ECLI:NL:RBMNE:2023:828

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
10261082 UE VERZ 22-392
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van aanzegvergoeding en transitievergoeding na beëindiging van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 2 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en [verweerder] B.V. over de toekenning van een aanzegvergoeding en een transitievergoeding na het einde van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. [verzoeker] was werkzaam als ambulant begeleider bij [verweerder] en zijn arbeidsovereenkomst eindigde op 1 november 2022. Na het einde van de arbeidsovereenkomst heeft [verzoeker] aanspraak gemaakt op een aanzegvergoeding van € 2.743,11 bruto en een transitievergoeding van € 1.050,25 bruto, omdat hij van mening was dat [verweerder] niet aan zijn aanzegverplichting had voldaan. [verweerder] betwistte deze aanspraken en stelde dat [verzoeker] zijn arbeidsovereenkomst zelf had opgezegd.

Tijdens de mondelinge behandeling op 2 februari 2023 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kantonrechter oordeelde dat [verweerder] inderdaad niet aan de aanzegverplichting had voldaan, omdat er geen schriftelijke aanzegging was gedaan. Dit leidde tot de conclusie dat [verweerder] een aanzegvergoeding verschuldigd was aan [verzoeker]. Daarnaast oordeelde de kantonrechter dat er geen sprake was van een rechtsgeldige opzegging door [verzoeker], waardoor hij ook recht had op de transitievergoeding. De kantonrechter heeft beide vergoedingen toegewezen, evenals de wettelijke rente en de kosten van de procedure. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [verweerder] direct aan de veroordelingen moest voldoen, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10261082 UE VERZ 22-392 MS/1270
Beschikking van 2 maart 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoeker] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: R.F. de Groot (Van Loon Incasso Advocaten),
tegen:
de besloten vennootschap
[verweerder] B.V. (m.h.o.d.n. [handelsnaam] ),
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verweerder] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. N.B.P. Arets (DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij NV).

1.De procedure

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoekschrift met producties ingediend.
1.2.
Op 2 februari 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waar [verzoeker] is verschenen met zijn gemachtigde mr. R.F. de Groot. Namens [verweerder] zijn verschenen de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ), teamcoach bij [verweerder] , en mr. N.B.P. Arets, gemachtigde van [verweerder] . Partijen hebben hun standpunten mondeling toegelicht en hebben op elkaars standpunten kunnen reageren. Zij hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat op 2 maart 2023 uitspraak zal worden gedaan.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] is met ingang van 1 november 2021 als ambulant begeleider bij [verweerder] in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, die op 1 november 2022 van rechtswege zou eindigen. Zijn salaris bedroeg € 2.743,11 per maand exclusief vakantiegeld en eindejaarsuitkering.
2.2.
De arbeidsovereenkomst is na 1 november 2023 niet voortgezet. [verzoeker] heeft bij e-mail van 1 november 2023 tegenover [verweerder] aanspraak gemaakt op betaling van een aanzegvergoeding en een transitievergoeding. [verweerder] heeft zich echter op het standpunt gesteld dat zij deze vergoedingen niet aan [verzoeker] verschuldigd is. Partijen hebben over deze kwestie verschillende malen gecorrespondeerd, maar hebben geen overeenstemming kunnen bereiken.

3.Het verzoek en het verweer

het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [verweerder] te veroordelen om binnen twee dagen na het wijzen van deze beschikking:
a. aan hem te voldoen het netto-equivalent van de verschuldigde aanzegvergoeding van € 2.743,11 bruto en de transitievergoeding van € 1.050,25 bruto;
b. aan hem een schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificatie te verstrekken, waarin het bedrag en betaling van sub a is verwerkt, op straffe van een dwangsom van € 100,-- per dag met een maximum van € 10.000,-- voor elke dag na betekening van de beschikking dat [verweerder] niet aan de beschikking voldoet;
c. een bedrag van € 610,-- aan buitengerechtelijke kosten te betalen;
d. de wettelijke rente te betalen over de onder a, b en c genoemde bedragen vanaf het opeisbaar worden van deze bedragen tot de dag van algehele voldoening;
e. de proceskosten vermeerderd met wettelijke rente en de nakosten te betalen.
3.2.
[verzoeker] legt aan zijn verzoek ten grondslag dat [verweerder] niet aan haar aanzegverplichting
van artikel 7:668 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft voldaan en daarom een aanzegvergoeding ter hoogte van een maandloon van € 2.743,11 bruto aan hem verschuldigd is. Hij maakt daarnaast op grond van artikel 7:673 BW aanspraak op een transitievergoeding van € 1.050,25 bruto.
het verweer
3.3.
[verweerder] stelt zich op het standpunt dat zij aan [verzoeker] geen aanzegvergoeding of transitievergoeding verschuldigd is, omdat hij zijn arbeidsovereenkomst zelf heeft opgezegd tijdens het gesprek dat hij op 31 augustus 2022 heeft gevoerd met [naam 1] en mevrouw [naam 2] (hierna: [naam 2] ), de directeur van [verweerder] .

