ECLI:NL:RBMNE:2023:783

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
UTR 22/1515
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarheid van documenten en de toepassing van de Wet openbaarheid van bestuur in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 28 februari 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de besluiten van het College van Bestuur van de Universiteit Leiden en de Commissie voor de Beroep- en Bezwaarschriften behandeld. Eiseres heeft op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzocht om documenten die verband houden met haar eerdere Wob-verzoek en de bezwaarprocedure. De rechtbank oordeelt dat het eerste besluit van 6 april 2022 niet volledig was, waardoor het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt dit besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, met uitzondering van de beoordeling van document 61, de 'Regeling werken voor derden'. De rechtbank oordeelt dat het college opnieuw moet beslissen over de openbaarmaking van dit document. De rechtbank bevestigt dat de documenten die de persoonlijke levenssfeer raken, niet openbaar hoeven te worden gemaakt, en dat de correspondentie tussen het college en zijn advocaat vertrouwelijk blijft. Het beroep tegen het besluit van 23 december 2022 wordt ongegrond verklaard. Eiseres krijgt recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten. De rechtbank benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming en de noodzaak voor bestuursorganen om transparant te zijn, terwijl ook de belangen van vertrouwelijkheid en persoonlijke levenssfeer gewaarborgd moeten blijven.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1515

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 februari 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. dr. C Raat),
en

College van Bestuur van de Universiteit Leiden (het college)Commissie voor de Beroep- en Bezwaarschriften van de Universiteit Leiden (de commissie)

(gemachtigde: mr. M. Bonewit en mr. N.N. Bontje).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de besluiten van 6 april 2022 en 23 december 2022 waarin het college en de commissie (samen verweerders) haar verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) van 14 februari 2022 gedeeltelijk hebben geweigerd en gedeeltelijk hebben ingewilligd.
Verweerders hebben op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 17 januari 2023 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, de gemachtigden van verweerders en mr. [A] , [functie] .

Totstandkoming van het besluit

Eiseres heeft het college op 26 maart 2021 verzocht om haar op grond van de Wob documenten te verstrekken die gaan over de financiële interacties tussen de universiteit Leiden en coronavaccinfabrikanten. Zij heeft bezwaar gemaakt tegen de daaropvolgende weigering documenten openbaar te maken. In bezwaar is zij gehoord door de commissie die op 25 januari 2022 advies heeft uitgebracht. Het college heeft een besluit op bezwaar genomen op 2 februari 2022, waarin hij als motivering verwijst naar het advies van de commissie. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld (UTR 21/5049), waarbij Janssen Vaccin & Prevention B.V. (Janssen) als partij is betrokken. Dit beroep is tegelijk met het nu voorliggende beroep op een zitting behandeld.
Eiseres heeft op 14 februari 2022 een tweede Wob-verzoek ingediend dat gericht is tot zowel het college als de commissie. Zij verzoekt het college om het document “tarieven en integrale kostprijs”, het document “publiek-private activiteiten,” het document “projectbeheer” en het document “facturering” openbaar te maken. Het gaat om de versie zoals deze op 23 september 2021 was geplaatst op de website van de universiteit Leiden
..
Aan zowel het college als de commissie heeft eiseres het verzoek gericht om openbaarmaking van alle documenten die gaan over de afhandeling van haar bezwaarschrift in de Wob-procedure, hiervoor onder overweging 1 genoemd.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen van verweerders op dit Wob-verzoek.
Verweerders hebben op 6 april 2022 een besluit genomen. Zij hebben 63 documenten gevonden die onder de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen, waarvan zij er 33 documenten gedeeltelijk openbaar hebben gemaakt en 30 documenten integraal hebben geweigerd openbaar te maken.
