ECLI:NL:RBMNE:2023:805

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
16-113062-22 en 16-000064-21 (gev.ttz)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal, veroordeling voor voorhanden hebben vuurwapen en vernieling met gedeeltelijke toewijzing vordering benadeelde partij

In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 27 februari 2023 uitspraak gedaan in de zaken met parketnummers 16-113062-22 en 16-000064-21. De verdachte, geboren in 1999, werd beschuldigd van diefstal, het voorhanden hebben van een vuurwapen en vernieling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de diefstal, omdat er onvoldoende bewijs was om zijn betrokkenheid te bevestigen. De rechtbank oordeelde dat er slechts één getuige was en dat de politie geen gestolen goederen in de auto van de verdachte had aangetroffen. De tijd tussen de melding van de diefstal en de doorzoeking van de auto was te kort om de verdachte met zekerheid te kunnen koppelen aan de diefstal.

Voor de andere twee feiten, het voorhanden hebben van een vuurwapen en de vernieling, heeft de rechtbank de verdachte wel schuldig bevonden. De verdachte had op 4 mei 2022 een vuurwapen en scherpe patronen in zijn bezit en had opzettelijk het raam van de woning van een slachtoffer vernield. De rechtbank heeft de ernst van de feiten in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 298 dagen geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van 240 dagen op, waarvan 92 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd een taakstraf van 60 uren opgelegd. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte € 500,- per benadeelde partij moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16-113062-22 en 16-000064-21 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 27 februari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 april 2021, 3 augustus 2022, 13 oktober 2022 en 13 februari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. R. Craenen en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. W.B.O. van Soest, advocaat te Rotterdam, alsmede advocaat van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , mr. R. Schreudering, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft ook geluisterd naar de reclasseringswerker M. Laili.

