ECLI:NL:RBMNE:2023:781

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
16-027989-23
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van stadsnomaden en de toepassing van artikel 138 Sr en artikel 551a Sv

In deze zaak heeft de Raadkamer van de Rechtbank Midden-Nederland op 24 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechter-commissaris van 2 februari 2023. De zaak betreft de ontruiming van een perceel waar stadsnomaden verblijven, die sinds 12 december 2022 op het terrein verblijven in caravans, busjes, tenten en zelfgemaakte bouwwerken. De officier van justitie had op 30 januari 2023 een vordering ingediend voor een machtiging tot ontruiming, die gedeeltelijk werd toegewezen door de rechter-commissaris. De appellanten, die deel uitmaken van de groep stadsnomaden, hebben beroep ingesteld tegen deze machtiging.

De rechtbank heeft beoordeeld of er sprake is van een verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht, en of de stadsnomaden recht hebben op huisrecht. De rechtbank concludeert dat de stadsnomaden zonder juridische titel op het perceel verblijven, dat het perceel een 'besloten erf' is en dat er sprake is van een verdenking van een misdrijf. Tevens is vastgesteld dat de stadsnomaden huisrecht hebben, maar dat dit niet opweegt tegen het belang van de eigenaar bij ontruiming.

De rechtbank heeft een belangenafweging gemaakt tussen het belang van de eigenaar bij ontruiming en het belang van de stadsnomaden bij het behoud van hun woonruimte. De rechtbank concludeert dat de eigenaar concrete plannen heeft voor het perceel en dat de stadsnomaden geen omstandigheden hebben aangevoerd die hun belangen zwaarder doen wegen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de machtiging tot ontruiming.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
parketnummer: 16/027989-23
Beslissing van de raadkamer in strafzaken op het hoger beroep tegen de beslissing van de rechter-commissaris van 2 februari 2023 tot toewijzing van een vordering tot machtiging bevel verwijderen personen en goederen (artikel 551a Wetboek van Strafvordering)
in de zaak tegen:

[appellant 1]

geboren op [geboortedatum 1] 1990 te [geboorteplaats 1]

[appellante 1]

geboren op [geboortedatum 2] 1995 te [geboorteplaats 2]

[appellant 2]

geboren op [geboortedatum 3] 1972 te [geboorteplaats 3]

[appellante 2]

geboren op [geboortedatum 4] 1992 te [geboorteplaats 4] ,
hierna gezamenlijk aangeduid als appellanten
Raadslieden: mr. M.F. van Hulst, advocaat in Utrecht, en
mr. M. Wijngaarden, advocaat in Amsterdam.

Procedure

De officier van justitie heeft op 30 januari 2023 schriftelijk gevorderd dat de rechter-commissaris de hiervoor genoemde machtiging verleent.
De officier van justitie heeft ter onderbouwing van de vordering een proces-verbaal overgelegd van politie Eenheid Midden-Nederland met kenmerk PL0900-2022369588 van 23 januari 2023.
De vordering heeft betrekking op het terrein gelegen aan de [adres] , [postcode] te [plaats 1] en alle personen en voorwerpen die ter plaatse worden aangetroffen.
Appellanten, hun raadsman mr. van Hulst en de officier van justitie zijn door de rechtercommissaris op 1 februari 2023 gehoord.
De rechter-commissaris heeft op 2 februari 2023 de vordering gedeeltelijk toegewezen en de officier van justitie gemachtigd om te bevelen dat een opsporingsambtenaar vanaf 1 maart 2023 10:00 uur alle personen die wederrechtelijk vertoeven op het terrein behorende bij de [adres] [plaats 1] (kadastraal [kadasternummer] ), alsmede alle voorwerpen die daar ter plaatse worden aangetroffen verwijdert of doet verwijderen.
Op 6 februari 2023 is door de raadslieden namens appellanten gezamenlijk beroep ingesteld tegen de machtiging van de rechter-commissaris. Het beroep is behandeld in raadkamer op 21 februari 2023. Daarbij zijn appellanten [appellant 1] , [appellant 2] , een derde persoon, de raadslieden en de officier van justitie gehoord.

