ECLI:NL:RBMNE:2023:806

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
22-012926
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot gijzeling op grond van ontnemingsmaatregel

Op 27 februari 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een vordering tot machtiging gijzeling van de veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 1952, had een ontnemingsmaatregel opgelegd gekregen door het gerechtshof op 17 januari 2019, waarbij hij verplicht werd om een bedrag van € 2.379.400,00 aan de staat te betalen. Na aftrek van conservatoir beslag en rente, resteerde er nog een openstaand bedrag van € 2.333.836,08. Ondanks enkele kleine betalingen had de veroordeelde tot de datum van de vordering op 13 juli 2022 niets betaald. De officier van justitie vorderde een machtiging tot gijzeling voor 1080 dagen, terwijl de veroordeelde en zijn raadsman aanvoerden dat hij niet in staat was te betalen vanwege zijn financiële situatie en leeftijd.

De rechtbank heeft de vordering op 9 december 2022 en 13 februari 2023 behandeld, waarbij de veroordeelde en zijn raadsman aanwezig waren. De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde niet in betalingsonmacht verkeerde, maar dat er sprake was van betalingsonwil. De rechtbank overwoog dat de veroordeelde wel degelijk in staat was om een reëel bedrag te betalen, en dat hij andere keuzes moest maken met betrekking tot zijn financiële uitgaven. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie deels toegewezen en een machtiging tot gijzeling verleend voor de duur van 60 dagen, in plaats van de gevorderde 1080 dagen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 27 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
raadkamernummer : 22-012926
datum : 27 februari 2023
beslissing van de meervoudige strafkamer op de vordering tot machtiging gijzeling van de officier van justitie op grond van artikel 6:6:25 Wetboek van Strafvordering in de zaak van:

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] 1952 te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de veroordeelde.
Raadsman: mr. M.W.J. Rosendaal, advocaat te Arnhem.

Feiten

Het gerechtshof heeft aan de veroordeelde bij arrest van 17 januari 2019 een ontnemingsmaatregel opgelegd, inhoudende de verplichting tot betaling aan de staat van € 2.379.400,00.
Deze ontnemingsmaatregel is onherroepelijk geworden.
Na aftrek van het conservatoir beslag en de gegenereerde rente (over een bedrag van € 35.000 als zekerheid gesteld naar aanleiding van een van de beslagen), van totaal € 38.505,92, dient veroordeelde nog een bedrag van € 2.333.836,08 te betalen.
De veroordeelde heeft tot 13 juli 2022, de datum van indiening van de vordering, niets betaald. Op 21 januari 2023 en op 8 februari 2023 is een bedrag van € 50,00 betaald, wat betekent dat het openstaande bedrag € 2.333.736,08 bedraagt.

Vordering van het Openbaar Ministerie

De schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot het verlenen van een machtiging tot toepassing van gijzeling voor de duur van 1080 dagen.

Procedure

De vordering is op 13 juli 2022 door de officier van justitie getekend. Het Openbaar Ministerie heeft in die vordering zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 9 december 2022 en 13 februari 2023 de vordering ter terechtzitting behandeld. De rechtbank heeft de veroordeelde, de advocaat, mr. M.W.J. Rosendaal en de officier van justitie op zitting gehoord.

Standpunt van de veroordeelde

Namens de veroordeelde is bepleit de vordering af te wijzen. Daartoe is aangevoerd dat de veroordeelde niet in staat is te betalen. Veroordeelde en zijn raadsman hebben verschillende financiële stukken overgelegd. Het is aannemelijk dat veroordeelde schulden heeft van bijna € 250.000,00. Bovendien is veroordeelde 70 jaar. Er is geen sprake meer van verdiencapaciteit. Veroordeelde ontvangt een uitkering en werkt extra om zijn hoofd boven water te houden. Hij is net in staat om zijn vaste lasten te voldoen. De raadsman heeft verzocht om vast te stellen dat het aannemelijk is dat veroordeelde niet in staat is om aan zijn betalingsverplichting te voldoen.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt dat er sprake is van betalingsonwil. Er is nog geen serieuze poging gedaan tot afbetaling. De financiële situatie van veroordeelde is ingewikkeld en onduidelijk. Er moet een signaal worden afgegeven aan veroordeelde dat de vordering betaald moet worden. Een gehele toewijzing van de vordering is echter disproportioneel. De officier van justitie vordert daarom toewijzing van de machtiging tot gijzeling voor 180 dagen.

