ECLI:NL:RBMNE:2023:7766

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
10730160 UE VERZ 23-309
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en re-integratieverplichtingen in het primair onderwijs

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 22 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkneemster, aangeduid als [verzoeker], en haar werkgever, de stichting [verweerder]. [verzoeker] heeft een verzoekschrift ingediend waarin zij stelt dat haar arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd op basis van de cao Primair Onderwijs. De werkneemster, die sinds 2017 werkzaam is op de Montessori Basisschool [woonplaats], heeft zich op 2 oktober 2022 ziek gemeld. Op 20 april 2023 ontving zij een brief van [verweerder] waarin werd medegedeeld dat haar arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigde per 31 juli 2023. [verzoeker] betwist deze beëindiging en verzoekt de rechtbank om te verklaren dat zij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft en om betaling van haar loon vanaf 1 augustus 2023.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verzoeker] per 1 augustus 2022 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft, omdat zij na een eerdere arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in de structurele formatie is blijven werken. De rechter heeft geoordeeld dat de aanzegging van [verweerder] onrechtmatig was en dat [verzoeker] recht heeft op doorbetaling van haar salaris, vermeerderd met vakantiebijslag en wettelijke verhoging. Daarnaast heeft de rechter [verweerder] veroordeeld tot het nakomen van haar wettelijke re-integratieverplichtingen, maar de vordering van [verzoeker] om weer tot haar werk te worden toegelaten is afgewezen, omdat zij nog steeds ziek is. De proceskosten zijn voor rekening van [verweerder].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10730160 UE VERZ 23-309 CMR/51145
Beschikking van 22 december 2023
inzake
[verzoeker],
wonend in [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [verzoeker] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. T.A.A. Meerding,
tegen:
de stichting
[verweerder],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [verweerder] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. L.M.E. Dietvorst-Janssen.

1.De procedure

1.1.
[verzoeker] heeft op 29 september 2023 een verzoekschrift ingediend met producties 1 tot en met 9. [verweerder] heeft daarop gereageerd met een verweerschrift met producties 1 tot en met 38. [verzoeker] heeft aanvullend producties 10 tot en met 12 ingediend.
1.2.
Op 1 december 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. [verzoeker] was aanwezig met haar gemachtigde. Namens [verweerder] waren de heer [A] (bestuurder van [verweerder] ) en de heer [B] (voormalig interim-directeur van Montessori Basisschool [naam] ) aanwezig, samen met hun gemachtigde. Namens [verzoeker] en [verweerder] zijn pleitnota voorgedragen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er verder is gezegd.
1.3.
Hierna is bepaald dat de uitspraak vandaag volgt.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1980, is sinds 2017 werkzaam op de Montessori Basisschool [woonplaats] (die onderdeel uitmaakt van [verweerder] ) op basis van verschillende vervangingsaktes en arbeidsovereenkomsten. Laatstelijk is zij werkzaam in de functie van Leraar LB. Zij werkt 16 uur per week en haar loon bedraagt € 1.734,40 bruto per maand. Op de arbeidsovereenkomst is de cao primair onderwijs (hierna: de cao PO) van toepassing.
2.2.
[verzoeker] heeft zich op 2 oktober 2022 ziek gemeld.
2.3.
Op 20 april 2023 ontvangt [verzoeker] van [verweerder] een brief met daarin de mededeling dat haar arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt met ingang van 31 juli 2023.
2.4.
Volgens [verzoeker] heeft zij op basis van drie achtereenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd voor [verweerder] gewerkt. [verzoeker] meent daarom dat zij op grond van de ketenregeling uit artikel 3.1 lid 2 van de cao PO per 1 augustus 2021, althans per 1 augustus 2022 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft. Haar dienstverband is dus niet geëindigd door de aanzegging op 20 april 2023: die is volgens haar in dit geval onrechtmatig. [verzoeker] verzoekt daarom in deze procedure een verklaring van recht dat zij werkzaam is op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. [verzoeker] verzoekt daarnaast dat [verweerder] veroordeeld wordt tot betaling van het loon van [verzoeker] vanaf 1 augustus 2023, dat [verweerder] wordt veroordeeld om haar re-integratieverplichtingen na te komen en dat [verzoeker] weer tot haar werk wordt toegelaten na herstelmelding.
In het geval dat de aanzegging van 20 april 2023 wordt gekwalificeerd als opzegging, verzoekt [verzoeker] dat de opzegging wordt vernietigd en de arbeidsovereenkomst wordt hersteld.
Tot slot verzoekt [verzoeker] bij wijze van een voorlopige voorziening om betaling van haar loon voor de duur van het geding.
2.5.
[verweerder] voert – kort gezegd – aan dat [verzoeker] geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft, maar een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, en dat [verweerder] het einde van de deze arbeidsovereenkomst tijdig en correct heeft aangezegd. Het dienstverband van [verzoeker] is dus geëindigd per 31 juli 2023.

