ECLI:NL:RBMNE:2023:7719

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
10091450 AC EXPL 22-2155
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en schadevergoeding in huurzaak tussen gemeente en huurder

In deze zaak vorderde de gemeente Amersfoort ontbinding van de huurovereenkomst voor een bedrijfspand dat sinds 1986 door de gedaagde werd gehuurd. De gemeente stelde dat de huurder, die workshops gaf in het pand, sinds september 2015 de huur niet meer betaalde, met een achterstand van € 16.147,51. De gemeente vroeg ook om ontruiming van het pand en betaling van een maandelijkse vergoeding. De gedaagde betwistte de vordering en stelde dat de gemeente onterecht de plaatsing van een propaantank had verboden, wat volgens hem noodzakelijk was voor zijn bedrijfsvoering. In reconventie vorderde de gedaagde € 25.000,00 aan schadevergoeding en huurprijsvermindering vanwege coronamaatregelen.

De kantonrechter oordeelde dat de gemeente in het gelijk werd gesteld. De huurovereenkomst werd ontbonden, de gedaagde moest de huurachterstand betalen en het pand ontruimen. De vorderingen van de gedaagde in reconventie werden afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde geen recht had op coronakorting, omdat niet vaststond dat er sprake was van bedrijfsruimte in de zin van het Burgerlijk Wetboek. Ook was er geen bewijs dat de coronamaatregelen de omzet van de gedaagde negatief hadden beïnvloed. De gemeente had bovendien rechtmatig gehandeld door de propaantank te verbieden en de herinrichting van het park had de toegang tot het pand niet belemmerd.

