Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.De feiten
3.Het verzoek en het verweer
het verzoek
4.De beoordeling
ontvankelijkheid
793,--
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 2 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en [verweerder] B.V. over de toekenning van een aanzegvergoeding en een transitievergoeding na het einde van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. [verzoeker] was werkzaam als ambulant begeleider bij [verweerder] en zijn arbeidsovereenkomst eindigde op 1 november 2022. Na het einde van de arbeidsovereenkomst heeft [verzoeker] aanspraak gemaakt op een aanzegvergoeding van € 2.743,11 bruto en een transitievergoeding van € 1.050,25 bruto, omdat hij van mening was dat [verweerder] niet aan zijn aanzegverplichting had voldaan. [verweerder] betwistte deze aanspraken en stelde dat [verzoeker] zijn arbeidsovereenkomst zelf had opgezegd.
Tijdens de mondelinge behandeling op 2 februari 2023 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kantonrechter oordeelde dat [verweerder] inderdaad niet aan de aanzegverplichting had voldaan, omdat er geen schriftelijke aanzegging was gedaan. Dit leidde tot de conclusie dat [verweerder] een aanzegvergoeding verschuldigd was aan [verzoeker]. Daarnaast oordeelde de kantonrechter dat er geen sprake was van een rechtsgeldige opzegging door [verzoeker], waardoor hij ook recht had op de transitievergoeding. De kantonrechter heeft beide vergoedingen toegewezen, evenals de wettelijke rente en de kosten van de procedure. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [verweerder] direct aan de veroordelingen moest voldoen, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.