4.De beoordeling

ontvankelijkheid

4.1.
[verzoeker] is in zijn verzoek ontvankelijk, omdat hij het verzoekschrift met inachtneming van de in artikel 7:686a lid 4 onderdeel b en e BW gestelde termijnen heeft ingediend.
aanzegvergoeding
4.2.
Met betrekking tot de aanzegvergoeding oordeelt de kantonrechter als volgt. Op grond van artikel 7:668 lid 1 BW moest [verweerder] uiterlijk een maand voordat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege zou eindigen [verzoeker] schriftelijk informeren over het al dan niet voortzetten daarvan. Vast staat dat [verweerder] [verzoeker] dit niet heeft gedaan.
4.3.
[verweerder] stelt zich op het standpunt dat op haar geen aanzegverplichting meer rustte, omdat [verzoeker] zijn arbeidsovereenkomst tijdens het gesprek op 31 augustus 2022 per 1 november 2022 had opgezegd. [verzoeker] heeft die opzegging betwist.
4.4.
De kantonrechter overweegt dat geen sprake kan zijn geweest van een opzegging (in de juridische betekenis van een eenzijdige rechtshandeling) door [verzoeker] van de arbeidsovereenkomst per 1 november 2022, omdat de arbeidsovereenkomst per die datum al van rechtswege zou eindigen. Een opzegging per diezelfde datum zou dus geen rechtsgevolg hebben gehad. Voor zover [verweerder] bedoeld heeft te zeggen dat de gestelde opzegging van [verzoeker] duidelijk maakt dat [verzoeker] zelf al uit ging van het einde van zijn arbeidsovereenkomst, kan haar dat niet baten. De wetgever heeft er bewust voor gekozen dat de werkgever die de (schriftelijke) aanzegging niet naleeft de aanzegvergoeding verschuldigd is. De Hoge Raad heeft op die grond geoordeeld (ECLI:NL:HR:2022:1374) dat de aanzegvergoeding steeds
verschuldigd is als de aanzegging niet schriftelijk is gedaan, ook indien voor de werknemer langs andere weg duidelijk was dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden voortgezet. Dit uitgangspunt geldt in versterkte mate indien de aanzegging in het geheel niet heeft plaatsgevonden, zoals in deze zaak. Gelet hierop rustte op [verweerder] wel degelijk een aanzegverplichting. Nu [verweerder] niet aan deze verplichting heeft voldaan dient zij op grond van artikel 7:668 lid 3 BW een aanzegvergoeding aan [verzoeker] te betalen. [verweerder] heeft de hoogte van het gevorderde bedrag (het netto-equivalent van € 2.743,11 bruto) niet betwist. Dit bedrag wordt daarom toegewezen, evenals de gevorderde wettelijke rente. De termijn waarbinnen [verweerder] aan deze veroordeling moet voldoen wordt gesteld op drie werkdagen na de datum van deze beschikking.
de transitievergoeding
4.5.
Met betrekking tot de transitievergoeding geldt dat de werkgever op grond van artikel 7:673 lid 1 aanhef en sub a. onder 3º BW aan de werknemer een transitievergoeding is verschuldigd, indien de arbeidsovereenkomst na een einde van rechtswege op initiatief van de werkgever niet aansluitend is voortgezet en voor het eindigen van de arbeidsovereenkomst geen opvolgende arbeidsovereenkomst is aangegaan. Indien de werknemer de arbeidsovereenkomst zelf heeft opgezegd, heeft hij geen recht op een transitievergoeding (met uitzondering van de hier niet relevante situatie dat de opzegging het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever).
4.6.
Zoals de kantonrechter hiervoor in 4.4 heeft overwogen, kan geen sprake zijn geweest van de rechtshandeling opzegging van de arbeidsovereenkomst door [verzoeker] .
4.7.
[verweerder] stelt zich op het standpunt dat de arbeidsovereenkomst op initiatief van [verzoeker] niet is voortgezet en dat zij daarom geen transitievergoeding is verschuldigd. Zij stelt dat zij [verzoeker] tijdens het gesprek op 31 augustus 2022 heeft meegedeeld dat zij voornemens was de arbeidsovereenkomst voor dezelfde duur en onder dezelfde voorwaarden te verlengen. Daarbij is wel aangetekend dat [verzoeker] zijn functioneren gedurende de nieuwe arbeidsovereenkomst zou moeten verbeteren. [verzoeker] heeft dit aanbod echter niet geaccepteerd omdat hij per 1 november 2022 volledig als zzp-er aan de slag wilde gaan.