2.TENLASTELEGGING

De tenlasteleggingen zijn als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenkingen komen er in het kort op neer dat verdachte:
16-000064-21
op 30 december 2020 te [plaats] samen met een ander twee kentekenplaten en een kentekenplaathouder van [slachtoffer 3] heeft gestolen;
16-113062-22
Feit 1: op 4 mei 2022 te [plaats] een vuurwapen en scherpe patronen van categorie III voorhanden heeft gehad;
Feit 2: op 4 mei 2022 te [plaats] het raam van een deur van [slachtoffer 1] en/of woningbouwvereniging Portaal heeft vernield.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 van 16-113062-22 ten laste gelegde kan worden bewezen. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het onder 2 van 16-113062-22 ten laste gelegde. Ten aanzien van de tenlastegelegde diefstal van 16-000064-21 heeft de raadsman vrijspraak bepleit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak 16-000064-21
De rechtbank heeft op grond van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging gekregen dat verdachte de tenlastegelegde diefstal heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken. De rechtbank licht dit als volgt toe. Er is slechts één getuige die een verklaring heeft afgelegd over de daders. Samen met de aangifte is er daarmee weliswaar voldoende wettig bewijs, maar de politie heeft in de auto van verdachte de gestolen goederen niet aangetroffen. Hierbij vindt de rechtbank van belang dat er geringe tijd, slechts iets meer dan 10 minuten, zat tussen de melding van de getuige over de diefstal en het moment dat de auto van verdachte door de politie is doorzocht, terwijl die tijd ook nodig is om zich met de auto te verplaatsen vanaf de locatie van de diefstal tot aan de locatie waar verdachte is aangetroffen. Deze feiten en omstandigheden maken dat de rechtbank niet overtuigd is van de betrokkenheid van verdachte bij de tenlastegelegde diefstal.
Bewijsmiddelen 16-113062-22, feit 1 en feit 2
De feiten zijn door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte van 8 mei 2022, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, houdende een bekennende verklaring van verdachte, doorgenummerde pagina’s 74-81;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 4 mei 2022, genummerd PL0900-202212497-2, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, houdende de aangifte van [slachtoffer 1] , doorgenummerde pagina’s 12 – 14;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 5 mei 2022, proces-verbaal nummer 3, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 21 en 22;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 30 september 2022, genummerd PL0900-2022126719-10, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, houdende de categorisering van het vuurwapen en de munitie, doorgenummerde pagina’s 104-112.
Bewijsoverweging
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
16-113062-22
1
op 4 mei 2022 te [plaats] een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen, van het merk Browning, type Buck Mark, kaliber.22lr., zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een hoeveelheid scherpe patronen van het kaliber .22lr. voorhanden heeft gehad;
2
op 4 mei 2022 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk het raam van een balkondeur, dat geheel of ten dele aan woningbouwvereniging Portaal toebehoorde, heeft vernield;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Feit 2:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 298 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 150 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als (bijzondere) voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen en toewerken naar een passende dagbesteding.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte niet terug moet naar de gevangenis, gelet op zijn persoonlijke omstandigheden. De eis van de officier van justitie dient te worden gematigd, omdat een voorwaardelijke gevangenisstraf van 150 dagen te hoog is gelet op het goede gedrag van verdachte.