Het beroep tegen het niet-tijdig beslissen richt zich nu ook tegen het inhoudelijke besluit van 6 april 2022. [1]
6. Verweerders hebben een aanvullend besluit genomen op 23 december 2022. Dat besluit gaat over 27 documenten. Een deel van die documenten is abusievelijk niet verstrekt bij het eerdere besluit van 6 april 2022 maar is wel door verweerders beoordeeld. Een deel van de documenten is nu pas gevonden. Op deze laatste documenten hebben verweerders de Wet open overheid (Woo) toegepast.
Beoordeling door de rechtbank
7. Eiseres heeft haar Wob-verzoek gericht tot zowel het college als de commissie. Tussen partijen is niet in geschil dat de commissie een bestuursorgaan is, zoals is bedoeld in artikel 1:1: aanhef en onder a, van de Awb of in elk geval als een bestuursorgaan zoals is omschreven in artikel 1a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob. De rechtbank ziet geen aanleiding dit nader te onderzoeken. Of de commissie nu wel of niet een afzonderlijk bestuursorgaan is, maakt voor de inhoudelijke beoordeling of de documenten openbaar mogen worden niet uit. De documenten waar om is verzocht berusten ófwel bij de commissie als bestuursorgaan ófwel bij het college als bestuursorgaan, waaronder de commissie dan ressorteert. De rechtbank kan hierover haar oordeel geven.
8. Eiseres heeft een beroep ingediend tegen het niet-tijdig beslissen op haar Wob-verzoek. Verweerders hebben vervolgens op 6 april 2022 en aanvullend op 23 december 2022 op het Wob-verzoek beslist. Het beroep tegen het niet-tijdig beslissen richt zich nu ook tegen deze besluiten. Omdat eiseres geen procesbelang meer heeft bij beoordeling van het beroep tegen het niet-tijdig beslissen, is dat beroep niet-ontvankelijk. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding van haar proceskosten. De rechtbank zal daarover aan het eind van deze uitspraak een oordeel geven.
9. Als een besluit is genomen ná 1 mei 2022 dan is daarop niet langer de Wob van toepassing maar de Woo. De Wob is namelijk per die datum ingetrokken en er is niet voorzien in overgangsrecht. Dat betekent dat de Woo onmiddellijke werking heeft en dat met ingang van 1 mei 2022 besluiten op grond van de Woo moeten worden genomen. Ook als de Wob-verzoeken dateren van voor die datum. Voor deze beroepsprocedure geldt dat dat het eerste besluit is genomen voor 1 mei 2022. Daarop is dus nog de Wob van toepassing. Het besluit van 23 december 2022 dateert van ná 1 mei 2022. Daarop is de Woo van toepassing.
10. Verweerders hebben de documenten waarover het Wob-verzoek gaat aan de rechtbank toegestuurd. Eiseres heeft de rechtbank, voor zover het gaat om de documenten die nog onder de Wob vallen, toestemming gegeven om deze documenten in te zien. [2] Voor de documenten die onder de reikwijdte van de Woo vallen is die toestemming niet nodig. [3]
11. De relevante wetgeving is opgenomen in een bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Over het besluit van 6 april 2022
12. De rechtbank stelt vast dat met het besluit van 6 april 2022 niet volledig op het Wob-verzoek van eiseres is beslist. Er was nog een aanvullend besluit nodig. Alleen al dat maakt dat het beroep gegrond is en dat besluit voor vernietiging in aanmerking komt wegens strijd met de zorgvuldigheid. De rechtbank zal met het oog op een finale geschilbeslechting beoordelen of er aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand te laten.
13. De rechtbank stelt verder vast dat de documenten 1 tot en met 8 buiten de reikwijdte van het verzoek vallen. Ze zien namelijk niet op de behandeling van het bezwaarschift, maar op de totstandkoming van het primaire besluit. De rechtbank laat deze documenten verder dan ook onbesproken.