4.8.
[verzoeker] stelt dat het initiatief tot het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst bij [verweerder] lag. Hij betwist dat [verweerder] hem tijdens dit gesprek een onvoorwaardelijk aanbod voor verlenging van de arbeidsovereenkomst heeft gedaan. Hij stelt dat [verweerder] hem hoogstens een voorwaardelijk aanbod op slechtere voorwaarden dan zijn bestaande arbeidsovereenkomst heeft gedaan en dat hij dit aanbod heeft mogen weigeren. Hij ontkent dat hij zou hebben gezegd dat hij per 1 november 2022 volledig als zzp-er aan de slag wilde.
4.9.
Nu [verweerder] zich beroept op de rechtsgevolgen van haar stelling dat zij de arbeidsovereenkomst onder dezelfde voorwaarden wilde voortzetten, maar dat [verzoeker] dit aanbod niet heeft geaccepteerd en zij daarom geen transitievergoeding is verschuldigd, rust op [verweerder] de stelplicht en zo nodig de bewijslast van deze stelling.
4.10.
De kantonrechter stelt in de eerste plaats vast dat [verweerder] van haar - gestelde - voornemen om de arbeidsovereenkomst onder dezelfde voorwaarden te verlengen geen schriftelijke aanzegging heeft gedaan, terwijl de aanzegverplichting juist is bedoeld om discussies als deze te voorkomen.
4.11.
[verzoeker] heeft een e-mail van 2 november 2022 in het geding gebracht, waarin hij onder meer aan [naam 2] schrijft: “Jullie wilden alleen het contract verlengen onder voorwaarden waar ik niet mee akkoord ging.” [naam 2] heeft hierop bij e-mail van 17 november 2022 gereageerd. Zij weerspreekt in deze e-mail niet dat [verweerder] het contract alleen wilde verlengen onder voorwaarden en schrijft in dit verband onder meer:
“Wij waren zeker voornemens om het dienstverband te verlengen en het was de bedoeling om tijdens het gesprek de voorwaarden (onder meer dat jouw functioneren op diverse punten moet worden verbeterd) te bespreken. Uiteindelijk is dit er niet van gekomen aangezien jij aan het begin van het gesprek jouw dienstverband per 1 november 2022 hebt opgezegd.”
4.12.
Uit deze laatste e-mail kan naar het oordeel van de kantonrechter worden afgeleid dat [verweerder] [verzoeker] slechts een voorwaardelijk aanbod tot verlenging van de arbeidsovereenkomst heeft gedaan, namelijk onder de voorwaarde dat hij zijn functioneren zou verbeteren. Het lag gelet hierop op de weg van [verweerder] om haar stelling dat het verbeteren van zijn functioneren geen voorwaarde was voor de verlenging van de arbeidsovereenkomst, nader te onderbouwen. Zij heeft dit echter onvoldoende gedaan. [verweerder] heeft gesteld dat zij [verzoeker] verlenging heeft aangeboden met begeleiding door een collega om zijn administratie op orde te krijgen, maar [verzoeker] heeft betwist dat een verlenging met begeleiding is aangeboden, zodat dit niet is komen vast te staan.
4.13.
Gezien het voorgaande is niet komen vast te staan dat [verweerder] [verzoeker] een onvoorwaardelijk aanbod heeft gedaan om de arbeidsovereenkomst onder dezelfde voorwaarden te verlengen. Wel staat voldoende vast dat sprake is geweest van een voorwaardelijk aanbod, dat [verzoeker] niet heeft geaccepteerd. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de kantonrechter sprake van een situatie dat de arbeidsovereenkomst op initiatief van [verweerder] niet na het einde van rechtswege is voortgezet. De reden dat de arbeidsovereenkomst niet is voortgezet, was immers in de eerste plaats gelegen in de nadere voorwaarden die [verweerder] daaraan stelde en die voor [verzoeker] om hem moverende redenen niet acceptabel waren.
4.14.
De conclusie luidt daarom dat [verweerder] aan [verzoeker] ook de transitievergoeding verschuldigd is. [verweerder] heeft de hoogte van het gevorderde bedrag (het netto-equivalent van € 1.050,25 bruto) niet betwist. Dit bedrag wordt daarom toegewezen, evenals de gevorderde wettelijke rente. De termijn waarbinnen [verweerder] aan deze veroordeling moet voldoen wordt gesteld op drie werkdagen na de datum van deze beschikking.
