ECLI:NL:RBMNE:2023:7636

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
10652742 \ UC EXPL 23-5436
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis in een civiele procedure over betaling van een factuur voor juridische bijstand met ambtshalve toetsing van informatieverplichtingen en oneerlijke bedingen

In deze civiele procedure heeft eiser, handelend onder de naam [handelsnaam], gedaagde gedagvaard voor het niet betalen van facturen ter hoogte van € 5.566,26 voor verleende juridische bijstand. Gedaagde heeft schriftelijk gereageerd en betwist dat er een overeenkomst tot stand is gekomen, omdat er geen ondertekende overeenkomst zou zijn. De kantonrechter heeft op 1 november 2023 uitspraak gedaan en vastgesteld dat er juridisch geen onderscheid bestaat tussen de natuurlijke persoon en de levende mens, en dat eiser voldoende heeft aangetoond dat er een overeenkomst tot stand is gekomen.

De kantonrechter heeft ambtshalve de informatieverplichtingen van eiser getoetst, aangezien de overeenkomst kwalificeert als een overeenkomst van opdracht tussen een handelaar en een consument. Eiser heeft niet duidelijk gemaakt of zij aan de wettelijke informatieplichten heeft voldaan, wat essentieel is voor de beoordeling van de zaak. De kantonrechter heeft ook ambtshalve getoetst of er sprake is van oneerlijke bedingen in de overeenkomst, in het licht van de richtlijn 93/13/EEG. De uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 januari 2023 is hierbij van belang, omdat deze richtlijnen geeft over de transparantie van kostenbedingen in overeenkomsten tussen advocaten en consumenten.

De kantonrechter heeft eiser in de gelegenheid gesteld om bij akte te reageren op de bevindingen met betrekking tot de informatieverplichtingen en de mogelijke oneerlijke bedingen. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling op 29 november 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10652742 UC EXPL 23-5436 SGK/44740
Vonnis van 1 november 2023
inzake
[eiser] , handelend onder de naam [handelsnaam],
wonend in [woonplaats 1] ,
verder ook te noemen: [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. [eiser] ,
tegen:
[gedaagde],
wonend in [woonplaats 2] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
[eiser] heeft [gedaagde] op 21 juli 2023 gedagvaard. Vervolgens heeft [gedaagde] schriftelijk op de dagvaarding gereageerd. Daarna hebben partijen over en weer nog op elkaar gereageerd.
1.2.
De kantonrechter heeft vervolgens bepaald dat vandaag uitspraak wordt gedaan.

2.Waar deze zaak over gaat

2.1.
[eiser] stelt dat zij in opdracht van [gedaagde] juridische bijstand heeft verleend. [eiser] heeft daarvoor facturen naar [gedaagde] gestuurd ter hoogte van in totaal € 5.566,26. [gedaagde] heeft deze facturen tot op heden niet betaald. [eiser] wil dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van deze facturen vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijk incassokosten en dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure.
2.2.
[gedaagde] is het hier niet mee eens. Hij voert aan dat de natuurlijke persoon [gedaagde] de aangeschreven entiteit is, maar dat hij zich niet als zodanig identificeert. [gedaagde] identificeert zich als de “ [naam 1] ”. [naam 1] is genoodzaakt geweest een advocaat in te schakelen, maar kennelijk is de natuurlijke persoon bijgestaan. [gedaagde] voert verder aan dat er geen overeenkomst is conform artikel 3:33 van het Burgerlijk Wetboek (BW), omdat er geen ondertekende overeenkomst door [eiser] is overgelegd. Tot slot voert [gedaagde] aan dat het deel van de vordering dat rechtmatig is, moet worden voldaan van zijn individuele, [naam 2] .