3.De beoordeling

Voorlopige voorziening afgewezen
3.1.
Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
In deze eindbeschikking wordt al een beslissing gegeven op het verzoek van [verzoeker] . Daarom is er geen reden meer om met toepassing van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening te treffen. Een dergelijke voorlopige voorziening kan namelijk alleen worden getroffen voor de duur van het geding.
[verzoeker] heeft per 1 augustus 2022 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd
3.2.
Tussen partijen staat ter discussie of, en zo ja, sinds wanneer [verzoeker] werkzaam is op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. In artikel 3.1 lid 2 van de cao PO staat het volgende: “
Bij het aangaan van een arbeidsovereenkomst niet zijnde voor vervanging of werkzaamheden van kennelijk tijdelijke aard, is het uitgangspunt een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. In dit geval kan eenmaal een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor ten hoogste 12 maanden worden aangegaan. Deze arbeidsovereenkomst wordt aangeboden met uitzicht op een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Alleen in zeer bijzondere gevallen kan hierna nog eenmaal een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd worden aangegaan gedurende een periode van maximaal 12 maanden.” Bij een arbeidsovereenkomst niet zijnde voor vervanging of werkzaamheden van kennelijk tijdelijke aard, is het uitgangspunt in het primair onderwijs dus dat een werknemer na één arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd krijgt, behoudens zeer bijzondere gevallen. Met deze bepaling wijkt de cao PO ten gunste van de werknemer af van de wettelijke ketenregeling.
3.3.
[verzoeker] heeft per 1 augustus 2021 een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van 12 maanden gekregen. Dit was niet voor vervanging of voor kennelijk tijdelijke werkzaamheden, maar voor werkzaamheden in de structurele formatie. Daar hebben partijen geen discussie over. De kantonrechter stelt vast dat dit de eerste arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is. Hoewel [verzoeker] stelt dat zij, nadat zij op basis van meerdere tijdelijke benoemingen als (onder andere) invalleerkracht werkzaam is geweest, al eerder van 8 oktober 2020 tot en met mei 2021 in de structurele formatie op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd heeft gewerkt voor [verweerder] , heeft zij dit onvoldoende onderbouwd. [verweerder] heeft onderbouwd met stukken aangevoerd dat het in de betreffende periode ging om een tijdelijke aanstelling van 8 oktober 2020 tot en met 13 oktober 2020 en een vervanging op 30 oktober 2020, en daarmee dus geen benoeming in de structurele formatie. [verzoeker] heeft geen stukken overgelegd waaruit het tegendeel blijkt. Uit de door haar overgelegde bankafschriften blijkt ook niet dat zij structureel salaris heeft ontvangen gedurende de maanden oktober 2020 tot en met mei 2021.
3.4.
De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker] per 1 augustus 2022 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft bij [verweerder] . Het dienstverband van [verzoeker] is na afloop van de periode 1 augustus 2021 tot en met 31 juli 2022 voortgezet en zij maakt in het schooljaar 2022-2023 weer deel uit van de structurele formatie. Uitgaande van het eerder genoemde uitgangspunt uit de cao PO dat na één arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd volgt, is [verzoeker] dus werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. [verweerder] heeft weliswaar aangevoerd dat er sprake was van een zeer bijzonder geval op grond waarvan zij een tweede arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd mocht aanbieden, maar zij heeft, nog los van de vraag of daar sprake van was, [verzoeker] hier niet tijdig, dus vóór het volgende schooljaar, op gewezen. Volgens [verweerder] functioneerde [verzoeker] niet naar behoren, maar het had op de weg van [verweerder] gelegen om [verzoeker] op de hoogte te stellen, alsmede van de consequenties hiervan voorafgaand aan de -stilzwijgende- voortzetting van haar dienstverband. [verweerder] kan niet achteraf stellen dat sprake is van een zeer bijzonder geval. [verweerder] mocht er ook niet zomaar vanuit gaan dat [verzoeker] wist dat er sprake was van een zeer bijzonder geval.
