ECLI:NL:RBMNE:2023:752

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
24 februari 2023
Zaaknummer
9808221 UC EXPL 22-2578
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichtstelling van LuxeTenten B.V. onder het bedrijfstakpensioenfonds Bpf MITT

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 22 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen LuxeTenten B.V. en Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie (Bpf MITT). LuxeTenten, een onderneming die safaritenten en lodges verkoopt en assembleert, heeft Bpf MITT gedagvaard met de vordering dat zij niet onder de verplichte werkingssfeer van het bedrijfstakpensioenfonds valt. Bpf MITT heeft in reconventie gevorderd dat LuxeTenten vanaf 1 januari 2015 onder de werkingssfeer van het verplichtstellingsbesluit valt.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat LuxeTenten niet onder de in het verplichtstellingsbesluit opgenomen definitie van de Tapijt- en Textielindustrie valt, maar dat de tenten/lodges die LuxeTenten verkoopt, kunnen worden aangemerkt als gebruiksvoorwerpen en textielstukgoederen. De rechter heeft geoordeeld dat er geen hoofdzaakcriterium is in het verplichtstellingsbesluit en dat LuxeTenten, ondanks dat zij zelf geen eindproducten vervaardigt, wel onder de werkingssfeer van Bpf MITT valt. De vordering van LuxeTenten is afgewezen, terwijl de reconventionele vordering van Bpf MITT is toegewezen, met ingang van 1 januari 2015.

De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de onduidelijkheid die LuxeTenten aanvoert over het verplichtstellingsbesluit niet voldoende is om te concluderen dat zij niet onder de werkingssfeer valt. De rechter heeft de proceskosten in conventie en reconventie gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9808221 UC EXPL 22-2578 wh/1031
Vonnis van 22 februari 2023
inzake
de besloten vennootschap
LuxeTenten B.V.,
gevestigd in Emmeloord,
verder ook te noemen LuxeTenten,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. T.J. Zuiderman,
tegen:
de stichting
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie,
gevestigd in Heerlen,
verder ook te noemen Bpf MITT,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. E. Lutjens.

1.De procedure

1.1.
LuxeTenten heeft Bpf MITT op 1 april 2022 gedagvaard. Bpf MITT heeft op de dagvaarding gereageerd en een tegenvordering ingesteld. De kantonrechter heeft besloten dat de zaak op een mondelinge behandeling (zitting) besproken moet worden. Voorafgaande aan de zitting heeft LuxeTenten op de tegenvordering gereageerd waarbij een productie is gevoegd. Bpf MITT heeft vervolgens (hoewel zij daartoe niet in de gelegenheid was gesteld) gereageerd op de conclusie van antwoord in reconventie waarbij tevens een productie is gevoegd.
1.2.
De zaak is met partijen besproken op de mondelinge behandeling van 14 november 2022. De gemachtigde van LuxeTenten heeft spreekaantekeningen voorgedragen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er op de mondelinge behandeling is besproken.
1.3.
Partijen zijn na de zitting met elkaar in overleg getreden over een oplossing. Partijen hebben na vier weken aan de rechtbank laten weten dat dit niet is gelukt en zij hebben vonnis gevraagd.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bpf MITT is een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds in de zin van de Pensioenwet en de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (hierna: Wet Bpf 2000). Dat betekent dat werkgevers en werknemers die onder de verplichte werkingssfeer van Bpf MITT vallen, aan de door Bpf MITT uitgevoerde pensioenregeling moeten deelnemen en de statuten en reglementen van Bpf MITT moeten naleven.
2.2.
In het verplichtstellingsbesluit van februari 2018 [1] (hierna: verplichtstellingsbesluit) is onder meer het volgende bepaald:
“2. Werkgever:
De werkgever: iedere natuurlijke of rechtspersoon die in zijn in Nederland gevestigde onderneming of afdeling(en) van zijn onderneming het Mode-, Interieur-, Tapijt- of Textielindustriebedrijf of het Linnenverhuur- en wasserijbedrijf of het Textielreinigingsbedrijf uitoefent.