14. De documenten 9, 15, 26 en 27 betreft correspondentie van het college met de commissie. Verweerders hebben deze correspondentie openbaar gemaakt behalve de persoonsgegevens van derden en werknemers die niet uit hoofde van hun functie in de openbaarheid treden. Verweerders hebben daarvoor de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob gebruikt. Hetzelfde geldt voor de documenten 28 tot en met 31. Deze documenten bestaan uit interne correspondentie van het college zelf. Het college heeft ook hierop de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob toegepast.
15. De rechtbank oordeelt dat verweerders voor deze documenten op juiste wijze toepassing hebben gegeven aan deze weigeringsgrond. Het belang van de openbaarheid van de persoonsgegevens in deze documenten weegt in dit geval niet op tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de werknemers en derden die betrokken zijn bij deze correspondentie.
16. De documenten 10 tot en met 14 en 16 tot en met 25 betreft interne correspondentie van de commissie. De commissie heeft ook deze documenten gedeeltelijk openbaar gemaakt. De gegevens die de persoonlijke levenssfeer betreffen zijn weggelakt en de commissie heeft passages in de documenten 18, 22 en 23 weggelakt, omdat daarin persoonlijke beleidsopvattingen voorkomen. De commissie heeft dit gedaan onder verwijzing naar de artikelen 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob en artikel 11, eerste lid, van de Wob.
17. De rechtbank oordeelt dat de commissie dit zo heeft mogen doen. De weggelakte passages zijn inderdaad gegevens die de persoonlijke levenssfeer raken en passages die persoonlijke beleidsopvattingen bevatten. Ook voor deze persoonsgegevens geldt dat het belang van openbaarheid niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen. De commissie heeft ook de passages in de e-mailberichten mogen weigeren openbaar te maken. De e-mailberichten zijn bedoeld voor intern beraad. Met deze berichten is beoogd om in vertrouwelijke sfeer van gedachten te wisselen en onderling handelen af te stemmen en afspraken te maken over de uitwerking van het advies in de bezwaarzaak van eiseres. De commissie heeft deze passages onder toepassing van artikel 11, eerste lid, van de Wob mogen weigeren openbaar te maken omdat het persoonlijke beleidsopvattingen zijn.
18. De documenten 34 tot en met 60 is correspondentie tussen het college en zijn advocaat. Het college heeft deze documenten integraal geweigerd openbaar te maken, omdat het volgens hem gaat om vertrouwelijk overleg. Het is volgens het college belangrijk dat hij vrijelijk zijn procespositie- en strategie kan bepalen en in dat kader vertrouwelijk met zijn advocaat van gedachten kan wisselen. Het college heeft als weigeringsgrond de artikelen 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob en artikel 11 van de Wob ingeroepen.
19. Eiseres ziet dat anders. Zij wijst erop dat er geen algemene weigeringsgrond bestaat die regelt dat communicatie tussen een advocaat en zijn cliënt altijd geheim moet blijven. Volgens eiseres moet er meer openbaar gemaakt worden dan nu het geval is, omdat niet alle passages in de documenten zijn aan te merken als persoonlijke beleidsopvatting en openbaarmaking van passages van de documenten ook niet onevenredig benadelend zal zijn.
20. De rechtbank geeft het college hierin echter gelijk. Hoewel de documenten niet allemaal een duidelijk inhoudelijk standpunt bevatten, vindt de rechtbank dat het hier gaat om een samenhangend geheel van documenten. De documenten zijn naar haar oordeel onlosmakelijk met elkaar verbonden en geven inzicht in de standpuntbepaling, de mogelijke alternatieven en de procespositie van het college in het geschil met eiseres. Ook correspondentie tussen het college en zijn advocaat, over (de keuze van) het verzenden en opstellen van (proces)stukken valt daaronder. Als dit soort informatie al dan niet gedeeltelijk openbaar moet worden gemaakt, vormt dat in dit geval een belemmering in het contact tussen het college en zijn advocaat. Zij moeten vertrouwelijk kunnen overleggen over een voorliggend geschil. Openbaarmaking leidt dan ook tot onevenredig nadeel van het college en daarom heeft hij met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob mogen weigeren om deze documenten openbaar te maken. De rechtbank volgt het college bovendien in zijn standpunt dat openbaarmaking van delen van de documenten geweigerd mag worden met toepassing van artikel 11, eerste lid, van de Wob. Het is vaste rechtspraak [4] dat documenten afkomstig van derden die niet tot de kring van de overheid behoren, onder omstandigheden kunnen worden aangemerkt als documenten die zijn opgemaakt ten behoeve van intern beraad en de persoonlijke beleidsopvattingen die daarin voorkomen niet openbaar hoeven te worden gemaakt. Daarvan is hier sprake. De feitelijke gegevens die zodanig met deze persoonlijke beleidsopvattingen zijn verweven hoeven ook niet openbaar te worden gemaakt.