3.5.
[verweerder] heeft bovendien pas op 7 oktober 2022 een nieuwe arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de periode 1 augustus 2022 tot en met 31 juli 2023 in het online portaal geplaatst, zonder daarbij te benoemen dat het om een verlenging ging, terwijl [verweerder] bovendien niet met zekerheid wist of [verzoeker] deze zou zien. [verzoeker] was op dat moment immers ziek gemeld. Voor zover dat nog aan de orde zou zijn, kan dit dus ook niet gezien worden als een (te late) aanzegging van de arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 3.3 lid 2 cao PO.
De gevolgen hiervan
3.6.
Omdat [verzoeker] per 1 augustus 2022 werkzaam is op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, is haar dienstverband niet geëindigd met de aanzegging van 20 april 2023. [verzoeker] heeft dus vanaf 1 augustus 2023 recht op betaling van het loon van € 1.734,40 bruto per maand vermeerderd met vakantiebijslag en overige emolumenten.
3.7.
Omdat het loon over de periode augustus 2023 tot en met november 2023 te laat is betaald door [verweerder] , heeft [verzoeker] op grond van artikel 7:626 BW recht op een wettelijke verhoging van maximaal 50%. In dit geval ziet de kantonrechter aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen tot 25%. Daarnaast is [verweerder] wettelijke rente verschuldigd over het achterstallige salaris op de wijze zoals onder de beslissing vermeld.
3.8.
Ook moet [verweerder] , nu [verzoeker] nog ziek is, haar wettelijke re-integratieverplichtingen nakomen. De kantonrechter verbindt hier echter geen dwangsom aan, omdat er geen aanleiding is om aan te nemen dat [verweerder] zich niet aan deze wettelijke verplichting zal houden. De vordering dat [verweerder] [verzoeker] weer moet toelaten tot het verrichten van de bedongen arbeid als zij zich weer beter meldt wordt afgewezen. Deze vordering is prematuur. [verzoeker] is immers nog 100% arbeidsongeschikt en tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat zij zelf de wens heeft voor een re-integratie tweede spoor.
Proceskosten
3.9.
[verweerder] heeft ongelijk gekregen en wordt daarom in de proceskosten (inclusief nakosten) veroordeeld. De kosten aan de zijde van [verzoeker] worden vastgesteld op:
- griffierecht € 244,00
- salaris gemachtigde € 793,00 (tarief gemiddelde zaak)
- nakosten
€ 132,00
Totaal € 1.169,00

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
verklaart voor recht dat [verzoeker] per 1 augustus 2022 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd werkzaam is bij [verweerder] ;
4.2.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van het salaris van € 1.734,40 bruto per maand vermeerderd met vakantiebijslag en overige emolumenten vanaf 1 augustus 2023 tot de dag dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 25% over het achterstallige salaris berekend op de voet van artikel 7:625 BW tot de dag van algehele voldoening alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het achterstallige salaris vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van algehele voldoening;
4.3.
veroordeelt [verweerder] tot het nakomen van haar wettelijke re-integratieverplichtingen tegenover [verzoeker] ;
4.4.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de proceskosten van € 1.169,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [verweerder] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [verweerder] ook de kosten van betekening betalen;
4.5.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.J.M. Hendriks en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2023.