ECLI:NL:RBMNE:2023:7605

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 november 2023
Publicatiedatum
8 maart 2024
Zaaknummer
22/490
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens niet-betaling griffierecht en gebrek aan controleerbare machtiging

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 20 november 2023, is het beroep van mr. [A] namens [bedrijf 1] B.V. niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat eiseres geen griffierecht had betaald en geen controleerbare machtiging had overgelegd. De zaak betreft een beroep tegen een uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum, die op 9 december 2021 was gedaan. De zitting vond plaats via MS-Teams op 13 november 2023, waarbij eiseres aanwezig was, maar verweerder niet. De rechtbank benadrukte dat volgens artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het griffierecht tijdig moet worden betaald. Aangezien dit niet was gebeurd, werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres had een beroep op betalingsonmacht gedaan, maar de rechtbank vond de onderbouwing daarvan onvoldoende. Daarnaast was er geen toereikende machtiging overgelegd, wat ook leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep. Eiseres had verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar dit verzoek werd afgewezen omdat niet kon worden vastgesteld dat er immateriële schade was geleden. De rechtbank concludeerde dat er geen proceskostenvergoeding zou plaatsvinden en dat de uitspraak openbaar werd gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/490

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2023 in de zaak tussen

mr. [A], veronderstellenderwijs handelend namens [bedrijf 1] B.V., eiseres,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum, verweerder,

(gemachtigde: B.A. Schras).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat mr. [A] (hierna: [A]) heeft ingediend tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 9 december 2021.
De zitting heeft met een MS-Teams verbinding plaatsgevonden op 13 november 2023. [A] heeft deelgenomen. Verweerder heeft aangegeven niet deel te nemen.