3. Tapijt- en Textielindustrie: onder Tapijt- en Textielindustrie moet worden verstaan:
Het vervaardigen en/of doen vervaardigen van ééndimensionale in dikte variërende langgerekte structuren, zoals (…)
4. Mode- en Interieurindustrie:onder Mode- en Interieurindustrie moet worden verstaan:het vervaardigen en/of doen vervaardigen en/of het ver- en/of bewerken dan wel doen ver- en/of bewerken van kleding en/of kledingaccessoires en/of andere textielstukgoederen of hetgeen ter vervanging daarvan dient, zoals: gerubberd doek, plastic, leder, bont en dergelijke, tot een ge- of verbruiksvoorwerp dan wel halffabrikaten daarvan, met inbegrip van in Nederland gevestigde gordijnenateliers, alles met uitzondering van ondernemingen:
I. I. waarin de verwerking geschiedt door detailhandelsondernemingen, die uitsluitend de in de detailhandel gebruikelijke bewerkingen verrichten;
II. II. die uitsluitend of in hoofdzaak eindproducten vervaardigen, waarvan de verwerkte textielstukgoederen, of hetgeen ter vervanging daarvan dient, niet een overwegend bestanddeel uitmaken, zoals schoen-, matrassen- en meubelfabrieken;
III. III. die in hoofdzaak artikelen vervaardigen, ter zake waarvan de algemeen verbindend verklaarde CAO voor de Schoen-, Leder- en Lederwarenindustrie, Stcrt. 2009, nr. 13896, dan wel een onderneming of een deel van een onderneming, die zelfstandig het bedrijf uitoefent van: zeilmaker; dekkledenvervaardiger; dekkledenverhuur; scheepstuiger; scheepsbenodigdheden handelaar, en/of folieverwerker, dan wel waarop onderdeel 3 van toepassing is;
IV. IV. die in hoofdzaak het maatkledingbedrijf uitoefenen. Van vervaardigen en/of doen vervaardigen en/of ver- en/of bewerken dan wel doen ver- en/of bewerken is sprake als een onderneming één of meer van de fasen van de voortbrengingscyclus (van ontwerp tot en met verzendklaar maken) van kleding en/of kledingaccessoires en/of andere textielstukgoederen verricht en/of in zijn opdracht door derden laat verrichten.(…)”
2.3.
LuxeTenten verkoopt en assembleert verschillende soorten safaritenten/lodges. Zij doet dit over de hele wereld. LuxeTenten bestelt de onderdelen voor de verschillende safaritenten/lodges bij derden. Deze derden maken deze onderdelen volgens een ontwerp dat LuxeTenten voor iedere safaritent/lodge heeft laten maken. De safaritenten/lodges worden verkocht en vervolgens ter plaatse door externen opgebouwd. LuxeTenten heeft 40 werknemers en werkt in het buitenland met externen. LuxeTenten heeft het pensioen van haar werknemers ondergebracht bij een verzekeraar. LuxeTenten verkoopt verschillende soorten tenten van eenvoudig tot zeer luxe.
Hieronder staan twee foto’s van de website van LuxeTenten. De eerste foto is het model tent met de naam Dreamer. De tweede foto is het model tent met de naam Bell Tent. De verkoop van de Bell Tent betrof de laatste 3 jaar 0,7 % van de omzet. De overige omzet wordt gerealiseerd uit de verkoop van safaritenten die luxer of minder luxe zijn dan het model Dreamer (foto 1).
Foto 1
Foto 2
2.4.
In haar brief van 18 mei 2020 heeft Bpf MITT aan LuxeTenten meegedeeld dat zij op basis van het door LuxeTenten ingevulde vragenformulier en/of openbare gegevens heeft besloten dat LuxeTenten onder de werkingssfeer van de het Bpf MITT valt en daar met ingang van 1 januari 2015 verplicht bij aangesloten wordt.
2.5.
Tussen partijen is vervolgens een geschil ontstaan over de vraag of LuxeTenten onder de werkingssfeer van het verplichtstellingsbesluit valt of niet.

