ECLI:NL:GHAMS:2023:1465

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
200.320.109/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de transparantie van een beding in een consumentenovereenkomst in het licht van Europese richtlijnen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een consumentenovereenkomst tussen Legalitas B.V. en een consument, aangeduid als [geïntimeerde]. Legalitas had in eerste aanleg een verstekvonnis aangevochten dat was gewezen door de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een vordering van Legalitas tot betaling van een bedrag van € 10.514,98, alsmede incassokosten en proceskosten, die voortvloeien uit juridische werkzaamheden die Legalitas voor [geïntimeerde] heeft verricht. De kantonrechter had de vordering afgewezen op grond van het feit dat Legalitas niet had voldaan aan de wettelijke informatieplichten zoals neergelegd in het Burgerlijk Wetboek.

Het hof heeft in zijn beoordeling de vraag onderzocht of het beding in de overeenkomst tussen Legalitas en [geïntimeerde] voldoet aan de transparantievereisten van artikel 4, lid 2 van Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. Het hof verwijst naar een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 januari 2023, waarin is geoordeeld dat een beding dat enkel een uurtarief vermeldt, niet voldoende is om de consument in staat te stellen de financiële consequenties van de overeenkomst te begrijpen. Het hof heeft Legalitas in de gelegenheid gesteld om zich nader uit te laten over de transparantie van het beding, aangezien de handelaar zich hierover nog niet had uitgelaten.

De beslissing van het hof houdt in dat de zaak wordt aangehouden en dat Legalitas de kans krijgt om bij akte te reageren op de overwegingen van het hof. De rol van de zaak is vastgesteld op 15 augustus 2023, waar Legalitas zich verder kan uitlaten over de transparantie van het beding en de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.320.109/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 10124906 CV \ EXPL 22-4609
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 27 juni 2023
inzake
LEGALITAS B.V.,
gevestigd te Hilversum,
appellante,
advocaat: mr. E. van Es te Hilversum,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
niet verschenen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Legalitas en [geïntimeerde] genoemd.
Legalitas is bij dagvaarding van 9 december 2022 in hoger beroep gekomen van een verstekvonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, (hierna: de kantonrechter), van 2 november 2022, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Legalitas als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde (hierna: het bestreden vonnis). De dagvaarding bevat de grieven.
Op de dienende dag heeft Legalitas overeenkomstig de dagvaarding geconcludeerd en is [geïntimeerde] verstek verleend.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Legalitas heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling van:
  • de declaratie van € 10.514,98;
  • de incassokosten van € 880,15 te vermeerderen met wettelijke rente van € 58,88;
  • de volledige proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep;
  • de zijdens Legalitas gemaakte buitengerechtelijke kosten en proceskosten, waaronder het salaris van de advocaat en het griffierecht, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het arrest en indien voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de 15e dag na het arrest;
  • de nakosten, en indien betaling niet binnen veertien dagen na dagtekening van het arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
Legalitas heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