3.De beoordeling door de kantonrechter

3.1.
De kantonrechter stelt voorop dat er, zoals [eiser] terecht opmerkt, juridisch geen onderscheid bestaat tussen de natuurlijke persoon en de levende mens. Aan dit standpunt van [gedaagde] wordt daarom voorbij gegaan.
3.2.
[eiser] heeft voldoende onderbouwd gesteld dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan zij [eiser] aan [gedaagde] juridische bijstand heeft verleend. [gedaagde] heeft geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan kan worden vastgesteld dat er geen overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. In tegenstelling tot wat [gedaagde] lijkt te veronderstellen brengt artikel 3:33 BW niet met zich dat er alleen een overeenkomst tussen partijen tot stand komt, wanneer er een schriftelijke en ondertekende overeenkomst is.
Ambtshalve toetsing van informatieverplichtingen
3.3.
De overeenkomst die partijen hebben gesloten, kwalificeert als een overeenkomst van opdracht tussen een handelaar en een consument. Dat betekent dat de kantonrechter ambtshalve moet onderzoeken of aan de wettelijke (pre)contractuele informatieplichten van Boek 6, titel 5, afdeling 2B BW is voldaan en, als sprake is van een voldoende ernstige schending van zo’n verplichting, een sanctie moet toepassen (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 12 november 2021, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2021:1677).
3.4.
[eiser] heeft niet gesteld of zij al dan niet aan de hiervoor bedoelde informatieplichten heeft voldaan. Op basis van de stellingen van partijen en de stukken die zich nu in het procesdossier bevinden, kan de kantonrechter op dit moment niet vaststellen hoe de overeenkomst tot stand is gekomen en of [eiser] bij of voorafgaand aan het aangaan van de overeenkomst aan de precontractuele informatieverplichtingen heeft voldaan. De kantonrechter heeft kennis genomen van de opdrachtbevestiging in de e-mail die [eiser] op 3 februari 2023 naar [gedaagde] heeft gestuurd. In die opdrachtbevestiging is wel het uurtarief vermeld dat aan [gedaagde] in rekening zal worden gebracht, maar er is geen enkele indicatie gegeven van de totale kosten, die [gedaagde] verschuldigd zal zijn, zoals bedoeld in artikel 6:230l onder c (in het geval de overeenkomst op afstand of buiten de verkoopruimte tot stand is gekomen) dan wel artikel 6:230 m lid 1 onder e BW (in het geval de overeenkomst anders dan op afstand of buiten de verkoopruimte tot stand is gekomen). Die totale prijs is tevens van belang in het kader van hetgeen hierna wordt overwogen ten aanzien van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 januari 2023. Het ligt op de weg van [eiser] om ten aanzien van de hiervoor genoemde punten duidelijkheid te scheppen.
Ambtshalve toetsing van oneerlijke bedingen
3.5.
De kantonrechter moet ook ambtshalve toetsen of een bepaling in een consumentenovereenkomst onder de richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB 1993, L 95, blz. 29), zoals gewijzigd bij richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 (PB 2011, L 304, blz. 64) (‘de Richtlijn’) valt en, zo ja, of die bepaling oneerlijk is. Hoewel de Richtlijn niet rechtstreeks van toepassing is, brengt een richtlijnconforme uitleg mee dat de kantonrechter een oneerlijke bepaling op grond van artikel 6:233 BW moet vernietigen (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 13 september 2013, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2013:691).
3.6.
In dit verband is de prejudiciële uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 12 januari 2023, gepubliceerd onder ECLI:EU:C:2023:14, van belang. In deze uitspraak heeft het HvJ EU zich uitgelaten over de vraag of een beding in een tussen een advocaat en een consument gesloten overeenkomst voor het verrichten van juridische diensten waarin, samengevat, de kosten uitsluitend worden vastgelegd op basis van het gehanteerde uurtarief, zonder verdere precisering, voldoet aan het vereiste dat bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd in de zin van artikel 4 lid 2 van de Richtlijn. Het HvJ EU heeft geoordeeld dat het enkel noemen van een uurtarief de gemiddelde, normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende consument niet in staat stelt om alle financiële consequenties in te schatten die voor hem uit het beding voortvloeien, namelijk het totale bedrag dat hij voor de diensten zal moeten betalen (overweging 40). Volgens het HvJ EU moet de advocaat de consument, vóórdat de overeenkomst wordt gesloten, informatie verstrekken die de consument in staat stelt om met de nodige voorzichtigheid zijn beslissing te nemen (overweging 43). Die informatie moet aanwijzingen bevatten die de consument in staat stellen bij benadering de totale kosten van die diensten te ramen, zoals een raming van het voorzienbare of minimale aantal uren dat nodig is om een bepaalde dienst te verlenen of een verbintenis om met redelijke tussenpozen tussentijdse facturen of verslagen te bezorgen waarin het aantal al gepresteerde werkuren wordt vermeld. Daarbij is het aan de nationale rechter om te beoordelen of de informatie die aan de consument is verstrekt, de consument in staat heeft gesteld om met de nodige voorzichtigheid en met volledige kennis van de financiële consequenties van het sluiten van die overeenkomst, zijn beslissing te nemen (overweging 44). Wat betreft de vraag of sprake is van een oneerlijk beding in de zin van de Richtlijn heeft het HvJ EU overwogen dat het onderzoek van het oneerlijke karakter van een beding in principe moet berusten op een algehele beoordeling, waarbij niet enkel een eventueel gebrek aan transparantie van dat beding in aanmerking moet worden genomen (overweging 49). Het HvJ EU heeft vervolgens geoordeeld dat het enkele feit dat het kostenbeding tussen een advocaat en een consument niet aan het transparantievereiste van artikel 4 lid 2 van de Richtlijn voldoet, niet betekent dat het beding als oneerlijk moet worden beschouwd, tenzij de lidstaat van het toepasselijke recht overeenkomstig artikel 8 van de Richtlijn (waarin staat dat lidstaten strengere bepalingen dan die onder de Richtlijn vallen kunnen aannemen en handhaven, voor zover deze verenigbaar zijn met het Unierecht) er uitdrukkelijk in heeft voorzien dat een beding alleen al daarom als oneerlijk wordt aangemerkt (overweging 52).
3.7.
De vraag die de kantonrechter moet onderzoeken is of, in het licht van de hiervoor vermelde uitspraak van 12 januari 2023, het beding in de tussen [eiser] en [gedaagde] gesloten overeenkomst al dan niet voldoet aan het in artikel 4 lid 2 van de Richtlijn neergelegde transparantievereiste. Indien daaraan niet is voldaan, rijst de vraag of, in het licht van alle omstandigheden van het geval, het beding al dan niet als oneerlijk moet worden beschouwd (zie ook de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 27 juni 2023, gepubliceerd onder ECLI:NL:GHAMS:2023:1465).
3.8.
Omdat [eiser] zich hierover nog niet heeft uitgelaten, zal de kantonrechter haar in de gelegenheid stellen om bij akte te reageren op dat wat hiervoor is overwogen.
3.9.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
verwijst de zaak naar de rol van 29 november 2023 teneinde [eiser] in de gelegenheid te stellen zich bij akte nader uit te laten over dat wat in rechtsoverweging 3.3 tot en met 3.7 is overwogen;
4.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. van Steenbeek, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken door mr. V.E.J.A. Boots op 1 november 2023.