3.Het geschil

In conventie

3.1.
LuxeTenten vordert kort samengevat een verklaring voor recht dat LuxeTenten niet onder de verplichte werkingssfeer van Bpf MITT valt.
3.2.
Ter onderbouwing van haar vordering voert LuxeTenten het volgende aan:
LuxeTenten is geen onderneming in de MITT bedrijfstak, want zij verkoopt en levert lodges;
de lodges van LuxeTenten zijn geen textielstukgoederen en LuxeTenten verwerkt evenmin textielstukgoederen;
als dat anders is, dan kan LuxeTenten een beroep doen op de in het verplichtstellingsbesluit opgenomen uitzondering in 4.II;
het verplichtstellingsbesluit kent een hoofdzaak-eis en een afdelings-criterium, die er gelet op de feitelijke omstandigheden bij LuxeTenten aan in de weg staan dat de (gehele) onderneming bij Bpf MITT zou moeten worden aangesloten;
de tekst en bedoeling van het Verplichtstellingsbesluit zijn niet duidelijk, zodat LuxeTenten niet hoeft te zijn aangesloten, zeker niet over een periode in het verleden.
3.3.
Bpf MITT voert verweer. Op dit verweer wordt hierna, voor zover nodig nader ingegaan.
In reconventie
3.4.
Bpf MITT vordert in reconventie een verklaring voor recht dat LuxeTenten vanaf 1 januari 2015 onder de werkingssfeer van het verplichtstellingsbesluit tot deelneming in Bpf MITT valt, zodat zij vanaf die datum aan de nalevingsplicht van artikel 4 Wet BPF 2000 moet voldoen.
3.5.
LuxeTenten voert verweer. Op dit verweer wordt hierna, voor zover nodig nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Omdat de vordering in conventie en in reconventie volledig met elkaar samenhangen zullen zij hierna gezamenlijk worden beoordeeld.
4.2.
Het gaat in deze zaak om de vraag of LuxeTenten verplicht is de pensioenvoorziening van haar werknemers onder te brengen bij Bpf MITT, dus of LuxeTenten valt onder de werkingssfeer van het verplichtstellingsbesluit.
Cao-norm
4.3.
Om deze vraag te beantwoorden moet het verplichtstellingsbesluit worden uitgelegd. Op de uitleg van het verplichtstellingsbesluit is de zogeheten cao-norm van toepassing. Daarbij komt het aan op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin het verplichtstellingsbesluit en de toelichting zijn gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in het verplichtstellingsbesluit gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke, tekstinterpretaties zouden leiden.
Geen hoofdzaakcriterium
4.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter is geen sprake van een hoofdzaakcriterium in het verplichtstellingsbesluit. Dat de in het besluit genoemde uitzonderingen (deels) zien op ondernemingen die in hoofdzaak bepaalde producten vervaardigen, kan niet leiden tot de conclusie dat dit criterium, dat inhoudt dat de relevante werkzaamheden van een onderneming in beginsel meer dan 50% van de activiteiten moeten vormen (zie ook Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 6 september 2016 ECLI:NL:GHSHE:2016:4026), voor het besluit in haar geheel geldt. Het is dus (behalve bij de beoordeling van de vraag of een uitzondering van toepassing is) niet van belang wat de omvang is van de genoemde bedrijfsactiviteiten, hoeveel procent het textiel uitmaakt van de safaritenten/lodges of hoeveel procent winst daaruit wordt behaald. Het gaat erom of LuxeTenten activiteiten verricht die vallen onder de in het verplichtstellingsbesluit opgenomen omschrijving.
Onderneming in MITT bedrijfstak
4.5.