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een wapen en vernieling door dat wapen af te vuren. Verdachte heeft een pistool dat hij op straat had gevonden mee naar huis genomen. Vervolgens is verdachte met dat pistool naar het balkon van de woning van zijn moeder gegaan en heeft vanaf dat balkon minimaal één schot met het wapen gelost. De woning waar verdachte zich bevond, staat in een woonwijk met veel appartementencomplexen. Het door verdachte geloste schot heeft één van de tegenoverliggende woningen bereikt. Door de kogel is het raam in de balkondeur van die woning vernield waarna de kogel verder door de woning is geschoten en in de badkamermuur is ingeslagen. De slachtoffers troffen naast het kapotte raam de kogel in hun huis aan. Dit heeft gezorgd voor gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers. Het incident riep bij de slachtoffers daarnaast veel vragen op over het ‘waarom’. Die onwetendheid heeft een voorstelbaar grote impact op het gevoel van veiligheid van de slachtoffers gehad. De eigen woning is bij uitstek de plek om je veilig te voelen. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij een wapen mee naar huis heeft genomen, in plaats van de vondst van het wapen bij de politie te melden, maar nog meer rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij dit wapen buiten op het balkon in gebruik heeft genomen door een schot te lossen. Het gevaar van het schieten met vuurwapens heeft zich ook nog eens verwezenlijkt, waarbij van geluk mag worden gesproken dat slechts materiële schade is ontstaan.
Persoon van de verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 26 september 2022;
- een reclasseringsadvies van 8 september 2022, uitgebracht door reclassering Nederland;
- een voortgangsverslag toezicht van reclassering Nederland, van 7 februari 2023, opgesteld door M. Laili.
De rechtbank heeft op de zitting ook gesproken met M. Laili, de toezichthouder van verdachte namens reclassering Nederland. Uit wat besproken is ter zitting en de verslagen van de reclassering leidt de rechtbank af dat verdachte goed meewerkt aan de bij de schorsing opgelegde bijzondere voorwaarden. Daarmee is het recidiverisico inmiddels minder hoog dan dat het in een eerder stadium was, zoals in het advies van 8 september 2022 is opgeschreven. De reclassering adviseert oplegging van een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden om het recidiverisico beperkt te houden. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij bereid is zich te houden aan de bijzondere voorwaarden. Verdachte heeft ook aangegeven dat hij veel baat heeft bij het wonen bij Enkeltje Zelfstandig en dat hij in de toekomst graag een eigen onderneming wil opstarten.
Strafoplegging
Gelet op de ernst van de feiten, waarbij de rechtbank benadrukt dat het zeer kwalijk is dat verdachte het pistool niet alleen voorhanden heeft gehad maar ook heeft gebruikt, is in beginsel een straf die verdachte de vrijheid ontneemt passend. De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor het voorhanden hebben van een pistool, categorie III, in de openbare ruimte uit van gevangenisstraf van acht maanden. Net als de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet terug moet naar de gevangenis, gelet op zijn persoonlijke omstandigheden. Verdachte werkt in positieve zin aan zijn toekomst en de rechtbank wil dit traject niet doorkruisen. De rechtbank zal daarom aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 240 dagen, waarvan 92 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, en een proeftijd van twee jaren. Dit betekent dat verdachte het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf al heeft uitgezeten en niet terug hoeft in detentie. Om die reden heft de rechtbank ook de voorlopige hechtenis op (die al was geschorst). Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat niet met deze straf kan worden volstaan en het van belang is dat verdachte ook nu nog een onvoorwaardelijke straf ondergaat. De rechtbank legt daarom aan verdachte naast de (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf een taakstraf op voor de duur van 60 uren, waarmee de rechtbank ook wil bereiken dat verdachte alvast, vooruitlopend op zijn toekomstplannen, enige structuur in zijn dagbesteding krijgt. Om het recidiverisico te beperken legt de rechtbank bij de voorwaardelijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden op, zoals die door de reclassering zijn geadviseerd: een meldplicht bij de reclassering, een behandeling bij De Waag (als de reclassering dat nodig vindt), het vervolgen van het ingezette woontraject bij Enkeltje Zelfstandig en het toewerken naar een passende dagbesteding.

