ECLI:NL:RBMNE:2023:7512

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 november 2023
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
UTR 23/851
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de terugvordering van zorgtoeslag en toetsingsinkomen levensloopregeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 17 november 2023, wordt het beroep van eiser tegen de definitieve vaststelling van de zorgtoeslag over 2021 en de terugvordering van € 422,- aan voorschottoeslag beoordeeld. Eiser, die in 2021 een levenslooptegoed heeft ontvangen, is van mening dat deze uitkering onterecht is meegenomen in het toetsingsinkomen, wat heeft geleid tot een lagere zorgtoeslag en de terugvordering van het teveel ontvangen bedrag. Eiser stelt dat hij verkeerd is voorgelicht over de levensloopregeling en dat hij door de overheid is benadeeld.

De rechtbank onderzoekt of de Belastingdienst/Toeslagen terecht is uitgegaan van het hogere toetsingsinkomen en of er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. De rechtbank concludeert dat de Belastingdienst het juiste toetsingsinkomen heeft gehanteerd en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een matiging van de terugvordering rechtvaardigen. Eiser's argumenten over de gevolgen van de uitkering van zijn levenslooptegoed worden niet als voldoende gegrond beschouwd om de terugvordering te matigen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak benadrukt dat de wetgever niet heeft voorzien in de financiële gevolgen van de uitbetaling van het levenslooptegoed en dat de terugvordering van de zorgtoeslag rechtmatig is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/851

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 november 2023 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. [gemachtigde 1] en mr. [gemachtigde 2] ).