LuxeTenten heeft allereerst aangevoerd dat zij geen onderneming is in de MITT bedrijfstak. Zij voert aan dat de kern van haar werkzaamheden is de verkoop en levering van lodges. Aan de verkoop ontleent LuxeTenten haar bestaansrecht. In de lodges/tenten zit beperkt textiel verwerkt. LuxeTenten verkoopt één tent die volledig uit tentdoek bestaat (de Bell tent zie foto 2 onder 2.3.), en in de luxere lodges is alleen sprake van een binnencabine die gemaakt is van canvas. Bij dit luxere model zijn de ondergrond, de constructie en de deuren van hout. LuxeTenten maakt de lodges/tenten niet zelf, maar bestelt alle onderdelen elders. De onderdelen worden gemaakt volgens de ontwerptekeningen van de verschillende lodges/tenten. De ontwerpen zijn niet door LuxeTenten gemaakt. De productmanager maakt soms wel aanpassingen in een ontwerp als de tent op een ander terrein, bijvoorbeeld op een berg, wordt gebouwd of men bijvoorbeeld een grotere veranda of (buiten)keuken wil. De binnencabine van de safaritenten wordt in opdracht van LuxeTenten in het buitenland gemaakt. Deze binnencabine wordt pas uitgepakt op de locatie waar de lodge/tent wordt opgebouwd, nadat hij is verkocht.
4.6.
De kantonrechter stelt vast dat partijen het eens zijn dat LuxeTenten niet valt onder de in het verplichtstellingsbesluit opgenomen definitie van de Tapijt- en Textielindustrie. De kantonrechter begrijpt dat bij de woorden Mode- en Interieurindustrie niet meteen aan tenten wordt gedacht. Het gaat er echter om of activiteiten die LuxeTenten verricht onder deze omschrijving vallen. Volgens de bewoordingen van het verplichtstellingsbesluit gaat het dus om de vraag of het canvas dat in de tenten van LuxeTenten zit kan worden gezien als een textielstukgoed dat wordt vervaardigd of ver- of bewerkt tot een gebruiksvoorwerp.
Gebruiksvoorwerp
4.7.
In het verplichtstellingsbesluit wordt geen omschrijving gegeven van de begrippen “gebruiksvoorwerp” of “textielstukgoed”. Ook in de cao MITT worden deze begrippen niet uitgelegd.
Een gebruiksvoorwerp is volgens de Dikke van Dale:
“voorwerp bestemd voor geregeld gebruik”.
Een tent is volgens de Dikke van Dale:
“verplaatsbare woning of tijdelijk verblijf, bestaande uit over stokken of metalen buizen gespannen doek”.
LuxeTenten heeft geen bezwaar gemaakt tegen de stelling dat een tent, of een lodge, een gebruiksvoorwerp is. Hoe klein, hoe groot of hoe luxe de tent ook is, vast staat dat het een plek is om in te verblijven op vakantie. Het is geen onroerende zaak en de tenten kunnen relatief gemakkelijk weer worden afgebroken en opgebouwd. De Bell tent kan ook worden meegenomen in de auto. Naar het oordeel van de kantonrechter kunnen de tenten/lodges dan ook worden aangemerkt als gebruiksvoorwerpen.
Textielstukgoed
4.8.
Zoals hierboven al is beschreven zijn de gehele Bell tent en de binnencabines van de safaritenten gemaakt van canvas.
De Dikke van Dale heeft geen definitie voor textielstukgoed, maar wel voor het woord “stukgoed”:
“goederen die bij het stuk, d.w.z. per colli voor vervoer worden aangegeven (tegenover goederen als graan, erts, hout enz. waarvan de hoeveelheid naar maat en gewicht wordt opgegeven)”.
Textiel is in deze context volgens de Dikke van Dale:
“al wat geweven is”.
Uit de bewoordingen onder artikel 4 van het verplichtstellingsbesluit kan worden afgeleid dat het begrip textielstukgoed ruim dient te worden uitgelegd. Dit wordt onderstreept door de omstandigheid dat in artikel 4 II en III bij de uitzonderingen worden genoemd: schoenen, matrassen en meubels, zeilmakers, dakkledenvervaardigers, scheepstuigers, handelaren in scheepsbenodigheden en/of folieverwerkers. Het begrip is dus veel ruimer dan kleding of kledingaccessoires en men kan zelfs denken aan zeilmakers en bijvoorbeeld dekkleden. De Bell tent is helemaal gemaakt van canvas en kan naar het oordeel van de kantonrechter worden aangemerkt als een textielstukgoed. Maar ook de binnencabines van de safaritenten moeten worden gezien als een textielstukgoed zoals bedoeld in het verplichtstellingsbesluit. LuxeTenten verwerkt, althans laat verwerken, dit textielstukgoed in haar tenten/lodges. Dat deze binnencabines slechts een klein onderdeel van de luxere tenten vormen doet er niet toe, omdat er zoals reeds overwogen in het verplichtstellingsbesluit geen hoofdzaakcriterium is opgenomen.