Beoordeling

Bij de beoordeling of sprake is van betalingsonwil of betalingsonmacht, kijkt de rechtbank (gelet op mogelijkheden tot vermindering van het ontnemingsbedrag op grond van 6:2:26 Sv) niet of betrokkene in staat is het volledige bedrag te voldoen, maar of betrokkene in staat moet worden geacht op maandelijkse basis een reëel bedrag te betalen en daarmee aan zijn verplichting tot betaling te voldoen.
De rechtbank constateert dat veroordeelde niet heeft voldaan aan de betalingsverplichting. Veroordeelde is meermalen aangemaand te betalen. De rechtbank ziet dat vanuit de kant van veroordeelde is getracht om een betalingsregeling overeen te komen, maar dat dit tot op heden niet is gelukt. Veroordeelde heeft voor het eerst op 20 januari 2020 aan het CJIB voorgesteld om € 250,00 per maand te betalen. Het CJIB heeft het voorstel voor deze betalingsregeling afgewezen, omdat dit bedrag volgens het CJIB niet in verhouding stond tot het door veroordeelde verkregen financiële voordeel. Een later voorstel van € 50,00 per maand is om dezelfde reden niet geaccepteerd door het CJIB. Tijdens de zitting van 9 december 2022 heeft veroordeelde verklaard dat hij bereid en in staat was om meer te betalen dan € 50,00 per maand. Veroordeelde verklaarde toen dat hij € 400,00 tot
€ 450,00 per maand over zou houden. De rechtbank heeft veroordeelde in de gelegenheid gesteld om opnieuw een betalingsregeling te treffen met het CJIB op basis van deze nieuwe gegevens. De zaak is daarom aangehouden tot de zitting van 13 februari 2023.
Bij e-mail van 25 december 2022 aan het CJIB bericht veroordeelde, in vervolg op een telefonisch gesprek op 20 december 2022, nadere gegevens te sturen over zijn financiële situatie en concludeert hij dat hij onmogelijk iets kan betalen. Veroordeelde doet een beroep op betalingsonmacht.
Ook tijdens de zitting van 13 februari 2023 heeft veroordeelde verklaard dat hij helemaal niks (meer) kan betalen. Dit heeft volgens veroordeelde onder meer te maken hebben met gestegen (energie)prijzen. Er zijn stukken, onder meer in de vorm van bankafschriften, overgelegd. De rechtbank constateert op de eerste plaats dat deze stukken niet compleet zijn. Op basis van deze stukken is bovendien niet te verklaren waarom veroordeelde op 9 december 2022 wel en op 13 februari 2022 niet meer in staat zou zijn om een betalingsregeling te treffen. Uit deze stukken volgen namelijk niet de gestegen (energie)kosten, waardoor veroordeelde betalingsonmachtig zou zijn geworden. Sterker nog, uit deze stukken en de verklaring van veroordeelde op de zitting lijkt te volgen dat veroordeelde juist meer mogelijkheid zou hebben om aan de betalingsverplichting te voldoen. De maandelijkse uitgaven naar de broer en ten behoeve van ziektekosten van de inmiddels overleden zus van veroordeelde – in totaal een maandelijks bedrag van circa € 500,00 – zijn namelijk komen te vervallen.
Op basis hiervan, is de rechtbank van oordeel dat veroordeelde wel in staat is om een reëel bedrag te betalen en is dus niet sprake is van betalingsonmacht, maar betalingsonwil. Het ligt op de weg van veroordeelde andere keuzes te maken met betrekking tot zijn financiële uitgaven.
De rechtbank overweegt verder dat het, kijkend naar de financiële positie van veroordeelde, niet redelijk is van het CJIB om te verlangen dat veroordeelde een substantieel bedrag ineens betaalt of dat veroordeelde een betalingsregeling treft die in verhouding staat tot het bedrag van de ontnemingsmaatregel. Het CJIB heeft immers door een deurwaarder laten onderzoeken of veroordeelde naast zijn AOW-uitkering en bescheiden inkomen nog (substantiële) vermogensbestanddelen heeft en de conclusie daarvan was dat die er niet zijn. Dit laat echter onverlet dat de rechtbank veroordeelde wel in staat acht om op andere wijze aan zijn betalingsverplichting te voldoen (bijvoorbeeld door middel van een betalingsregeling gebaseerd op een maandelijks bedrag dat past bij de financiële situatie van veroordeelde). De rechtbank denkt op basis van de – weliswaar incomplete gegegevens – aan een bedrag van € 300,00. De rechtbank geeft dan ook veroordeelde en de officier van justitie in overweging om zo’n soort betalingsregeling te treffen.
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie (deels) toewijzen.
Over de duur van de gijzeling overweegt de rechtbank als volgt. In het arrest waarbij de ontnemingsmaatregel is opgelegd – dat dateert van vóór de inwerkingtreding van de Wet USB op 1 januari 2020 – is geen maximale duur van de gijzeling bepaald. Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 26 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:109, volgt dat de rechter in zo’n geval zelf de duur van de gijzeling bepaalt. Daarbij rekent hij, overeenkomstig de vierde volzin van artikel 6:6:25 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering, voor elke volle € 25,- van het bedrag waarvoor verhaal is gezocht, niet meer dan één dag aan gijzeling. Uit artikel 36e lid 11 van het Wetboek van Strafrecht volgt dat de gijzeling niet meer dan drie jaar mag duren. Dit komt overeen met 1080 dagen. Gelet op de hoogte van het te ontnemen bedrag, geldt in dit geval dat de gijzeling bepaald kan worden voor de maximale duur van 1080 dagen.
De regeling van de gijzeling is bedoeld als dwangmiddel. Voorkomen moet worden dat veroordeelde door de gijzeling alsnog in betalingsonmacht komt te verkeren. Mede gelet op de leeftijd van veroordeelde en de financiële situatie van veroordeelde, zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie deels toewijzen en een machtiging verlenen tot toepassing van gijzeling voor de duur van 60 dagen.

Beslissing

De rechtbank wijst de vordering toe en machtigt de officier van justitie tot de toepassing van gijzeling voor de duur van 60 dagen en wijst de vordering voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door
mr. H.A. Brouwer, voorzitter,
mr. A.A.T. Werner en mr. A. Maas, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I.M. Dijkstra, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2023.