onschuldig is. Hij heeft gesteld dat hij in de hennepkwekerijen geen werkzaamheden heeft verricht en er ook geen voordeel van heeft genoten. De inlichtingenverplichting zou hij dan ook niet hebben geschonden. Op de zitting heeft eiser gewezen op het feit dat de strafzaak, die betrekking heeft op de hennepkwekerij in [gemeente 1] , is geseponeerd. Van de Rotterdamse strafzaak heeft hij tot op heden noch van politie noch van justitie iets vernomen.
Het toetsingskader
12.3.
De rechtbank moet als eerste beoordelen of het Uwv terecht tot herziening en terugvordering van de ZW- en WIA-uitkering is overgegaan.
Besluiten tot herziening en terugvordering van socialezekerheidsuitkeringen als hier aan de orde, zijn belastende besluiten. Dit brengt volgens vaste rechtspraak met zich mee dat het aan het Uwv is om de nodige kennis te vergaren over relevante feiten en omstandigheden en dat op het Uwv de bewijslast rust ten aanzien van de beantwoording van de vraag of voldaan is aan de voorwaarden om tot herziening en terugvordering van de ZW- en WIA-uitkering over te gaan.
Als op grond van de door het Uwv gepresenteerde feiten aannemelijk is dat eiser werkzaamheden heeft verricht of inkomsten heeft gehad die van invloed zijn op de uitbetaling van de uitkering, ligt het op de weg van eiser de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken. [1]
Het oordeel van de rechtbank
De hennepkwekerij in [gemeente 1]
13.1.
Niet in geschil is dat in de woning aan de [adres 1] te [gemeente 1] op 19 april 2018 een hennepkwekerij is aangetroffen. Evenmin is in geschil dat deze hennepkwekerij sinds 9 maart 2017 in bedrijf was en dat er meerdere keren hennep is geoogst. Tussen partijen is in geschil of eiser in de periode van 9 maart 2017 tot en met19 april 2018, die hennepkwekerij heeft geëxploiteerd en daaruit inkomsten heeft genoten.
Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het feit dat de hennepkwekerij in een door eiser gehuurde woning is aangetroffen, de conclusie kan worden getrokken dat dit het geval is geweest.
13.2.
Uit de door het Uwv aangedragen feiten en omstandigheden volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat eiser in de periode in geding de woning heeft gehuurd dan wel uit de in de woning aangetroffen hennepkwekerij inkomsten heeft genoten.
De rechtbank stelt vast dat er geen schriftelijke huurovereenkomst aanwezig is waaruit blijkt wanneer de (ver)huur is aangevangen en/of geëindigd. Ook is niet vast komen te staan dat eiser op enig moment op dat adres ingeschreven is geweest.
Uit de verklaring van eiser kan alleen worden afgeleid dat hij in de maand juni 2018 huurder is geweest. Dit valt buiten de periode waarbinnen hennep is geteeld.
Het feit dat de energierekeningen in die periode op naam van eiser stonden, is, zonder nadere onderbouwing, onvoldoende om van eisers betrokkenheid bij de hennepkwekerij uit te gaan. Daaruit valt namelijk niet zonder meer af te leiden dat hij uit de in de woning aanwezige hennepkwekerij inkomsten heeft gehad.
Deze beroepsgrond slaagt.
De hennepkwekerij in [gemeente 2]
14.1.
Niet in geschil is dat in de woning aan de [adres 2] te [gemeente 2] op
6 februari 2019 een hennepkwekerij is aangetroffen. Evenmin is in geschil dat deze hennepkwekerij sinds 14 september 2018 in bedrijf was en meerdere keren hennep is geoogst. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiser in de periode van 14 september 2018 tot 1 februari 2019 bij het exploiteren van die hennepkwekerij betrokken is geweest en daaruit inkomsten heeft genoten die hij niet aan het Uwv heeft gemeld.
14.2.
Ten aanzien van de hennepkwekerij in [gemeente 2] komt de rechtbank tot het oordeel dat het Uwv voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser bij de aangetroffen kwekerij betrokken is geweest en daaruit inkomsten heeft genoten.
Voor dit oordeel is met name van belang dat eiser de beschikking had over de sleutels van de woning, zijn voertuig op de parkeerplaats van de woning geparkeerd stond en hij met een bezem op de galerij van de betreffende woning is aangetroffen.
Op grond van de hierboven genoemde omstandigheden in combinatie met het feit dat er tijdens de ontmanteling onder meer vervuilde aarde met wortelresten, een canna-cutter met daarin gedroogde hennepresten en knipscharen met daaraan resten van hennepbladeren zijn aangetroffen, acht de rechtbank het aannemelijk dat eiser bij in ieder geval één eerdere oogst betrokken is geweest en daaruit inkomsten heeft gehad.
Door die inkomsten niet aan het Uwv te melden heeft hij de inlichtingenplicht van artikel 27, eerste lid, van de WIA geschonden.
In de gedingstukken zijn naar het oordeel van de rechtbank echter geen aanknopingspunten te vinden voor de aanname dat eiser gedurende de gehele periode in geding bij de hennepkwekerij betrokken is geweest. Het politierapport biedt daarvoor geen houvast. Het Uwv heeft, naast het horen van eiser, bovendien geen eigen onderzoek verricht naar eisers betrokkenheid bij de eerdere oogsten. Ook zijn er zijn op zitting geen feiten en omstandigheden naar voren gekomen die daarop duiden.
Deze beroepsgrond slaagt.
Conclusie
15. Gelet op wat onder overweging 13 en 14 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de bestreden besluiten waarbij de ZW- en WIA- uitkering van eiser zijn herzien, een draagkrachtige motivering missen.
Het Uwv moet, als hij de herzieningen in stand wil laten, (nader) onderzoek verrichten naar de vraag of eiser in de genoemde periodes uit de hennepkwekerijen inkomsten heeft gehad.
16. Aan de bestreden besluiten die betrekking hebben op de terugvordering van de onverschuldigd betaalde uitkeringen, komt daarmee eveneens de grondslag te ontvallen.
Omdat de rechtbank tot het oordeel komt dat de inlichtingenplicht is geschonden, ziet de rechtbank geen aanleiding om de bestreden besluiten ten aanzien van de boete te vernietigen.
17. De rechtbank verklaart het beroep van eiser gegrond en vernietigt de bestreden besluiten voor zover deze zien op de herziening en terugvordering van de ZW-en WIA-uitkering. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van die bestreden besluiten in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien omdat het Uwv een nieuwe afweging moet maken.
18. Het Uwv moet daarom nieuwe besluiten nemen en daarbij rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
19. Omdat het beroep gegrond is moet het Uwv het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten, voor zover die betrekking hebben op de herziening en terugvordering van de ZW-en WIA-uitkering;
  • draagt het Uwv op om met betrekking tot de herziening en terugvordering van de WIA-en ZW-uitkering nieuwe beslissingen op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het Uwv op het betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C. Hooker, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 15 augustus 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1822 (minjus.nl) r.o. 4.3.1.