Valt LuxeTenten onder de uitzondering?
4.9.
LuxeTenten heeft gesteld dat zij onder de uitzondering van 4.II van het verplichtstellingsbesluit valt. Hierin is bepaald dat uitgezonderd zijn ondernemingen:
II. die uitsluitend of in hoofdzaak eindproducten vervaardigen, waarvan de verwerkte textielstukgoederen, of hetgeen ter vervanging daarvan dient, niet een overwegend bestanddeel uitmaken, zoals schoen-, matrassen- en meubelfabrieken.
Om onder deze uitzondering te vallen is nodig dat
  • de onderneming eindproducten vervaardigt,
  • die alle, of waarvan het grootste deel, (nl. uitsluitend of in hoofdzaak)
  • geen producten zijn waarvan de verwerkte textielgoederen een overwegend bestanddeel uitmaken.
LuxeTenten heeft gesteld dat zij een eindproduct verkoopt, namelijk lodges. Luxe Tenten bestelt alle onderdelen van de safaritenten bij externen. LuxeTenten acht het onbegrijpelijk dat zij wel wordt aangemerkt als vervaardiger/verwerker van textiel, maar niet onder deze uitzondering valt. Bpf MITT heeft gesteld dat LuxeTenten niet onder deze uitzondering valt, in de eerste plaats omdat zij zelf geen eindproducten vervaardigt, maar ze alleen verkoopt. Ook heeft Bpf MITT aangevoerd dat in ogenschouw moet worden genomen dat deze bepaling is geschreven voor de schoenfabriek en de matrassen- en meubelfabriek, omdat die hun eigen bedrijfstakpensioenfonds hebben.
4.10.
Ten aanzien van de vraag wat in dit verband onder het vervaardigen van eindproducten moet worden begrepen, overweegt de kantonrechter dat in de tekst in de eerste regel van artikel 4 “doen” vervaardigen en/of (doen) ver- of bewerken is opgenomen, maar dat dit niet in de uitzondering van 4 II is opgenomen. Aan het slot van artikel 4 wordt dit onderscheid weer wel gemaakt. Daarom moet er van worden uitgegaan dat het begrip vervaardigen in de uitzondering juist niet zodanig ruim moet worden uitgelegd dat daar iets anders onder valt dan “het zelf maken”. In dat geval immers had het voor de hand gelegen als ook hier die ruimere omschrijving was opgenomen.
De kantonrechter is van oordeel dat hetgeen LuxeTenten als onderneming doet, niet als het vervaardigen van een eindproduct kan worden aangemerkt. Zij bestelt de lodges in onderdelen en verkoopt ze vervolgens als pakket (waaruit de lodge later wordt opgebouwd). Dit leidt de kantonrechter met name af uit de stelling van LuxeTenten dat de kern van haar werkzaamheden is de verkoop en levering van lodges, waarvan zij de onderdelen elders laat maken. LuxeTenten valt om die reden niet onder de uitzondering. Of LuxeTenten aan de overige vereisten voor de uitzondering voldoet, kan daarom in het midden blijven.
Is het verplichtstellingsbesluit onduidelijk?
4.11.