21. De documenten 61, 62 en 63 zijn documenten die gaan over de financiering van onderzoek dat de universiteit voor derden verricht. Document 61 is de ‘Regeling werken voor derden’ van juli 2015. Dit document is via de website van de universiteit niet te openen en zit als het ware achter een slotje. Het college heeft geweigerd dit document openbaar te maken, omdat volgens hem hierop de weigeringsgronden van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b en g, van de Wob van toepassing zijn. Volgens het college is het belangrijk dat dergelijke informatie, die inzicht geeft in de opbouw van kostprijs en tarieven, niet openbaar wordt, zodat de universiteit niet wordt benadeeld bij onderhandelingen.
22. Eiseres vindt dat het college documenten over de financiering van onderzoek voor derden openbaar moet maken. Zij wil hierop controle kunnen uitoefenen.
23. De rechtbank volgt het standpunt van het college voor het overgrote deel van document 61. De uitgewerkte onderdelen van de ‘Regeling werken voor derden’ die het college niet openbaar hoeft te maken, omdat zij teveel inzicht geven in de werkwijze van de universiteit met het oog op het verkrijgen van middelen, de zogenoemde derde geldstroom. Openbaarmaking van die gegevens is onevenredig benadelend voor de universiteit, omdat het ten koste gaat van haar concurrentiepositie en haar financiële belangen schaadt omdat deze derde geldstroom een substantieel deel van de inkomsten van de universiteit uitmaakt. De rechtbank vindt echter niet dat het college om die reden openbaarmaking van de regeling integraal heeft mogen weigeren. Er zijn passages aan te wijzen waarop de weigeringsgronden van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b en g, van de Wob, zonder nadere toelichting, niet van toepassing zijn. De rechtbank wijst als voorbeeld op de algemene passages in de ‘Toelichting bij de regeling’, pagina 9 tot en met 11 van document 61. Niet valt in te zien waarom openbaarmaking van die algemeen geformuleerde uitgangspunten voor het werken met derden onevenredig benadelend zou zijn voor de universiteit of de universiteit zou raken in enig financieel belang. Het college moet, dat is vaste rechtspraak, per passage beoordelen of daarop een weigeringsgrond van toepassing is. Dat heeft hij hier nagelaten en dat zal hij dus alsnog moeten doen. De beroepsgrond van eiseres slaagt op dit punt.
24. Document 62 is de tarievenlijst waar eiseres om heeft verzocht. Bij het aanvullende besluit heeft het college overwogen dat hij heeft verzuimd om deze tarievenlijst openbaar te maken met uitzondering van de daarop genoemde bedragen. Deze bedragen heeft hij geweigerd openbaar te maken onder toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b en g, van de Wob. Tijdens de zitting is aan de orde geweest dat de eerste kolom met bedragen feitelijk al openbaar is, omdat daarin de salarisschalen en bedragen conform het overzicht van de VSNU staan. De rechtbank moet beoordelen of het college de overige bedragen mocht weigeren openbaar te maken.