De kantonrechter verklaarde de vordering van de gemeente tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het pand toewijsbaar, evenals de vordering tot betaling van de huurachterstand en de wettelijke rente. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Amersfoort
Zaaknummer: 10091450 \ AC EXPL 22-2155
Vonnis van 5 juli 2023
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE AMERSFOORT,
te Amersfoort,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: de gemeente,
gemachtigde: mr. H.J. Hertog-Visser,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. J.M. Koppert.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie,
  • de brieven van 19 december 2022 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
  • de conclusie van antwoord in reconventie,
  • de akte van [gedaagde] van 19 februari 2023, met aanvulling van de gronden en een nadere productie,
  • de mondelinge behandeling van 3 maart 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
De zaak is na de mondelinge behandeling op verzoek van partijen aangehouden om te zien of zij in onderling overleg tot overeenstemming konden komen. Bij bericht van 13 maart 2023 heeft de gemeente laten weten dat dit niet is gelukt en heeft zij verzocht om een vonnis uit te spreken. Op 15 maart 2023 heeft [gedaagde] bevestigd dat het overleg niet is gelukt, maar heeft hij verzocht om aanhouding van het uitspreken van een vonnis. Op 16 maart 2023 heeft de gemeente laten weten het daar niet mee eens te zijn.
1.3.
De kantonrechter heeft daarna bepaald dat een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over en wat oordeelt de kantonrechter
2.1.
[gedaagde] huurt sinds 1986 een bedrijfspand van de gemeente, genaamd ‘ [naam] ’. [gedaagde] exploiteert een […] in het pand en geeft/gaf er workshops. [naam] staat in het [locatie] . Dat park is rond 2014 heringericht als (kortgezegd) wandelpark. Sinds september 2015 betaalt [gedaagde] de huur niet meer. Per datum van de dagvaarding is de huurachterstand opgelopen tot € 16.147,51. In conventie vordert de gemeente betaling daarvan, plus ontbinding van de huurovereenkomst. De gemeente vordert ook dat [gedaagde] het pand ontruimt en vanaf de dagvaarding tot de ontruiming maandelijks € 204,61 betaalt, alles met nevenvorderingen.
2.2.
[gedaagde] is het daarmee niet eens. Volgens [gedaagde] wist de gemeente dat hij [naam] als […] gebruikte en was dat ook zo overeengekomen. Voor het […] van […] is een propaan(gas)tank nodig en ook dat [naam] goed bereikbaar is voor gemotoriseerd verkeer. Dit laatste in verband met de vrachtwagen die de propaantank moet vullen en de zware spullen die van en naar de […] moeten worden vervoerd. Maar de gemeente heeft de propaantank verboden (die is in 2015 weggehaald) en door de herinrichting van het park is [naam] volgens [gedaagde] niet meer met de auto bereikbaar. [gedaagde] vordert in reconventie € 25.000,00 aan schadevergoeding, plus een verklaring van recht dat hij ook recht heeft op huurprijsvermindering op grond van de zogenaamde ‘coronakorting’ van 50% op de huur over de maanden maart 2020 tot en met maart 2022 (zie ECLI:NL:HR:2021:1974).
2.3.
De kantonrechter oordeelt dat de gemeente in deze procedure gelijk krijgt en [gedaagde] ongelijk. [gedaagde] moet de huurachterstand betalen, de huurovereenkomst wordt ontbonden en [gedaagde] moet het pand ontruimen. De eisen van [gedaagde] in reconventie worden afgewezen. Hoe de kantonrechter tot deze oordelen komt, wordt hierna uitgelegd.
[gedaagde] heeft geen recht op coronakorting
2.4.
Genoemde coronakorting houdt in dat de huurprijs kan worden verminderd als een huurder van bedrijfsruimte als bedoeld in artikel 7:290 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), die voor zijn omzet afhankelijk is van de komst van publiek, deze ruimte niet of nauwelijks kan exploiteren
als gevolg vanoverheidsmaatregelen in verband met de coronapandemie.
2.5.
Daarvoor komt [gedaagde] niet in aanmerking. Ten eerste staat niet vast dat er sprake is van bedrijfsruimte als bedoeld in artikel 7:290 BW. Dat zou bij overeenkomst bepaald moeten zijn. In de door de gemeente overgelegde huurovereenkomst (productie 1 van de gemeente) staat dat [gedaagde] [naam] uitsluitend mag gebruiken als ‘atelier’ (zie artikel 7 lid 1 van de huurovereenkomst). Dat is geen artikel 7:290 BW- bedrijfsruimte. [gedaagde] betwist wel de echtheid van de door de gemeente overgelegde huurovereenkomst, maar stelt niet concreet dat in de volgens hem originele huurovereenkomst de bestemming anders zou zijn.
2.6.
Ten tweede is het verband tussen de coronamaatregelen van de overheid en een omzetdaling van [gedaagde] niet vast komen te staan. [gedaagde] betoogt concreet en feitelijk dat de omzetdaling is ingezet vanaf de tijd dat hij de propaantank moest verwijderen en de gemeente het park had heringericht. Volgens [gedaagde] is een propaantank voor het […] van […] noodzakelijk voor een constante temperatuur van 1200 graden Celsius en kan hij zonder die tank geen workshops geven. De gasflessen die [gedaagde] na de verwijdering van de propaantank heeft geplaatst, voldoen volgens [gedaagde] niet. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] naar behoren aantoont dat de omzetten vanaf 2013/2014 zijn gedaald. Zie zijn financieel overzicht onder punt 4 van zijn conclusie en de overgelegde jaarrekeningen (productie 5 van [gedaagde] ). De omzetten in 2018 en 2019 zijn gedaald tot een fractie van de omzetten tussen 2005 en 2012. In dat licht is onaannemelijk dat de coronamaatregelen van de overheid negatieve invloed hebben gehad op de omzetten van [gedaagde] in 2020, 2021 en 2022. Het had daarom op de weg van [gedaagde] gelegen om feitelijk en concreet uit te leggen waarom dat wel zo zou zijn, maar dat doet [gedaagde] niet of in ieder geval onvoldoende.
2.7.
De conclusie is dat [gedaagde] geen recht heeft op coronakorting. De door hem gevorderde verklaring van recht op dit punt zal worden afgewezen.
[gedaagde] heeft geen recht op schadevergoeding
2.8.
Om aanspraak te kunnen maken op schadevergoeding, moet vast staan dat de gemeente een op haar rustende verbintenis niet is nagekomen. Volgens [gedaagde] is daarvan sprake. Zoals eerder genoemd, baseert [gedaagde] dat tekortschieten erop dat:
  • de gemeente onterecht niet toestaat dat [gedaagde] een propaantank plaatst, en
  • de gemeente het park zo heeft ingericht dat [naam] niet of nauwelijks bereikbaar is met de vrachtwagen (voor het vullen van de propaantank) of auto (voor de zware spullen), terwijl de gemeente wist dat deze zaken nodig zijn voor de exploitatie van de […] .
2.9.
Eerst de propaantank. Partijen verschillen niet van mening over de rechtmatigheid van het besluit van de Regionale Uitvoeringsdienst Utrecht van 13 oktober 2014 (productie 2 van de gemeente) dat [gedaagde] de propaantank moest verwijderen. In 2019 hebben partijen nog overlegd of de gemeente de propaantank kon gedogen, maar de gemeente heeft besloten dat dit op grond van de toen geldende wet- en regelgeving niet mogelijk was. Volgens [gedaagde] is er inmiddels een nieuwe toelichting op de wet- en regelgeving (de
“PGS19, versie 2018”, productie 6 van [gedaagde] ), waaruit zou blijken dat de propaantank wél zou zijn toegestaan. Maar dat klopt niet. De gemeente stelt - naar behoren onderbouwd - dat de
“PGS19, versie 2018”waar [gedaagde] zich op baseert een conceptversie is die niet geldend is gemaakt. Omdat [gedaagde] dat niet of onvoldoende weerspreekt, gaat de kantonrechter daarvan uit. Dat betekent dat het besluit van de gemeente om de propaantank niet te gedogen gebaseerd is op geldende wet- en regelgeving. Dat is dus een rechtmatig besluit. Van een toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van een verbintenis kan in deze omstandigheden geen sprake zijn en dus ook niet van een door de gemeente te betalen schadevergoeding.
2.10.
Dan de herinrichting van het park. Volgens [gedaagde] kan er geen vrachtwagen langs om de propaantank te vullen, maar dat acht de kantonrechter irrelevant. De propaantank is namelijk weggehaald en hiervoor is al de conclusie getrokken dat de gemeente niet hoeft te gedogen dat er een nieuwe propaantank wordt geplaatst. Volgens [gedaagde] kan hij verder [naam] niet met de auto bereiken, maar dat klopt niet. De gemeente heeft feitelijk en concreet aangetoond dat zowel voor als na de herinrichting van het park de toegang voor [gedaagde] met een auto in stand is gebleven. Zie de met kaarten ondersteunde en gedetailleerde verklaring van de begeleider van de herinrichting (de heer [A] , productie 16 van de gemeente) en de foto’s van de plaatselijke situatie (productie 17 van de gemeente) waaruit de toegang blijkt. [gedaagde] heeft dat niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken. Ook op dit punt is de gemeente niet tekortgeschoten en zij is niet schadeplichtig.
Wat betekent dit voor de wederzijdse vorderingen
2.11.
[gedaagde] betwist de hoogte van de huurachterstand niet en deze staat daarom vast. Omdat geen sprake is van een coronakorting en [gedaagde] geen schadevergoeding kan verrekenen met de huurachterstand, moet [gedaagde] de huurachterstand betalen. De hoogte van de huurachterstand rechtvaardigt de ontbinding van de huurovereenkomst. De kantonrechter zal daarom de vordering tot ontbinding toewijzen. Dat betekent dat [gedaagde] [naam] zal moeten ontruimen. Tot die tijd moet hij de maandelijkse vergoeding blijven voldoen.
2.12.
De gemeente stelt dat zij de huurachterstand heeft berekend tot de dag van de dagvaarding (1 september 2022), maar vordert voor de toekomstige huurtermijnen vanaf augustus 2022. De kantonrechter neemt aan dat dit een vergissing is en de gemeente heeft bedoeld de termijnen vanaf september 2022 te vorderen. Dat zal zo worden toegewezen.
2.13.
De vorderingen in reconventie worden gezien het bovenstaande afgewezen.
De nevenvorderingen
2.14.
De gemeente vordert de wettelijke rente over de huurachterstand, vanaf de vervaldata van de (huur)termijnen tot de betalingen. Dat is toewijsbaar. In dit geval betreft dat de wettelijke handelsrente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW, omdat sprake is van een handelsovereenkomst zoals in dat artikel is bedoeld.
2.15.
De gemeente maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, waarop het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. De gemeente heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Een ’14 dagen’-brief (artikel 6:96 lid 6 BW) is niet nodig, want [gedaagde] is in deze zaak geen consument. Het gevorderde bedrag (€ 1.133,13 inclusief btw) komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
2.16.
Tegen de door de gemeente in conventie gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de veroordeling van [gedaagde] is [gedaagde] niet opgekomen. Ook zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken die deze vordering in de weg staan. De veroordeling in conventie wordt daarom uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.17.
[gedaagde] is zowel in conventie als in reconventie de in het ongelijk gestelde partij en wordt daarom in de proceskosten veroordeeld. Dit betekent dat [gedaagde] zijn eigen proceskosten moet dragen en de proceskosten van de gemeente aan haar moet betalen.
 De kosten van de gemeente in conventie worden begroot op:
- dagvaarding € 129,74
- griffierecht € 1.384,00
- salaris gemachtigde €
746,00(2 punten x tarief € 373,00)
Totaal € 2.259,74
De gevorderde nakosten zijn zoals in het dictum bepaald toewijsbaar.
 De kosten van de gemeente in reconventie worden begroot op € 529,00 aan salaris gemachtigde (2 punten x tarief € 529,00 x factor 0,5 wegens samenhang tussen de vorderingen alsook stellingen in conventie en reconventie).