9.BESLAG

Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal de in beslag genomen voorwerpen, te weten het pistool en de munitie, onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Met betrekking tot deze voorwerpen zijn de bewezenverklaarde feiten begaan.

10.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vorderen beiden een bedrag van € 3.000,-, bestaande uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen kunnen worden toegewezen. De vordering is onderbouwd en het bedrag is passend.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen onvoldoende onderbouwd zijn. De vorderingen moeten daarom worden afgewezen. Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat het gevorderde schadebedrag buitensporig hoog is en daarom sterk moet worden gematigd. De benadeelde partijen zijn niet zelf direct geconfronteerd met het incident. De materiële schade is voor rekening van de woningbouwvereniging gekomen. De psychische schade is bovendien niet objectief vastgesteld.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partijen als gevolg van het bewezen verklaarde rechtstreeks schade hebben geleden.
De immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partijen aanspraak maken op vergoeding van de immateriële schade op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Deze vergoeding kan worden toegekend indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn/haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn/haar persoon is aangetast. Van de aantasting ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde psychische schade heeft opgelopen. Om deze vergoeding toe te kennen is een causaal verband vereist tussen het ontstaan van de psychische schade en het gepleegde strafbare feit. De benadeelde dient daartoe een voldoende concrete onderbouwing aan te voeren, waaruit naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.
De rechtbank overweegt dat uit de onderbouwing van de vorderingen geen objectieve maatstaven blijken waarmee het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Uit de onderbouwing blijkt wel dat de heer [slachtoffer 1] is doorverwezen voor EMDR-therapie door de praktijkondersteuner, maar alleen op basis daarvan is niet objectief vast te stellen dat er sprake is van geestelijk letsel.
De rechtbank is echter van oordeel dat uit de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen volgt dat er sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze. Dit komt doordat de woning van de benadeelde partijen is beschoten en dat zij een aantal dagen in onzekerheid hebben gezeten over de oorzaak van dat schietincident. De slachtoffers wisten aanvankelijk niet of iemand het op hen had gemunt en zijn daardoor zeer angstig geweest. Zij durfden de keuken nauwelijks nog te betreden en hebben last gehad van slapeloze nachten. De rechtbank hecht hierbij waarde aan het feit dat de eigen woning bij uitstek de plek is waar iemand zich veilig moet voelen. Verdachte heeft op ernstige wijze inbreuk gemaakt op die veiligheid van het eigen huis door met een pistool een kogel af te vuren, die het huis van de benadeelden heeft geraakt. De angst en onzekerheid die door dat incident zijn ontstaan bij de benadeelden, zijn zodanig invoelbaar dat ook zonder verdere onderbouwing sprake is van aantasting in de persoon. [1]
Bij de begroting van de vast te stellen vergoeding voor immateriële schade dient de rechtbank rekening te houden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard en de ernst van de gedraging. Hierbij moet worden gekeken naar de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van schade in de zin van een aantasting in de persoon van benadeelden, maar de rechtbank waardeert deze schade op een lager bedrag dan is gevorderd. De rechtbank begrijp uit de onderbouwing van de vordering, zoals toegelicht ter zitting door mr. Schreudering, dat de benadeelden tot op de dag van vandaag last hebben van angst en onzekerheid. De rechtbank is echter van oordeel dat enkel de geleden schade op de dag van het incident en de onzekerheid die een aantal dagen daarna volgde – tot duidelijk werd dat geen sprake was van een aanslag op de benadeelde partijen – voldoende rechtstreeks verband houdt met het feit en dus voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank waardeert deze schade op € 500,- per benadeelde.
De gevorderde immateriële schade komt daarmee gedeeltelijk voor vergoeding in aanmerking tot een bedrag van € 1.000,
-totaal. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 4 mei 2022 tot de dag van volledige betaling. Voor het resterende deel van de gevorderde immateriële schade zal de rechtbank de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 500,- per benadeelde, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 4 mei 2022 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 10 dagen gijzeling per benadeelde, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 350 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 16-000064-21 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 van 16-113062-22 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 240 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf
een gedeelte van 92 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van twee (2) jarenvast;
Algemene voorwaarden
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Bijzondere voorwaarden
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich meldt binnen twee werkdagen na het onherroepelijk worden van het vonnis bij Reclassering Nederland op het adres Zwarte Woud 2, Utrecht. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
* verblijft bij Enkeltje Zelfstandig Utrecht of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf wordt voortgezet, zoals dat is opgestart sinds de schorsing van verdachte. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
* zich inzet voor het verkrijgen/behouden van een passende en stabiele dagbesteding. Verdachte geeft bij de reclassering openheid van zaken.
* zich laat behandelen De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, indien de reclassering dit nodig acht. De behandeling start zo spoedig mogelijk na aanmelding. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de (huis)regels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarde en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 60 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 30 dagen hechtenis;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen onttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK Munitie (PL0900-2022124497-2986044);
  • 1 STK Munitie (PL0900-2022124497-2986045);
  • 1 STK Munitie (PL0900-2022124497-2986046);
  • 1 STK Munitie (PL0900-2022124497-2986348);
  • 1 STK Munitie (PL0900-2022124497-2986350);
  • 1 STK Munitie (PL0900-2022124497-2986351);
  • 1 STK Munitie (PL0900-2022124497-2986352);
  • 1 STK Munitie (PL0900-2022124497-2986352);
  • 1 STK Pistool (PL0900-2022126719-2986541);
Benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 500,-;
  • wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 500,-;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2022 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vorderingen;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] € 500,- aan de Staat te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2022 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 10 dagen gijzeling;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] € 500,- aan de Staat te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2022 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 10 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Maas, voorzitter, mr. H.A. Brouwer en mr. A.A.T. Werner, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.M. Dijkstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 februari 2023.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
16-113062-22
1
hij op of omstreeks 4 mei 2022 te [plaats] een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen, van het merk Browning, type Buck Mark, kaliber.22lr., zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad en/of munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een hoeveelheid scherpe patronen van het kaliber .22lr. voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )
2
hij op of omstreeks 4 mei 2022 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk (het raam van) een (balkon)deur, in elk geval enig goed, die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en/of woningbouwvereniging Portaal, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield/beschadigd/onbruikbaar gemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
16-000064-21
hij op of omstreeks 30 december 2020 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, twee kentekens en/of een kentekenplaathouder, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, r.o. 2.4.5, en HR 15 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2012.