25. De rechtbank oordeelt dat het college openbaarmaking van de tarievenlijst en de brief over de opbouw van de kostprijs (document 63) op goede gronden heeft geweigerd. Openbaarmaking van die documenten, raakt de universiteit onevenredig in haar concurrentiepositie. Ook het financiële belang van het college is daarmee in geding. Derden kunnen namelijk hun voordeel doen met hun kennis van deze tarieven en de opbouw van kostprijzen en daarvan gebruik maken bij (toekomstige) onderhandelingen met de universiteit. Zij kunnen hun onderhandelingen daarop afstemmen met als mogelijk gevolg dat de universiteit minder inkomsten genereert. Het college heeft de tarieven en de opbouw van de kostprijzen daarom mogen weigeren met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b en g, van de Wob. De monopolypositie van het NeCen over het gebruik van het desbetreffende instrumentarium maakt dat niet anders. Het college heeft op de zitting toegelicht dat de manier waarop deze kostprijs wordt vastgesteld ook relevant is voor andere faculteiten die eveneens moeten voorzien in hun bekostiging door het verrichten van onderzoek en die geen monopolypositie hebben. Dit legt extra gewicht in de schaal om document 63 niet openbaar te maken. Hetgeen overigens is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Niet gebleken is dat er nog andere, voor dit verzoek relevante tarievenlijsten zijn. Het belang van openbaarheid van de inkomsten via de derde geldstroom, om controle daarop mogelijk te maken, weegt niet op tegen het belang van verweerder bij geheimhouding van documenten 62 en 63 , mede gelet op de overige controlemogelijkheden zoals de controle van de jaargegevens/bestuursverslag.
Over het besluit van 23 december 2022
26. Bij het aanvullende besluit hebben verweerders e-mailberichten met nadere correspondentie tussen het college en de commissie gedeeltelijk openbaar gemaakt. Het gaat om de documenten 1 tot en met 11 van de aanvullende inventarislijst. Deze documenten zijn met uitzondering van gegevens die de persoonlijke levenssfeer betreffen openbaar gemaakt. Verweerders mochten dit doen met toepassing van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo.
27. Document 12 is correspondentie tussen het college en zijn advocaat. Ook dit document heeft het college niet openbaar hoeven maken. Door openbaarmaking van de correspondentie kan het goed functioneren van het college in gedrang komen. Het college heeft dit document daarom mogen weigeren openbaar te maken onder toepassing van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder i, van de Woo. Ook artikel 5.2, eerste lid, van de Woo biedt bovendien voldoende grondslag om openbaarmaking van deze vertrouwelijke correspondentie te weigeren, omdat het gaat om documenten die zijn opgesteld voor intern beraad en persoonlijke beleidsopvattingen bevatten. De rechtbank wijst kortheidshalve naar wat zij hiervoor heeft overwogen over de correspondentie tussen het college en de advocaat.
28. De documenten 13 tot en met 14 zijn screenshots van de website van de universiteit en zij zijn openbaar gemaakt. Document 15 is de hiervoor al besproken tarievenlijst. De rechtbank verwijst naar wat zij hiervoor over deze tarievenlijst heeft overwogen.
29. De documenten 16 tot en met 27 zijn conceptadviezen van de commissie. De documenten 16 en 17 zijn openbaar gemaakt met uitzondering van de persoonsgegevens. De commissie heeft toegelicht dat deze twee concepten nauwelijks afwijken van de definitieve versie van het advies. De overige conceptadviezen heeft de commissie niet openbaar gemaakt. Zij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat over deze conceptadviezen al bij het eerste besluit van 6 april 2022 inhoudelijk was beslist. Deze documenten vallen namelijk onder het kopje interne communicatie binnen de commissie en zijn geweigerd openbaar te maken, omdat daarop artikel 11, eerste lid, van de Wob van toepassing is.
30. Eiseres vindt dat deze documenten wel openbaar gemaakt moeten worden. Zij verwijst naar de uitspraak van 10 juni 2022 van deze rechtbank. [5] Volgens haar moet de commissie beter motiveren waarom persoonlijke beleidsopvattingen niet openbaar worden gemaakt en er niet voor is gekozen om tot niet tot de personen herleidbare verstrekking over te gaan.
