Beoordeling door de voorzieningenrechter
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek (gedeeltelijk) toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in een (eventueel) bodemgeding.
6. De voorzieningenrechter kan bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen enerzijds betrekken of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter kan daarnaast de belangen van verzoekers die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening voor de duur van de behandeling van de bodemzaak (in dit geval de bezwaarprocedure) afwegen tegen de belangen van de burgemeester die pleiten tegen het treffen daarvan.
7. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor verzoeker in dit geval niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaarschrift.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat sprake is van voldoende spoedeisend belang om het verzoek te kunnen beoordelen. Hoewel verzoekers geen financiële stukken hebben overgelegd, waaruit een acute financiële noodsituatie blijkt, brengt de sluiting voor de duur van vier jaar van nagenoeg alle bedrijfsgebouwen op het perceel een zodanig grote beperking van het gebruik van verzoekers eigendommen mee, dat het noodzakelijke belang voor het voeren van deze procedure gegeven is.
Wat voeren verzoekers aan?
9. Verzoekers voeren aan dat geen sprake is van een overtreding van artikel 13b van de Opiumwet, die sluiting van alle lokalen op het terrein rechtvaardigt, laat staan noodzakelijk maakt. In de kas zijn slechts twee hennepplanten aangetroffen en dat is geen handelshoeveelheid drugs. Ook de in oktober 2023 aangetroffen goederen in de loods tegenover de kas (1 slakkenhuis, 1 koolstoffilter, vijf lampen en drie emmers) kwalificeren volgens verzoekers niet als een artikel 13b Opiumwet overtreding. Volgens verzoekers is daarmee ook geen sprake van een vierde Opiumwet overtreding binnen vijf jaar. Wat is gebeurd in 2018 valt daarbuiten en de burgmeester heeft niet uitgelegd of dat is meegerekend. Verzoekers voeren verder aan dat het toegepaste beleid onevenredig is en dat sluiting van alle lokalen op het terrein voor de duur van 48 maanden disproportioneel en niet evenwichtig is. Verzoeker kan de zaag- en sorteermachines en de trekkers die in de bedrijfsloods staan en die hij nodig heeft voor zijn bedrijf niet ergens anders opslaan. Volgens verzoekers had de burgmeester moeten kijken naar minder ingrijpende maatregelen zoals een verbod op verhuur van de lokalen aan derden of het opleggen van een last onder dwangsom.
Wat vindt de burgemeester?
10. De burgemeester stelt zich op het standpunt dat sluiting de exploitatie van het bedrijf niet in de weg staat, omdat verzoekers een gedeelte van het erf nog kunnen gebruiken. Verzoeker houdt toegang tot het perceel met de kerstbomen. De machines en de trekkers in de loods(en) moet verzoeker verplaatsen. De lokalen vormen een onlosmakelijk geheel. Om overtredingen te beëindigen moeten alle lokalen worden gesloten. Zowel uit de recente constateringen én die in het verleden blijkt dat het perceel al jaren betrokken is bij drugscriminaliteit door personen met criminele antecedenten. Dit levert een extra risico en gevaar op voor verstoring van de openbare orde in de directe woon- en leefomgeving. Voor de burgemeester is daarom niet doorslaggevend of sprake is van een vierde overtreding. Gezien de hoeveelheid ernstige overtredingen binnen een periode van 11 tot 12 jaar, in samenhang met de overige (recente) criminele activiteiten op het perceel en de onzorgvuldigheid van verzoeker als het gaat om ‘verhuren’ van ruimtes of het in gebruik geven daarvan aan derden, is de burgemeester van mening dat er sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan hij gebruik maakt van zijn afwijkingsbevoegdheid om het erf voor langere tijd te sluiten. Hierbij weegt de burgemeester mee dat eerdere sluitingen van het perceel van zes en twaalf maanden niet tot het gewenste doel hebben geleid. De burgemeester acht het daarom onwaarschijnlijk dat de bekendheid van het erf in het criminele circuit in kortere tijd teniet gedaan kan worden. Het opleggen van een last onder dwangsom vindt de burgemeester geen geschikt middel, omdat daar niet dezelfde dreiging van uit gaat als een sluiting. Wel is de burgemeester bereid om de sluiting onder voorwaarden eerder op te heffen.
11. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
12. De burgemeester heeft aanleiding gezien om de alle lokalen op het perceel te sluiten op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. In het Damoclesbeleid van de gemeente Vijfheerenlanden heeft de burgemeester uiteengezet hoe hij van deze bevoegdheid gebruik maakt.
13. Uit artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, gelezen in samenhang met artikel 10a van de Opiumwet, volgt dat de burgemeester bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang als in een bedrijfspand voorwerpen of stoffen voorhanden zijn, die op zichzelf bezien legaal zijn, maar waarvan gelet op de aard, hoeveelheid en combinatie, al dan niet in samenhang met andere feitelijkheden, kan worden geweten of ernstig worden vermoed dat zij bestemd zijn om in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk in strijd met artikel 2, aanhef en onder B, van de Opiumwet te handelen, zoals door het opzetten van een hennepkwekerij. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de artikelen 10a en 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet volgt dat de aangetroffen situatie van dien aard moet zijn dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de voorhanden voorwerpen gebruikt zullen worden om strafbare voorbereidingshandelingen te plegen. Dat vereist een bestuurlijke beoordeling die kan worden gebaseerd op de feitelijke omstandigheden zoals door de politie vastgesteld. Dan gaat het bijvoorbeeld om de ter plekke aangetroffen situatie, de aard en de hoeveelheid van de in beslag genomen stof, de aangetroffen voorwerpen en stoffen in onderlinge combinatie en andere uit het opsporingsonderzoek blijkende feitelijkheden zoals criminele antecedenten van betrokken personen.
14. Om bevoegd te zijn op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet is het niet nodig dat alle aangetroffen voorwerpen tegelijk geschikt zijn om een volledige beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepkwekerij op te zetten. Voldoende is dat de burgemeester aannemelijk maakt dat kan worden geweten of ernstig worden vermoed dat de voorhanden voorwerpen bestemd waren voor het beroeps- of bedrijfsmatig of grootschalig opzetten van een hennepkwekerij. Ook indien slechts een deel van de voorhanden voorwerpen geëigend is om een beroeps- of bedrijfsmatige (grootschalige) hennepkwekerij op te zetten, kan de burgemeester bevoegd zijn, mits de voorhanden voorwerpen daartoe bestemd zijn. Zoals ook volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet is van belang of het pand een schakel vormt in de productie of distributie van drugs.
15. Uit de stukken blijkt dat in de afgelopen 12 jaar op het perceel van verzoekers sprake is geweest van een opeenvolging van met name drugsdelicten. In 2011 een hennepkwekerij, in 2014 een zeecontainer, die in de haven van Rotterdam is onderschept met een grote hoeveelheid (gecontroleerd doorgelaten) heroïne, een loods met MDMA, hennepresten en materiaal voor hennepteelt, in 2018 een cocaïnewasserij en heroïneproductie voor 150 tot 395 kilo harddrugs, in 2022 (bij een FIOD-controle waarbij een illegale sigarettenfabriek is aangetroffen en meer dan een half miljoen namaaksigaretten) enkel kilo’s hennepresten (knipafval). In 2014 is het perceel voor 6 maanden gesloten geweest en in 2018 voor 12 maanden.
16. Het huidige besluit is echter gebaseerd op recentere vondsten. In mei 2023 zijn in een ruimte achterin de kas, die was verhuurd aan [huurder 2] , twee flessen lachgas aangetroffen en in een afgesloten zeecontainer aan het begin van het terrein lagen goederen voor een hennepkwekerij. Deze goederen betroffen 100 transformatoren, 10 slakkenhuizen, 2 koolstoffilters, 100 kweeklampen en 97 armaturen. [huurder 1] stelt dat hij hiervan de eigenaar is. Verder blijkt uit het dossier dat in oktober 2023 in de kas twee hennepplanten zijn aangetroffen en in de kleine loods aan de overzijde van de kas goederen voor een hennepkwekerij, te weten 1 slakkenhuis, 1 koolstoffilter 5 kweeklampen en 3 emmers. Deze goederen zijn eigendom van [huurder 3] , ook een huurder van verzoeker.
17. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester zich op grond van de bevindingen van mei en oktober 2023 op het standpunt heeft mogen stellen dat de aangetroffen goederen in de zeecontainer en de goederen in de bedoelde kleine loods tegenover de kas bestemd waren voor een grootschalige of bedrijfsmatige hennepkwekerij. Naar voorlopig oordeel zijn deze voorbereidingshandelingen ook ernstig genoeg om een bevoegdheid tot sluiting op te kunnen baseren. Daarbij weegt mee dat het terrein van verzoeker in 2014 en in 2018 gesloten is geweest vanwege (ernstigere) drugsgerelateerde delicten. De burgemeester is daarom op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet bevoegd om de zeecontainer en de desbetrefffende kleine loods te sluiten. Wat betreft de vondst in augustus 2022 gaat de voorzieningenrechter er gelet op de foto met uitleg (“aangetroffen voorwerpen en goederen 2022/2023”) bij het verweerschrift van uit, dat deze vondst in dezelfde kleine loods is gedaan.
18. Over de bevoegdheid tot sluiting van de overige lokalen op het perceel, overweegt de voorzieningenrechter dat van belang is of de andere ruimtes in zodanige sterke relatie staan met de delen van het bedrijfsperceel die voor de (georganiseerde) drugshandel worden gebruikt dat van een onlosmakelijk verband moet worden gesproken.
19. Naar voorlopig oordeel geldt dit niet voor de ruimte waar de twee gasflessen zijn gevonden, ook niet als wordt aangenomen dat dit daadwerkelijk lachgas betrof. Deze illegale woonruimte was afgescheiden van de rest van de kas, had twee eigen opgangen, die blijkens het verhandelde ter zitting ook als zodanig werden gebruikt. Er was geen directe (of een met hoog opgestapelde kratten/kisten geblokkeerde) doorgang naar de rest van de kas. De gasflessen die daar zijn gevonden waren ook van de persoon die er woonde. Een direct verband met de andere vondsten is tot nu toe niet gebleken. De bevoegdheid om in te grijpen strekt zich daarom niet uit tot dit deel van de kas. Nu ook niet is vastgesteld dat het om een voor de handel bedoelde hoeveelheid lachgas ging, levert de vondst in de provisorische woonruimte ook geen afzonderlijke sluitingsbevoegdheid op.
20. Wat betreft het gedeelte van de kas waar de hennepplanten stonden, zou hierover anders gedacht kunnen worden omdat degene die de planten kweekte, volgens verzoeker dezelfde persoon is als degene die de kleine loods tegenoever de kas huurde. Daartegenover staat dat de planten volgens verzoeker voor eigen gebruik waren. Nu het er maar twee waren en in de rest van het kassencomplex in 2023 geen sporen van handel in drugs zijn aangetroffen, geeft de voorzieningenrechter verzoekers wat betreft sluiting van de kas het voordeel van de twijfel. Naar voorlopig oordeel is de relatie tussen de kas en de aan [huurder 3] verhuurde ruimte te gering om van een onlosmakelijk verband te kunnen spreken.
21. Wat betreft de andere lokalen (de grote loods/zaagloods/stalling voertuigen) is dat verband er ook niet. Ook daar zijn in 2022 en 2023 geen drugssporen of voorbereidingsmiddelen aangetroffen. De gebouwen staan afgezonderd van de ruimtes waarin wel aan drugshandel gerelateerd materiaal is gevonden. Een ander direct verband met deze andere ruimtes is vooralsnog niet aannemelijk gemaakt. Naar voorlopig oordeel strekt de bevoegdheid om in te grijpen zich dan ook niet uit over deze gebouwen.