2.Beoordeling

2.1
Legalitas heeft in eerste aanleg gevorderd dat [geïntimeerde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis wordt veroordeeld tot betaling van een hoofdsom van € 10.514,98, alsmede incassokosten van € 880,15 te vermeerderen met wettelijke rente, met veroordeling van [geïntimeerde] in de buitengerechtelijke kosten en proceskosten, waaronder het salaris van de gemachtigde en het griffierecht, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en indien voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de 15e dag na het vonnis en de nakosten, en indien betaling niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
2.2
Legalitas heeft aan die vordering ten grondslag gelegd dat zij in opdracht van [geïntimeerde] juridische werkzaamheden heeft verricht en dat [geïntimeerde] heeft nagelaten in verband daarmee opgemaakte facturen van in totaal € 10.514,98 te voldoen, te weten (i) declaratienummer [A.] van 7 juli 2022 ten bedrage van € 1.966,25, (ii) declaratienummer [B.] van 19 juli 2022 ten bedrage van € 8.330,25, (iii) declaratienummer [C.] van 25 juli 2022 ten bedrage van € 801,63, (iv) declaratienummer [D.] van 1 augustus 2022 ten bedrage van € 160,33 en (v) declaratienummer [E.] van 9 augustus 2022 ten bedrage van € 256,52 minus een door [geïntimeerde] betaald bedrag van € 1.000,00. Daarnaast is [geïntimeerde] volgens Legalitas € 880,15 aan buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd. [geïntimeerde] is (ook) in eerste aanleg niet verschenen.
2.3
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis – samengevat weergegeven – geoordeeld dat Legalitas niet heeft gesteld en onderbouwd dat is voldaan aan de wettelijke (pre)contractuele informatieplichten van Boek 6, titel 5, afdeling 2B van het Burgerlijk Wetboek (BW), hetgeen ambtshalve moet worden getoetst. Omdat de dagvaarding niet overeenkomstig artikel 111 lid 2 sub d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de eis en de gronden vermeldt en Legalitas niet overeenkomstig artikel 21 Rv de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid heeft aangevoerd, is de vordering door de kantonrechter afgewezen. De kantonrechter heeft Legalitas in de proceskosten van [geïntimeerde] veroordeeld, begroot op nihil.
2.4
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Legalitas met haar grieven op. In appel heeft Legalitas haar eis bovendien vermeerderd, door ook vergoeding van de volledige proceskosten in eerste aanleg en het hoger beroep te vorderen. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
2.5
Het hof stelt allereerst vast dat tussen partijen een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen waarbij [geïntimeerde] een consument is in de zin van artikel 6:230g lid 1 onder a BW, aangezien [geïntimeerde] een natuurlijk persoon is die handelt voor doeleinden die buiten haar bedrijfs- of beroepsactiviteit vallen. [geïntimeerde] heeft Legalitas gevraagd juridisch advies te geven omtrent de beëindiging van de samenleving met haar partner, waaronder de beëindiging van een vof. Deze opdracht is Legalitas niet verstrekt vanuit de bedrijfs- of beroepsactiviteit van [geïntimeerde] , maar vanuit haar wens als natuurlijk persoon om de samenleving met haar partner tevens zakenpartner te beëindigen. Grief I faalt in zoverre. Legalitas is een handelaar, zodat sprake is van een consumentenovereenkomst als bedoeld in artikel 6:230h lid 1 BW. Aangezien geen van de uitzonderingen van artikel 6:230h lid 2 BW zich voordoet, is afdeling 6.5.2B BW op de overeenkomst van toepassing. Omdat hier sprake is van een andere overeenkomst dan een overeenkomst op afstand of buiten de verkoopruimte, dient de zaak te worden beoordeeld aan de hand van de maatstaf als gegeven in artikel 6:230l BW. Daarin is bepaald dat de handelaar de consument op duidelijke en begrijpelijke wijze bepaalde informatie dient te verstrekken, voor zover deze niet reeds duidelijk uit de context blijkt, waaronder (samengevat en voor zover hier van belang): (a) de voornaamste kenmerken van de diensten, (b) de identiteit van de handelaar en (c) de totale prijs van de diensten, met inbegrip van alle belastingen, of, als door de aard van de dienst de prijs redelijkerwijze vooraf niet kan worden berekend, de manier waarop de prijs moet worden berekend.
2.6
In het arrest van 12 januari 2023 (zaak C-395/21, ECLI:EU:C:2023:14) heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJEU) zich bij prejudiciële beslissing uitgelaten over de vraag of een beding in een tussen een advocaat en een consument gesloten overeenkomst voor het verrichten van juridische diensten waarin, samengevat, de kosten uitsluitend worden vastgelegd op basis van het gehanteerde uurtarief, zonder verdere precisering, voldoet aan het vereiste dat bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd in de zin van artikel 4 lid 2 van Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: Richtlijn 93/13). Het HvJEU heeft geoordeeld dat het enkel noemen van een uurtarief de gemiddelde, normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende consument niet in staat stelt om alle financiële consequenties in te schatten die voor hem uit het beding voortvloeien, namelijk het totale bedrag dat hij voor de diensten zal moeten betalen (rov. 40). Volgens het HvJEU dient de advocaat de consument, vóórdat de overeenkomst wordt gesloten, informatie te verstrekken die de consument in staat stelt om met de nodige voorzichtigheid zijn beslissing te nemen (rov. 43). Die informatie dient aanwijzingen te bevatten die de consument in staat stellen bij benadering de totale kosten van die diensten te ramen, zoals een raming van het voorzienbare of minimale aantal uren dat nodig is om een bepaalde dienst te verlenen of een verbintenis om met redelijke tussenpozen tussentijdse facturen of verslagen te bezorgen waarin het aantal reeds gepresteerde werkuren wordt vermeld. Daarbij is het aan de nationale rechter om te beoordelen of de informatie die aan de consument is verstrekt, de consument in staat heeft gesteld om met de nodige voorzichtigheid en met volledige kennis van de financiële consequenties van het sluiten van die overeenkomst, zijn beslissing te nemen (rov. 44). Wat betreft de vraag of sprake is van een oneerlijk beding in de zin van Richtlijn 93/13 heeft het HvJEU overwogen dat het onderzoek van het oneerlijke karakter van een beding in beginsel dient te berusten op een algehele beoordeling, waarbij niet enkel een eventueel gebrek aan transparantie van dat beding in aanmerking dient te worden genomen (rov. 49). Het HvJEU heeft vervolgens geoordeeld dat het enkele feit dat het kostenbeding tussen een advocaat en een consument niet aan het transparantievereiste van artikel 4 lid 2 van Richtlijn 93/13 voldoet, niet betekent dat het beding als oneerlijk moet worden beschouwd, tenzij de lidstaat van het toepasselijke recht overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 93/13 (waarin staat dat lidstaten strengere bepalingen dan die onder Richtlijn 93/13 vallen kunnen aannemen en handhaven, voor zover deze verenigbaar zijn met het Unierecht) er uitdrukkelijk in heeft voorzien dat een beding alleen al daarom als oneerlijk wordt aangemerkt (rov. 52).
2.7
De vraag die het hof dient te onderzoeken is of, in het licht van voormeld arrest van 12 januari 2023 in zaak C-395/21, het beding in de tussen Legalitas en [geïntimeerde] gesloten overeenkomst al dan niet voldoet aan het in artikel 4, lid 2 van Richtlijn 93/13 neergelegde transparantievereiste. Indien daaraan niet is voldaan, rijst de vraag of, in het licht van alle omstandigheden van het geval, het beding al dan niet als oneerlijk moet worden beschouwd.
2.8
Omdat Legalitas zich hierover nog niet heeft uitgelaten, zal het hof haar in de gelegenheid stellen om bij akte te reageren op hetgeen hiervoor is overwogen.
2.9
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 15 augustus 2023 teneinde Legalitas in de gelegenheid te stellen zich bij akte nader uit te laten over hetgeen in rov. 2.6-2.7 is overwogen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.A.H.M. ten Dam, I.A. Haanappel-van der Burg en F.J. van de Poel en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2023.