31. De rechtbank geeft eiseres geen gelijk en volgt de commissie in zijn standpunt. Dat de commissie de documenten nu pas heeft overgelegd, laat onverlet dat zij daarover al eerder, voor invoering van de Wob, inhoudelijk heeft beslist. De rechtbank verwijst naar wat zij hiervoor over de interne correspondentie van de commissie heeft geoordeeld. Er is geen aanleiding om over deze documenten anders te oordelen. De commissie heeft mogen weigeren de concepten openbaar te maken met toepassing van artikel 11, eerste lid, van de Wob en heeft geen uitvoering hoeven geven aan artikel 11, tweede lid, van de Wob. [6] Het gaat om zo weinig betrokken personen, dat hun identiteit eenvoudig te achterhalen zou zijn. Voor zover eiseres meent dat het college deze documenten had moeten beoordelen aan de hand van de Woo, geldt dat ook artikel 5.2, eerste lid, van de Woo in dit geval in de weg staat aan de openbaarmaking van de persoonlijke beleidsopvattingen in de conceptadviezen. Gedeelten die niet zijn aan te merken als persoonlijke beleidsopvattingen, zijn al openbaar want zij zijn opgenomen in de eindversie van het advies en de twee concepten die het college wel openbaar heeft gemaakt. Ze bevatten voor het overige geen overwegend objectieve informatie.
Is de zoekslag in orde?
32. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de zoekslag niet voldoende is geweest, althans dat zij dat niet goed kan beoordelen. Zij wijst daarbij onder meer op de discrepanties in de naamgeving van de documenten. Het lijkt erop alsof het Wob-verzoek te beperkt is opgevat. In het beroepschrift heeft zij voorbeelden genoemd waaruit volgens haar voortvloeit dat er meer documenten moeten zijn over haar eerste Wob-verzoek en dat er niet voldoende is gezocht naar documenten die onder dat verzoek vallen. Zij stelt zich verder op het standpunt dat verweerders niet hebben gezocht volgens de ‘best practice.’
33. Als een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat documenten niet (of niet meer) onder hem berusten en zo’n mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, dan is het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat documenten toch onder het bestuursorgaan berusten. Dit volgt uit vaste rechtspraak. [7]
34. Hiervoor is al geoordeeld dat besluit van 6 april 2022 niet zorgvuldig is genomen omdat het niet volledig was. Verweerders hebben een aanvullend besluit genomen waarbij documenten openbaar zijn gemaakt die later boven tafel zijn gekomen en documenten zijn bijgevoegd die bij de eerste zoekslag horen maar abusievelijk niet zijn overgelegd.
35. Verweerders hebben vervolgens toegelicht dat zij gezocht hebben in zaakdossiers, papieren dossiers, het Documenten Managementsysteem, emailberichten van betrokken medewerkers en netwerkbestanden. Daarbij hebben zij de volgende zoektermen gebruikt: “Janssen”, “NeCEN” en “Dahl”. Zij hebben ook gezocht op het unieke zaaknummer dat gekoppeld wordt aan iedere bezwaarzaak.
36 De rechtbank acht aannemelijk dat er niet meer documenten bij verweerders berusten, die onder de reikwijdte van het verzoek vallen. Redelijkerwijs mag worden aangenomen dat met de gebruikte zoektermen in de desbetreffende bestanden de beschikbare documenten zijn gevonden Eiseres noemt geen voorbeelden die gaan over dit Wob-verzoek, maar die vooral betrekking hebben op de zoekslag van haar eerste Wob-verzoek. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding voor de conclusie dat de zoekslag in deze procedure niet voldoende is. De rechtbank begrijpt de verwarring die is ontstaan door de verwijzing naar documenten die hangen achter de slotjes op de website. Tijdens de zitting heeft Mandel hierover opgemerkt dat de manier waarop ingelogde medewerkers deze documenten kunnen benaderen anders is dan voor mensen die geen toegang hebben tot deze documenten. Bij een controle van screenshots van de websites ten opzichte de documenten, ziet de rechtbank echter geen omissies ten opzichte van het verzoek van eiseres. Het verzoek van eiseres is niet te beperkt opgevat.