3.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
3.1.
ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot [naam] van [locatie] op het adres [adres] in [woonplaats] ,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om deze onroerende zaak met al wie en al wat zich daarin vanwege [gedaagde] bevindt binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten en met afgifte van de sleutels geheel ter vrije beschikking van de gemeente te stellen,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] om binnen één maand na heden om aan de gemeente te betalen:
  • € 16.147,51 aan huurachterstand gerekend tot en met de maand augustus 2022, vermeerderd met de wettelijke handelsrente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf de respectievelijke vervaldata van de vervallen huurtermijnen tot de betaling,
  • € 204, 61 per maand over de maanden september 2022 tot en met het moment waarop [gedaagde] de onroerende zaak heeft ontruimd, welk bedrag vóór de datum van dit vonnis gezien moet worden als huur en vanaf dit vonnis als gebruiksvergoeding, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf de respectievelijke vervaldata van (huur)termijnen tot de betaling,
  • € 1.133,13 aan buitengerechtelijke incassokosten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis,
3.4.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten; hij moet de proceskosten van de gemeente aan haar betalen, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 2.259,74, waarin begrepen € 746,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de betaling;
3.5.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door de gemeente volledig aan de veroordeling in conventie voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 132,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening,
3.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.7.
wijst het meer of anders in conventie gevorderde af,
in reconventie
3.8.
wijst de vorderingen af;
3.9.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten; hij moet de proceskosten van de gemeente aan haar betalen, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 529,00 aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ramsaroep, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2023. [1]

Voetnoten

1.RW 1368