In deze zaak heeft eiser op 10 juli 2023 een verzoek om nadeelcompensatie ingediend bij de korpschef van politie, omdat hij nadeel heeft geleden door het intrekken van zijn toestemming om tolk- en vertaalwerkzaamheden binnen de politieorganisatie te verrichten. Eiser stelt dat hij hierdoor een schade van € 756.983,28 lijdt. Na het indienen van het verzoek heeft eiser op 22 augustus 2023 de korpschef in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen. Op 21 september 2023 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank, omdat er geen tijdig besluit was genomen. De korpschef heeft op 26 september 2023 het verzoek om nadeelcompensatie afgewezen, waarna eiser op 8 november 2023 bezwaar heeft gemaakt en verzocht om instemming met rechtstreeks beroep.
De rechtbank heeft het bezwaarschrift van eiser onder hetzelfde zaaknummer in behandeling genomen als het eerder ingediende beroep. De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig werd geacht. De rechtbank oordeelt dat de ingebrekestelling van eiser prematuur was, omdat de beslistermijn nog niet was verstreken. Hierdoor is het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de korpschef ten onrechte heeft ingestemd met rechtstreeks beroep, omdat er in de primaire fase geen uitputtende gedachtewisseling heeft plaatsgevonden die de bezwaarschriftenprocedure overbodig zou maken.
De rechtbank heeft besloten het beroepschrift terug te zenden aan de korpschef om als bezwaarschrift te worden behandeld. De uitspraak is gedaan door rechter A. Skerka en is openbaar uitgesproken op 22 december 2023. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open voor zover het de uitspraak betreft ingevolge artikel 8:54a van de Awb.