37. Het is aan eiseres om concreet te maken dat er wel meer documenten bij verweerders moeten berusten en dat de zoekslag niet compleet is geweest. Het algemene standpunt van eiseres dat verweerders kennelijk niet hebben gezocht volgens de ‘best practice’ is zonder verdere concretisering onvoldoende om aan te nemen dat de zoekslag niet voldoende is geweest. Eiseres heeft verder geen concrete documenten genoemd die zij mist en zij heeft daarmee niet aannemelijk gemaakt dat er meer documenten moeten zijn dan de documenten die verweerders nu hebben gevonden. De beroepsgrond slaagt niet.
Overige
38. Eiseres heeft in deze procedure een beroep gedaan op artikel 10 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Zij heeft aangevoerd dat zij als journaliste een bijzondere functie als ‘social watchdog’ heeft om controle uit te oefenen op een maatschappelijk belangrijk onderwerp. Zij ontleent aan artikel 10 van het EVRM een recht op informatie over deze kwestie.
39. De rechtbank heeft tijdens de zitting het beroep op artikel 10 van het EVRM besproken en zij heeft aangenomen dat dit beroep zich vooral concentreert op het eerste Wob-verzoek UTR 21/5049. Daarin staat centraal de maatschappelijk relevante kwestie over de financiële gegevens rond onderzoek naar een corona-vaccin. De rechtbank heeft het beroep van eiseres op artikel 10 van het EVRM in die zaak besproken. De rechtbank ziet geen aanleiding hierover nu nadere overwegingen te wijden. Van een bijzondere omstandigheid waarbij aan artikel 10 van het EVRM een recht op informatie kan worden ontleend is hier geen sprake, mede omdat dit Wob-verzoek voor een groot deel over haar eigen eerdere Wob-verzoek gaat.
40. Ook van het verzoek om schadevergoeding heeft de rechtbank aangenomen dat het bedoeld is voor schade die eiseres stelt te hebben opgelopen bij de afhandeling van haar eerste beroepszaak. De rechtbank gaat daar in het kader van dit beroep dan ook niet in.

Conclusie en gevolgen

Het beroep tegen het niet-tijdig beslissen is niet-ontvankelijk. Het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 6 april 2022 is gegrond, want dat besluit is in strijd genomen met artikel 3:2 van de Awb en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit maar laat de rechtsgevolgen daarvan met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb in stand met uitzondering van de beoordeling van document 61. Het college zal wel opnieuw moeten beslissen over openbaarmaking van dit document. Dit opnieuw beslissen moet het college in een besluit op bezwaar doen, zodat – als eiseres het met de uitkomst daarvan niet eens is – zij daartegen beroep (dan wel hoger beroep) kan instellen. Het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 23 december 2022 is ongegrond.
In verband met de samenhang met zaak UTR 21/5049 acht de rechtbank het niet opportuun een tussenuitspraak te doen. Het college moet weliswaar op slechts één onderdeel zijn besluit beter motiveren, maar net als in UTR 21/5049, krijgt eiseres (voor het overige) ongelijk. Indien zij daarvoor aanleiding zien kunnen partijen nu in beide samenhangende zaken tegelijkertijd hoger beroep instellen.
Omdat het beroep gegrond is moeten verweerders het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt zij ook een vergoeding van haar proceskosten.