22. De voorzieningenrechter begrijpt overigens wel dat de burgemeester zich ook zorgen maakt over het gebruik van deze gedeelten van het perceel. Gezien de geschiedenis van verboden gedragingen op het perceel is daar alle reden toe. Echter, nu de burgemeester wenst in te grijpen op grond van de Opiumwet, dienen de huidige illegale activiteiten hiermee wel directe samenhang te vertonen. De illegale bewoning in 2023 (en de vondst van een balletjespistool aldaar) en de illegale sigarettenfabriek in 2022 doen dit zonder nadere toelichting op zichzelf niet. Zulks ook niet in onderlinge samenhang bezien, omdat juist die samenhang hier vooralsnog onvoldoende aannemelijk is gemaakt. Weliswaar vormt de kennelijke toestemming van verzoekers voor dergelijk gebruik de gemeenschappelijke noemer, maar dit betekent niet dat hierdoor voor het gehele terrein een bevoegdheid op grond van de Opiumwet ontstaat.
23. De conclusie naar de huidige stand van zaken is dat de burgemeester bevoegd was om de kleine loods tegenover de kas (in gebruik bij [huurder 3] ) en de zeecontainer (in gebruik bij [huurder 1] ) te sluiten. Het verzoek om schorsing van het besluit zal dan ook worden toegewezen voor zover dat ziet op de overige lokalen.
24. De rechtbank is van oordeel dat burgemeester de sluiting van de zeecontainer en de loods tegenover de kas noodzakelijk heeft kunnen vinden voor de bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde. De burgemeester mag daaraan mede ten grondslag leggen dat uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat de bij de controles in mei en oktober 2023 in de zeecontainer en loods 3 aangetroffen goederen onderdeel zijn geweest van een crimineel netwerk waarbij sprake was van een intentie tot strafbare voorbereidingshandelingen. Dit levert op zichzelf een noodzaak op tot sluiting van deze twee lokalen. Een effectief alternatief is niet gebleken. De burgemeester mocht zich op het standpunt stellen dat de door verzoekers voorgestelde last onder dwangsom niet toereikend zou zijn. Niet aannemelijk is dat verzoeker zich door de dreiging van een dwangsom anders zou gaan opstellen, te meer omdat hij stelt dat hij geen cent te makken heeft en zich bij de huidige overtredingen verschuilt achter de verantwoordelijkheid van de feitelijke gebruikers van de ruimtes.
Verwijtbaarheid en gevolgen van de sluiting
25. Verzoekers hebben in de afgelopen jaren onvoldoende toezicht gehouden op het gebruik van de verhuurde of anderszins in gebruik gegeven loodsen en schuurtjes en wat er in wordt opgeslagen. De overgelegde verklaringen van de feitelijk gebruikers komen weinig overtuigend over. Maar afgezien daarvan, is het aan verzoekers om veel beter toezicht te houden, zeker gezien het belaste verleden. Daarnaast is verzoeker zelf in het verleden meermalen in verband is gebracht met (medeplichtigheid aan) bereiding en handel in verdovende middelen. De burgemeester mag ervan uitgaan dat hij weet hoe de hazen lopen. Hij zelf en ook verzoekster zijn veroordeeld in verband met drugscriminaliteit. Er is geen reden aannemelijk geworden waarom het aantreffen van het materiaal op het erf verzoekers hen niet kan worden verweten.
26. De duur van de sluiting is lang en daarmee bijzonder. De geschiedenis van het perceel is dat gezien de vele overtredingen echter ook. De beslissing op bezwaar mag in ieder geval binnen een termijn van een half jaar worden verwacht. Gezien de lange en zorgwekkende voorgeschiedenis acht de voorzieningenrechter deze periode zonder meer gerechtvaardigd. Er zal een behoorlijk lange termijn nodig zijn om verzoeker en gebruikers van het perceel te laten beseffen dat het in de toekomst anders moet en om de bekendheid in het criminele circuit te verminderen.
27. Een afweging van belangen leidt niet tot een andere beslissing dan waar het hiervoor overwogene op uitkomt. Verzoekers kunnen hun bedrijf immers vooralsnog voortzetten. Hiermee zijn hun belangen gediend. Er is geen reden aangevoerd dat hiervoor ook de kleine loods en zeecontainer nodig zouden zijn. De burgemeester kan ook bij de ingang van het perceel aangeven dat delen ervan gesloten zijn in verband met overtreding van de Opiumwet. Hiermee is ook de signaalfunctie en herstel van de openbare orde gediend.