netto/bruto specificatie
4.15.
[verweerder] heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek tot het verstrekken van een deugdelijke netto/bruto specificatie van de te betalen aanzegvergoeding en transitievergoeding. Dit verzoek zal daarom worden toegewezen. De termijn waarbinnen [verweerder] aan deze veroordeling moet voldoen wordt gesteld op vijf werkdagen na de datum van deze beschikking.
4.16.
Omdat dit verzoek geen betrekking heeft op betaling van een geldsom, zal de gevorderde wettelijke rente worden afgewezen. Het verzoek om aan deze veroordeling een dwangsom te verbinden zal ook worden afgewezen, omdat er geen aanwijzingen zijn dat [verweerder] niet aan deze veroordeling zal voldoen.
buitengerechtelijke kosten
4.17.
[verzoeker] heeft een bedrag van € 610,-- aan buitengerechtelijke kosten gevorderd. De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker] in redelijkheid buitengerechtelijke werkzaamheden heeft laten verrichten om zijn vordering op [verweerder] voldaan te krijgen. Het gevorderde bedrag is ook redelijk en zal worden toegewezen. De termijn waarbinnen [verweerder] aan deze veroordeling moet voldoen wordt gesteld op drie werkdagen na de datum van deze beschikking.
4.18.
[verzoeker] vordert ook wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten. Niet gesteld of gebleken is echter dat [verzoeker] deze kosten al daadwerkelijk aan zijn gemachtigde heeft betaald of met de betaling daarvan in verzuim verkeert en als zodanig vermogensschade heeft geleden. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke incassokosten zal daarom niet worden toegewezen.
proceskosten en nakosten
4.19.
[verweerder] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [verzoeker] worden begroot op:
- uittreksel KvK € 11,--
- griffierecht € 244,--
- salaris gemachtigde €
793,--
Totaal € 1.048,--
4.20.
De door [verzoeker] gevorderde nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten zullen worden toegewezen zoals in de beslissing is bepaald.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] binnen drie werkdagen na de datum van deze beschikking het netto-equivalent van de verschuldigde aanzegvergoeding van € 2.743,11 bruto te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf de opeisbaarheid tot aan de dag van betaling;
5.2.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] het netto-equivalent van de verschuldigde transitievergoeding van € 1.050,25 bruto te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf de opeisbaarheid tot aan de dag van betaling;
5.3.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] binnen vijf werkdagen na de datum van deze beschikking een schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificatie te verstrekken, waarin het bedrag en betaling van de aanzegvergoeding en de transitievergoeding is verwerkt;
5.4.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] binnen drie werkdagen na de datum van deze beschikking een bedrag van € 610,-- aan buitengerechtelijke kosten te betalen;
5.5.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten, aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op € 1.048,-- waarvan € 793,-- aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, berekend vanaf veertien dagen na de datum van deze beschikking tot de dag van betaling;
5.6.
veroordeelt [verweerder] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [verzoeker] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 132,-- aan salaris gemachtigde;
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.7.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. Slootweg en in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2023.