Eiseres heeft onder andere verzocht om een proceskostenvergoeding voor het door haar ingestelde beroep tegen het niet-tijdig beslissen op Wob-verzoek van 14 februari 2022. Zij heeft op 17 februari 2022 een e-mailbericht ontvangen waarbij haar is meegedeeld dat de beslistermijn met vier weken is verdaagd. Volgens eiseres is degene die deze brief namens verweerders heeft ondertekend daarvoor niet gemandateerd. Er ligt volgens haar geen rechtsgeldige verdaging van de beslistermijn en dus heeft zij terecht beroep tegen het niet-tijdig beslissen ingediend.
De rechtbank ziet echter geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten voor het indienen van het beroep tegen het niet-tijdig beslissen. Hoewel een mandaat schriftelijk moet zijn aangegaan [8] en daar in dit geval geen sprake van is, had het eiseres zonder meer duidelijk moeten zijn dat de termijn om te beslissen rechtsgeldig verdaagd was. Nadat zij verweerders namelijk in gebreke heeft gesteld, heeft Mandel op 17 maart 2022, in zijn functie van hoofd juridische zaken van de universiteit Leiden, meegedeeld dat de medewerker die de beslistermijn had verdaagd, feitelijk mandaat had. Ter zitting is toegelicht dat het hier een vaste bestuurspraktijk betreft. De verdaging van de termijn is bevestigd. Eiseres had kunnen weten dat zij uiterlijk op 11 april 2022 een besluit op het Wob-verzoek kon verwachten. Dat eiseres desondanks op 31 maart 2022 beroep niet-tijdig heeft ingediend, was een onnodige proceshandeling en moet in dit geval naar het oordeel van de rechtbank voor haar rekening blijven.
41. Eiseres heeft wel recht op een vergoeding van de proceskosten voor de daaropvolgende inhoudelijke behandeling van het beroep. Verweerders moeten deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,-, (1 punt voor de gronden van het beroep en 1 punt voor de aanwezigheid op de zitting, waarde per punt is punt € 837,- en wegingsfactor 1). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 6 april 2022 gegrond;
- vernietigt dat besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven, met uitzondering van de beoordeling van document 61;
- draagt het college op opnieuw te beslissen over openbaarmaking van document 61;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 23 december 2022 ongegrond;
- bepaalt dat verweerders het griffierecht van € 184,- aan eiseres moeten vergoeden;
- veroordeelt verweerders tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, voorzitter, en mr. J.J. Catsburg en mr. J.A.C.M. Nielen, leden, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet openbaarheid van bestuur
Artikel 10
[…]
2 Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
[…]
b.de economische of financiële belangen van de Staat, de andere publiekrechtelijke lichamen of de in artikel 1a, onder c en d, bedoelde bestuursorganen;
[…]
e.de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
[…]
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
Artikel 11
1 In geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, wordt geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
2 Over persoonlijke beleidsopvattingen kan met het oog op een goede en democratische bestuursvoering informatie worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm. Indien degene die deze opvattingen heeft geuit of zich erachter heeft gesteld, daarmee heeft ingestemd, kan de informatie in tot personen herleidbare vorm worden verstrekt.
Wet open overheid
Artikel 5.1. Uitzonderingen
[…]
2 Het openbaar maken van informatie blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
[…]
i. het goed functioneren van de Staat, andere publiekrechtelijke lichamen of bestuursorganen.
[…].
Artikel 5.2. Persoonlijke beleidsopvattingen
1. In geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, wordt geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen. Onder persoonlijke beleidsopvattingen worden verstaan ambtelijke adviezen, visies, standpunten en overwegingen ten behoeve van intern beraad, niet zijnde feiten, prognoses, beleidsalternatieven, de gevolgen van een bepaald beleidsalternatief of andere onderdelen met een overwegend objectief karakter.
[…]

Voetnoten

1.Artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
3.Artikel 8:29, zesde lid, van de Awb.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 31 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2550.
6.Vlg. 1 september 2010, ECLI:NL:ABRVS:20110:BN5699.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 22 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1743.
8.Artikel 10:5, tweede lid, van de Awb