Beoordeling

Appellanten maken deel uit van een groep die zich stadsnomaden noemt. Deze stadsnomaden verblijven sinds 12 december 2022 op een stuk grond dat hoort bij het kadastraal perceel [kadasternummer] , gelegen aan het adres [adres] , aan de rand van [plaats 1] . Zij verblijven daar in caravans, busjes, tenten en zelfgemaakte bouwwerken. Zij hebben zich de toegang verschaft door het slot op het hek te verbreken dat het stuk grond scheidt van de openbare weg.
De raadkamer moet beoordelen of de rechter-commissaris terecht de officier van justitie heeft gemachtigd tot ontruiming van het perceel. Voor dit oordeel is de beantwoording van de volgende drie vragen van belang:
Is er sprake van een verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 138 Wetboek van Strafrecht (Sr)? Zo ja:
Hebben de stadsnomaden een huisrecht? Zo ja:
Hoe moet het belang van de stadsnomaden bij voortzetting van hun verblijf worden gewogen ten opzichte van het belang van de eigenaar bij ontruiming?
De rechtbank zal deze vragen achtereenvolgens behandelen.
Is er sprake van een verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 138 Wetboek van Strafrecht (Sr)?
Dat de stadsnomaden zonder juridische titel en zonder toestemming van de eigenaar op het perceel verblijven en dat zij zich niet op vordering van de rechthebbende hebben verwijderd van het perceel, staat vast. De discussie spitst zich toe op de vraag of het perceel waarop de stadsnomaden zich hebben gevestigd een ‘besloten erf’ is in de zin van artikel 138 Sr, en of dat perceel ‘in gebruik’ is in de zin van dit wetsartikel.
De raadkamer is van oordeel dat dit (beide) het geval is.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 16 oktober 1916 (ECLI:NL:HR:1916:96) volgt dat artikel 138 Sr beoogt het ongestoord bezit van afgesloten erven te beschermen en dat zij is gericht tegen het zich bevinden op een plaats waar men geen recht heeft zich te bevinden. Anders dan de raadslieden hebben betoogd hoeft een erf zoals bedoeld in artikel 138 Sr, niet in enig verband te staan met een woning of een ander gebouw, waarvan het erf als een aanhangsel zou moeten worden beschouwd.
In deze zaak verblijven de stadsnomaden op een stuk grond waarvan vaststaat dat zij geen recht hebben om zich daar te bevinden, dat is afgesloten door een hek en dat deel is van een groter (eveneens afgesloten) kadestrale perceel [kadasternummer] . Dit perceel is onderdeel van een groter terrein, waarop zich een tuincentrum inclusief bebouwing en bijbehorende parkeerplaats bevindt. Er is dus sprake van een ‘besloten erf’ in de zin van artikel 138 Sr.
Ook de vraag of het erf ‘in gebruik’ is bij een ander wordt door de raadkamer bevestigend beantwoord. Het gaat erom of door een ander over het erf bezit of houderschap wordt uitgeoefend. Daaraan mogen geen al te hoge eisen worden gesteld, aldus de Hoge Raad in het arrest van 26 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:345). De rechtbank stelt voorop dat het stuk grond waarop de stadsnomaden zich hebben gevestigd, deel uitmaakt van een groter perceel, zoals hiervoor overwogen. Anders dan de stadsnomaden stellen is het door hen in gebruik genomen stuk grond geen op zichzelf bestaand perceel, los van het aangrenzende/omringende perceel. Het perceel is onderdeel van een groter terrein, namelijk een tuincentrum inclusief bebouwing en bijbehorende parkeerplaats. Het gegeven dat er een sloot ligt tussen het stuk grond waar de stadsnomaden zich bevinden en de rest van het perceel, maakt dat niet anders.
Dit perceel [kadasternummer] wordt dus daadwerkelijk gebruikt. Het stuk grond waarop de stadsnomaden daadwerkelijk verblijven heeft de bestemming ‘agrarisch gebied’. Uit de email van de eigenaar van 22 december 2022 blijkt dat dit stuk van het perceel in gebruik is voor verhuur als parkeerweide, verhuur aan loonwerker, houtkap, gebruik door een imker, bramen plukken en wandelen. Dat wellicht niet al dit gebruik plaatsvindt op precies het deel van het perceel waarop de onderkomens zijn geplaatst of gebouwd, laat onverlet dat dit stuk grond wel degelijk in gebruik is.