LuxeTenten heeft gesteld dat voor haar niet duidelijk kon zijn dat zij onder de verplichte werkingssfeer van Bpf MITT zou vallen. Onduidelijk (en ongebruikelijk) is dat een hoofdzaakcriterium ontbreekt, dat ondanks dat er in het besluit over een afdeling wordt gesproken toch alle medewerkers onder het besluit zouden vallen, en dat het afnemen van textiel als doen be- of verwerken moet worden aangemerkt. Eveneens onduidelijk is voor LuxeTenten waarom zij zich niet op de genoemde uitzondering kan beroepen. Bovendien is er, in het kader van een overname van het bedrijf in 2019, en later in dat jaar (vanwege de wens om een pensioenverzekering af te sluiten) nogmaals, door een deskundige onderzocht of LuxeTenten onder een bedrijfstakpensioenfonds valt, welke vraag in beide gevallen ontkennend is beantwoord. De onduidelijkheden dienen voor rekening van Bpf MITT te blijven, aldus LuxeTenten.
Bpf MITT weerspreekt de stelling dat het besluit onduidelijk is.
De kantonrechter overweegt dat, hoewel zoals gezegd niet zonder meer direct duidelijk is dat een bedrijf als LuxeTenten in de categorie Mode- en interieurindustrie valt, dit op zichzelf onvoldoende is voor de conclusie dat dit niet zo is. De omstandigheid dat het besluit geen hoofdzaakcriterium hanteert evenmin. Weliswaar maakt dit het toepassingsbereik zeer ruim, is er discussie over onder de sociale partners en is het relatief ongebruikelijk (slechts bij 4 van de 40 verplichtstellingsbesluiten is dit zo), maar dat is kennelijk toch een keuze die in ieder geval op dit moment nog steeds wordt gehandhaafd. Dat maakt het besluit niet onduidelijk. Ten aanzien van de uitzondering is hiervoor reeds overwogen dat LuxeTenten zelf geen eindproducten vervaardigt. Deze voorwaarde staat voldoende duidelijk in de uitzondering. Over het afdelingscriterium wordt hierna onder 4.13, in verband met de subsidiaire vordering van LuxeTenten, geoordeeld dat duidelijk is dat dit criterium niet van toepassing is. Tot slot is het zo dat in de in opdracht van LuxeTenten uitgevoerde onderzoeken, althans in het laatste onderzoek, waarvan door LuxeTenten een rapport is overgelegd, niet naar het Bedrijfstakpensioenfonds Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie is gekeken, maar alleen naar het pensioenfonds Nederlandse Groothandel en het bedrijfstakpensioenfonds voor de Detailhandel. Dat dit onderzoeksbureau geen rekening heeft gehouden met Bpf MITT maakt nog niet dat verplichtstellingsbesluit dus onduidelijk is.
4.12.
De conclusie is dus dat LuxeTenten onder het verplichtstellingsbesluit van Bpf MITT valt. De primaire vordering van LuxeTenten wordt daarom afgewezen.
Geen afdelingscriterium
4.13.
LuxeTenten stelt, subsidiair, dat slechts één medewerker onder het besluit valt, omdat daarin het zogenaamde afdelings- of splitsingscriterium geldt. Dit leidt zij af uit de in het besluit opgenomen definitie van “werkgever” (zie hiervoor onder 2.2) en heeft volgens LuxeTenten tot gevolg dat de aansluitingsverplichting beperkt is tot werknemers die relevante werkzaamheden verrichten. Bij LuxeTenten is dat alleen de product manager, die zeer sporadisch betrokken is bij het schetsen van een lodge. De kantonrechter volgt dit standpunt niet. Uit de genoemde definitie volgt namelijk, zoals ook Bpf MITT stelt, dat een werkgever onder het besluit valt indien zijn onderneming
ofeen afdeling van zijn onderneming het in het besluit omschreven bedrijf uitoefent. Die tekst leidt er juist toe dat ook als slechts een afdeling is betrokken bij de relevante bedrijvigheid, de hele onderneming onder het besluit valt.
LuxeTenten als geheel valt dan ook onder het verplichtstellingsbesluit. De subsidiaire vordering in conventie wordt eveneens afgewezen.
Vanaf welke datum?
4.14.