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de definitieve vaststelling van de zorgtoeslag over 2021 en terugvordering van € 422,- aan voorschottoeslag.
1.1.
Met het bestreden besluit van 27 december 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. In 2021 is aan eiser een tegoed van zijn levensloopregeling uitgekeerd. Deze uitkering is meegenomen in bij de vaststelling van het toetsingsinkomen over 2021. Omdat het toetsingsinkomen van eiser daardoor hoger is geworden dan het inkomen waarvan verweerder bij de voorschotbeschikking van 28 december 2020 is uitgegaan, heeft verweerder bij besluit van 29 juli 2022 de zorgtoeslag lager vastgesteld. Verweerder heeft daarbij bepaald dat eiser € 422,- aan teveel ontvangen voorschottoeslag moet terugbetalen. Eiser is het niet eens met de terugvordering.
3. Eiser voert aan dat hij deel is gaan nemen aan de levensloopregeling omdat hem verteld zou zijn dat hij, nadat hij met pensioen zou gaan, van het tegoed van de gespaarde regeling zou kunnen gaan genieten tegen een lager belastingtarief ten opzichte van het belastingtarief dat geldt voor de inkomstenbelasting. Gedurende het sparen ten behoeve van deze regeling heeft de overheid echter besloten de levensloopregeling te stoppen. Door de storting van zijn gespaarde tegoed in 2021, is hij nu alsnog geconfronteerd met het hogere belastingtarief. Ook mij hij, omdat hij door deze storting meer inkomsten heeft, een deel van zijn voorschot aan zorgtoeslag terugbetalen. De bank, de Belastingdienst en de Nationale Ombudsman hebben hiervoor geen oplossing kunnen bieden. Eiser kon het zijn tegoed aan gespaarde levensloopregeling ook niet meer omzetten in een lijfrente, omdat hij vanuit zijn werkende bestaan in de bijstand belandde. Eiser stelt dat hij bij de start van de levensloopregeling door de overheid verkeerd is voorgelicht en dat hij de dupe is van onbehoorlijk bestuur, waardoor hij nu een deel van zijn pensioen kwijt is.
4. De rechtbank beoordeelt of verweerder is uitgegaan van het juiste toetsingsinkomen over het jaar 2021 en of verweerder daarom terecht het te veel ontvangen bedrag aan toeslagen bij eiser heeft teruggevorderd. Daarnaast beoordeelt de rechtbank of sprake is van dringende redenen waarom verweerder had moeten afzien van de terugvordering of het bedrag had moeten matigen.
Heeft verweerder de zorgtoeslag juist vastgesteld?
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder in de voorschotbeschikking is uitgegaan van een toetsingsinkomen van € 13.157,- over het jaar 2021. Blijkens de informatie van de inspecteur van de Belastingdienst heeft eiser op 25 oktober 2021 een levenslooptegoed van € 8.089,08 uitgekeerd gekregen. Verweerder is vervolgens bij de definitieve berekening van de zorgtoeslag over 2021 uitgegaan van het inkomensgegeven van eiser dat door de Inspecteur van de Belastingdienst voor het jaar 2021 is vastgesteld. Dat toetsingsinkomen was, mede gelet op deze uitkering, vastgesteld op € 24.931.
6. Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (de Afdeling) moet verweerder het verzamelinkomen gebruiken als toetsingsinkomen bij het bepalen van de hoogte van toeslagen. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder terecht is uitgegaan van het toetsingsinkomen zoals dat over het jaar 2021 door de inspecteur is vastgesteld. De hoogte van het bedrag aan toeslagen is vervolgens afhankelijk van het inkomen van eiser. Dit betekent dat als eiser over een bepaald jaar meer inkomsten ontvangt, dit leidt tot een lager bedrag aan toeslagen. Het is echter wel mogelijk om in bepaalde gevallen van het toetsingsinkomen af te wijken door bepaalde inkomensbestanddelen buiten beschouwing te laten. De wet kent aan de zorgtoeslag deze mogelijkheid echter niet toe.
Mag verweerder het bedrag van de zorgtoeslag terugvorderen?
7. Omdat verweerder is uitgegaan van het juiste toetsingsinkomen over het jaar 2021, betekent dit op grond van artikel 26 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) dat eiser het te veel ontvangen bedrag aan toeslagen aan verweerder verschuldigd is en moet verweerder dit bedrag van eiser terugvorderen.
8. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat in artikel 26 van de Awir niet dwingend is voorgeschreven dat verweerder altijd het volledige bedrag dat te veel is uitbetaald, moet terugvorderen. [1] Dit betekent dat verweerder op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Awb de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen moet afwegen en onder bijzondere omstandigheden van terugvordering moet afzien of het terug te vorderen bedrag moet matigen. Op grond van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb mogen de nadelige gevolgen van het terugvorderingsbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
9. Eiser heeft in dat kader, in zijn beroepschrift en toegelicht op zitting, aangevoerd dat de terugvordering van de zorgtoeslag zijn geval onevenredig uitpakt. Omdat eiser in de bijstand zat, heeft hij zijn levensloopaanspraak niet kunnen omzetten in een voor hem geschikte wijze van uitbetaling, zoals een pensioenregeling of een lijfrenteverzekering. Hierdoor zijn de financiële gevolgen van de uitkering van zijn levenslooptegoed voor eiser onevenredig, omdat hij én meer belasting moet betalen én zorgtoeslag moet terugbetalen.
10. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit en in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding bestaat om de terugvordering te matigen of daarvan af te zien. Hij verwijst naar het Verzamelbesluit Toeslagen van 11 januari 2021 [2] , waaruit volgt dat van bijzondere omstandigheden geen sprake is als de terugvordering het gevolg is van een afwijking van het daadwerkelijke over het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is verrekend.
11. De rechtbank volgt verweerder hierin. Dat eiser na het ontvangen van zijn bijstandsuitkering niet meer de keuze had om zijn levenslooptegoed om te zetten in een pensioenregeling of een lijfrenteverzekering, is geen bijzondere omstandigheid om van terugvordering van de zorgtoeslag af te zien. De rechtbank begrijpt de frustraties van eiser, omdat hij in 2021 als gevolg van de uitkering van het door hem gespaarde levenslooptegoed gevoelsmatig dubbel wordt belast. Hierdoor moet eiser èn meer inkomstenbelasting betalen dan wanneer de levensloopregeling was blijven bestaan en hij deze op latere leeftijd had laten uitkeren èn hij moet een bedrag aan zorgtoeslag terugbetalen. De rechtbank ziet hierin echter geen reden om in het geval van eiser de terugvordering te matigen of kwijt te schelden. Dat de wetgever niet heeft (willen) voorzien in bepaalde financiële gevolgen van de uitbetaling van het levenslooptegoed, maakt dat niet anders. Daarnaast geeft de enkel aangevoerde stelling in dit kader dat eiser een bijstandsuitkering heeft geen aanleiding voor het oordeel dat de terugvordering gematigd moet worden. Daarvoor zou een persoonlijke betalingsregeling uitkomst kunnen bieden.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel
12. Voor zover eiser nog een beroep heeft gedaan op het vertrouwensbeginsel, omdat de overheid heeft doen voorkomen dat de uitkering van het levenslooptegoed gedaan zou worden onder de toepassing van een lager belastingtarief, is de rechtbank van oordeel dat dit in deze procedure geen rol kan spelen. Die kwestie ziet immers op de vraag of de toepaste belastingaftrek op de uitkering van het levenslooptegoed juist is en dat speelt een rol in een andere procedure die eiser aanhangig heeft gemaakt, over de vaststelling van zijn verzamelinkomen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt dus geen gelijk. Hij krijgt daarom het griffierecht niet terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2023.
De rechter is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling van 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3536, en de uitspraak van 20 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1137.
2.Huidige versie: Besluit van 1 juli 2022, nr. 2022-21478, gepubliceerd in de Staatscourant van 8 juli 2022, nr. 17645.