De rechtbank concludeert dan ook dat er sprake is van een besloten erf dat bij een ander in gebruik is. Dit betekent dat er sprake is van een verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 138 Sr.
Hebben de stadsnomaden een huisrecht?
Met de raadslieden en de officier van justitie is de raadkamer van oordeel dat de stadsnomaden huisrecht hebben. Uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens volgt dat feitelijk moet worden vastgesteld of iemand ergens daadwerkelijk woont. Als dit het geval is, is er sprake van huisrecht, ook als de betrokkenen (zoals in deze zaak de stadsnomaden) daar wederrechtelijk verblijven in mobiele onderkomens.
Belangenafweging
De wettelijke grondslag voor ontruiming is artikel 551a Sv. Ontruiming is een ernstige inbreuk op het huisrecht. De vraag dient te worden beantwoord of deze inbreuk in concreto voldoet aan de eisen van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Daarbij gaat het erom of de ontruiming proportioneel is.
In dat kader dient in deze zaak een belangafweging te worden gemaakt tussen het belang van de rechthebbende bij ontruiming, en het belang van de stadsnomaden bij het behoud van hun woonruimte. Doorgaans zal het belang van de eigenaar het zwaarst wegen, maar niet kan worden uitgesloten dat gelet op de zeer ernstige inbreuk op het huisrecht en de onomkeerbare gevolgen van een ontruiming, het belang van de kraker in het concrete geval toch zwaarder weegt (zie Hoge Raad 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9880).
De raadkamer stelt vast dat de eigenaar gebruik maakt van het stuk grond dat de stadsnomaden in gebruik hebben en dat dus geen sprake is van braakliggend perceel zoals de stadsnomaden menen. Daarnaast heeft de eigenaar concrete plannen voor wijziging van zijn (gehele) perceel waarvan dit stuk grond deel uitmaakt, en staat het verblijf van de stadsnomaden aan de realisatie van die plannen in de weg. De plannen blijken uit de intentie- en plankostenovereenkomst die met de gemeente is gesloten en de ‘schatkaart’ waarop toekomstige bestemmingen zijn ingetekend. In dat plan is het deel van het terrein waarop de stadsnomaden verblijven, bestemd tot een tunneltjesbos (een natuurspeelplaats). Uit een mail van de eigenaar van 20 februari 2023 blijkt dat hij op zijn hele terrein aan de slag is en ook in de komende maanden aan de slag blijft met herinrichting van zijn perceel. Dat er wellicht niet meteen wordt begonnen met de ontwikkeling van het deel van het terrein waar de stadsnomaden zich bevinden, doet er niet aan af dat duidelijk is geworden dat de eigenaar actief, in overleg met de gemeente, bezig is met diverse aanpassingen op zijn perceel. De stadsnomaden hebben daar geen concrete omstandigheden tegenover gesteld die maken dat hun belangen bij het behoud van hun woonruimte zwaarder wegen dan het belang van de eigenaar om vrijelijk te beschikken over ook dit stuk van zijn perceel.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande is de raadkamer van oordeel dat ontruiming op grond van het bepaalde in artikel 551a Sv is toegestaan en dat de machtiging tot ontruiming van 2 februari 2023 die de rechter-commissaris heeft afgegeven in stand kan blijven.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Beslissing

De raadkamer:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing is gegeven in raadkamer van deze rechtbank op 24 februari 2023
door:
mr. L.M.G. de Weerd, voorzitter, mrs. H.A. Brouwer en O. Böhmer, rechters in tegenwoordigheid van mr. E.E. van Wiggen, griffier.
De griffier is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.