Overwegingen

1. Iemand die beroep instelt, moet op grond van artikel 8:41, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) griffierecht betalen. De griffier stelt op grond van artikel 8:41, vierde en vijfde lid, van de Awb een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. Dat betekent in dit verband dat het hele bedrag binnen die termijn is bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of dat het binnen die termijn is betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet (op tijd) wordt betaald, verklaart de rechtbank op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Awb het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als eiseres een geldige reden heeft waarom zij het griffierecht niet (op tijd) heeft betaald. Het gaat dan om omstandigheden waar eiseres niets aan kan doen.
2. Beoordeeld moet worden of aan het niet (op tijd en/of volledig) betalen van het griffierecht omstandigheden ten grondslag hebben gelegen op grond waarvan moet worden geoordeeld dat eiseres ter zake niet in verzuim is geweest.
Beroep op betalingsonmacht
3. Bij brief van 23 maart 2022 is door [A] een beroep op betalingsonmacht gedaan. Ter onderbouwing hiervan heeft hij verschillende brieven van rechtbanken en een draagkrachtverklaring van zijn vennootschap [bedrijf 2] B.V. overgelegd. Dit verzoek is naar het oordeel van de rechtbank terecht afgewezen bij brief van 21 juli 2022. Aangezien de gemachtigde namens eiseres beroep heeft ingesteld, is de financiële positie van eiseres van belang. Een onderbouwing daarvan is achterwege gebleven.
4. [A] heeft aangevoerd dat de griffierechtnota op naam van [bedrijf 1] B.V. gesteld had moeten worden en niet op naam van de B.V. van [A]. Hij heeft in de beroepsprocedure verzocht om de nota aan te passen. Volgens [A] willigen andere rechtbanken verzoeken om aanpassing van de griffierechtnota’s wel in.
5. De rechtbank overweegt dat de griffierechtnota naar het postadres van de B.V. van [A] is verzonden. Wanneer een beroepschrift wordt ingediend door een gemachtigde, dan loopt correspondentie van de rechtbank via de gemachtigde. Dit geldt ook voor de griffierechtnota. Nu [bedrijf 2] B.V., in de persoon van [A], veronderstellenderwijs optreedt namens [bedrijf 1] B.V., acht de rechtbank de tenaamstelling en adressering van de griffierechtnota juist.
6. [A] heeft verder aangevoerd dat de griffierechtnota niet vermeldt op welk adres of object de nota betrekking heeft. Daardoor is het voor [A] niet duidelijk aan welk dossier of object de griffierechtnota is gerelateerd.
7. De rechtbank volgt [A] ook hierin niet. Bij brief van 10 februari 2022 heeft de
rechtbank de ontvangst bevestigd van het beroepschrift. In deze brief zijn de namen van
eiseres en verweerder vermeld, alsmede is verwezen naar de bestreden uitspraak op bezwaar van 9 december 2021. In deze brief heeft de rechtbank verder vermeld “ons kenmerk:
zaaknummer UTR 22/490 WOZ” en “uw kenmerk: [adres]”. Op de
griffierechtnota van 17 februari 2022 heeft de rechtbank opnieuw het zaaknummer
UTR 22/490 en de namen van eiseres en verweerder vermeld. Ook heeft de rechtbank
vermeld: “Uw kenmerk: [adres] [woonplaats]”. Op basis van dit alles is de rechtbank van
oordeel dat afdoende duidelijk is op welk beroep en op welk object de griffierechtnota
betrekking heeft. Daarbij is het niet relevant dat de griffierechtnota een incomplete
vermelding van het adres van de betreffende onroerende zaak heeft. Er is immers geen
rechtsregel die voorschrijft dat dergelijke correspondentie een (volledige) vermelding van
deze gegevens moet bevatten. Dat andere rechtbanken mogelijk een andere praktische
werkwijze hebben, betekent niet dat deze rechtbank gehouden is deze zonder meer te
volgen.
8. Bij aangetekende brief van 21 juli 2022 heeft de rechtbank het beroep op betalingsonmacht afgewezen. In die brief staat dat [A] nog eenmaal in de gelegenheid wordt gesteld om het griffierecht binnen vier weken te betalen. In deze brief staat ook dat op 15 april 2022 inmiddels een bedrag van € 3,65 is ontvangen. Uit de track&trace van PostNL is op te maken dat deze brief op 22 juli 2022 om 07.45 uur is afgehaald.
9. De rechtbank komt tot het oordeel dat eiseres in verzuim is geweest wat betreft de betaling van het griffierecht. Gelet daarom is het beroep niet-ontvankelijk. Dit betekent dat het beroep niet inhoudelijk wordt behandeld.
Machtiging
11. Het beroep is door [A] veronderstellenderwijs ingesteld namens [bedrijf 1] B.V. Bij het beroepschrift is geen toereikende machtiging meegestuurd. In artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat dat een beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard, als het beroep niet voldoet aan de wettelijke vereisten. Zo’n vereiste is het overleggen van een machtiging als de rechtbank daarom verzocht heeft. Voordat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, moet de indiener van het beroep wel in de gelegenheid zijn gesteld om het verzuim te herstellen.
12. Bij brief van 10 februari 2022 heeft de rechtbank [A] in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken een machtiging, een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en een kopie van de statuten in te dienen, waaruit blijkt dat hij gemachtigd is om namens [bedrijf 1] B.V. beroep in te stellen en in beroep op te treden. Bij brief van 10 maart 2022, ontvangen door de rechtbank op 22 maart 2022, heeft [A] een machtiging overlegd die is ondertekend door [B] en
[C]. Er zijn bij deze brief geen uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en kopie van de statuten gevoegd. In de begeleidende brief schrijft [A] onder meer:
“N.a.v. uw recente epistel annex laatste missive: het adres staat vermeld in het inleidende beroepschrift en/of op het aanslagbiljet zelf en/of onder “kenmerk” in uw eigen correspondentie en het verder door u verzochte c.q. benodigde maakt reeds deel uit van uw dossier(s van dezelfde opdrachtgever) c.q. is (nogmaals) – al dan niet in kopie – bijgevoegd!
Bij brief van 14 april 2022 heeft de rechtbank [A] nogmaals in de gelegenheid gesteld om binnen 4 weken een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en een kopie van de statuten in te dienen.
Bij brief van 19 april 2022, ontvangen door de rechtbank op 27 juni 2022 heeft [A] een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel met betrekking tot [bedrijf 1] B.V. overlegd. Er is geen kopie van de statuten overlegd.
13. De overgelegde volmacht is niet controleerbaar als machtiging die is ondertekend namens één of meer door de daartoe bevoegde bestuurders van [bedrijf 1] B.V. Volgens het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel is de bevoegd bestuurder van [bedrijf 1] B.V., B.V. [bedrijf 3] B.V. Volgens het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van B.V. [bedrijf 3] zijn [B], [D] en [C] gezamenlijk bevoegd, waarbij verwezen wordt naar de statuten. Een kopie van de statuten is niet overlegd. Het is daardoor niet bekend of de overlegde machtiging, ondertekend door [B] en [C] door voldoende bevoegde personen ondertekend is. Dat betekent dat er in deze beroepsprocedure geen toereikende machtiging is overgelegd.
Voor zover hij ter zitting heeft aangevoerd dat het gevraagde stukken al bij de inhoudelijke stukken van verweerder zou zitten, merkt de rechtbank op dat er in de stukken van verweerder geen machtiging, uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en kopie van de statuten aanwezig zijn. Het is aan [A] om in deze beroepszaak (op tijd) te zorgen voor een juiste, controleerbare machtiging en de stukken die nodig zijn om deze machtiging te controleren. Dat betekent dat er in deze beroepsprocedure geen toereikende machtiging is overgelegd. [A] heeft ter zitting aangegeven dat de machtiging inclusief uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en de statuten zijn overlegd op 10 maart 2022 naar aanleiding van de brief van de griffie van deze rechtbank van 10 februari 2022.
De rechtbank heeft geen kopie van de statuten ontvangen en ziet geen aanleiding om nogmaals een nadere termijn te geven voor het indienen van een juiste, ingevulde machtiging en de onderliggende stukken. Zoals de meervoudige kamer van deze rechtbank op 25 juni 2020 [1] heeft beslist, is het niet aanleveren van een toereikende machtiging met onderliggende stukken een reden om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
14. Het beroep is ook om deze reden niet-ontvankelijk. Om die reden komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van de inhoudelijke geschilpunten.
Overschrijding redelijke termijn
15. [A] heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade, omdat de procedure over de belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen dat [bedrijf 3] B.V. beroep wenste in te stellen en een procedure wilde starten. Om die reden kan ook niet worden vastgesteld dat [bedrijf 3] B.V. immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding daarom af [2] .
16. Van een vergoeding van de proceskosten is geen sprake.
17. Op 15 november 2023 heeft mr. [A] nog een brief gezonden met dagtekening
13 november 2023. Omdat dit stuk pas bij de rechtbank is binnen gekomen nadat het onderzoek op 13 november 2023 ter zitting is gesloten en dit stuk geen aanleiding geeft om het onderzoek te heropenen, wordt dit stuk niet in behandeling genomen door de rechtbank.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
20 november 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.