In reconventie heeft Bpf MITT een verklaring voor recht gevorderd dat LuxeTenten vanaf januari 2015 onder de werkingssfeer van de verplichtstelling tot deelneming in Bpf MITT valt, zodat zij vanaf die datum aan de nalevingsplicht moet voldoen. LuxeTenten heeft, meer subsidiair, een verklaring voor recht gevorderd dat zij niet eerder dan per datum vonnis onder de verplichte werkingssfeer valt. Daartoe heeft zij aangevoerd dat zij zich niet bewust is geweest van de aansluitplicht en zich daar ook niet bewust van hoefde te zijn, hetgeen volgens LuxeTenten ook wordt bevestigd door het resultaat van de onderzoeken die zij in dat kader heeft laten doen. Naar aanleiding van die onderzoeken heeft Bpf MITT, na de overname, zelf een pensioenvoorziening voor haar medewerkers geregeld bij een verzekeraar.
4.15.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen en beslist volgt dat het verplichtstellingsbesluit duidelijk was in die zin dat LuxeTenten verplicht was om deel te nemen in Bpf MITT en dat LuxeTenten dit ook zo had moeten en kunnen begrijpen. LuxeTenten had zich dus moeten aanmelden bij Bpf MITT. Bpf MITT moet pensioenen uitkeren aan werknemers die onder haar verplichte werkingssfeer vallen. LuxeTenten kan daarom niet worden gevolgd in haar standpunt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Bpf MITT stelt dat LuxeTenten vanaf 1 januari 2015 aan de nalevingsplicht moet voldoen. Bij dit oordeel is ook van belang dat Bpf MITT kan worden geconfronteerd met werknemers van LuxeTenten die stellen aanspraak te hebben op pensioenuitkeringen.
Verder is relevant dat LuxeTenten sinds 2020 een eigen pensioenvoorziening heeft getroffen en Bpf MITT heeft verklaard dat voor de periode daarna onderzocht kan worden in hoeverre overheveling, vrijstelling en/of gelijkwaardig maken mogelijk is. Over de periode daarvoor is onduidelijk gebleven om hoeveel werknemers het gaat of welke kosten er bij de aansluiting gemoeid zullen zijn. Dit betekent dat niet kan worden overzien welke financiële consequenties de aansluiting heeft voor LuxeTenten, zodat dit aspect verder niet kan worden meegewogen.
4.16.
Gelet op het bovenstaande wordt de door Bpf MITT gevorderde verklaring voor recht dat LuxeTenten onder de werkingssfeer van de verplichtstelling tot deelneming aan Bpf MITT valt in reconventie dan ook toegewezen met ingang van 1 januari 2015. Vanaf die datum is LuxeTenten dan ook gehouden om aan de nalevingsplicht van artikel 4 Wet Bpf 2000 te voldoen.
Gegevens en dwangsom
4.17.
Ten aanzien van de vordering van Bpf MITT tot aanlevering van de benodigde werknemersgegevens middels de door haar genoemde website, overweegt de kantonrechter dat ter zitting is gebleken dat LuxeTenten (nog) niet beschikt over alle gegevens uit het verleden. Bpf MITT heeft verklaard dat zij met een door LuxeTenten aan te leveren loonheffingsnummer en met toestemming van LuxeTenten, de gegevens bij het UWV kan opvragen. De kantonrechter zal de vordering afwijzen omdat onduidelijk is gebleven in hoeverre die voor LuxeTenten thans, zonder nader onderzoek of medewerking van anderen, uitvoerbaar is. De verplichting tot aanlevering volgt bovendien uit de hiervoor genoemde nalevingsplicht. Aan oplegging van de gevorderde dwangsom wordt dan niet toegekomen.
Proceskosten
4.18.
In de aard van de zaak ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten in conventie en in reconventie te compenseren.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in reconventie
5.3.
verklaart voor recht dat LuxeTenten vanaf 1 januari 2015 valt onder de werkingssfeer van de verplichtstelling tot deelneming in Bpf MITT, zodat zij vanaf die datum aan de nalevingsplicht van artikel 4 Wet BPF 2000 moet voldoen;
5.4.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.H. Charbon, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2023.

Voetnoten

1.Staatscourant 2018, 6910, 6 februari 2018