Beoordeling door de rechtbank
Beroep niet tijdig beslissen
2. Eiseres heeft op 14 december 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaarschrift van 28 april 2021. Verweerder heeft op 29 december 2022 alsnog op dat bezwaarschrift beslist en op 14 november 2022 aan eiseres een dwangsom van € 1.442,- toegekend. De rechtbank is van oordeel dat eiseres daarom geen belang meer heeft bij haar beroep niet tijdig beslissen. Dit beroep is daarom niet-ontvankelijk. Nu het beroep niet tijdig beslissen terecht is ingesteld heeft eiseres wel recht op een proceskostenvergoeding. De hoogte hiervan staat hierna onder 39.
De hersteloperatie toeslagen
3. Vanwege de zogenoemde toeslagenaffaire heeft de Staat verschillende herstelregelingen in het leven geroepen om burgers te compenseren voor fouten die zijn gemaakt bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag. De compensatie en tegemoetkoming worden door verweerder toegekend. Het herstelproces wordt uitgevoerd door de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT), namens het bestuursorgaan Belastingdienst/Toeslagen.
4. De herstelregelingen waren – voor zover hier van belang – opgenomen in de artikelen 49 (hardheidsregeling), 49b (compensatieregeling) en 49c (opzet/grove schuld (O/GS)-tegemoetkomingsregeling) van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). De compensatieregeling van artikel 49b Awir is uitgewerkt in het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken (de Compensatieregeling).
5. Op grond van deze regelingen kon aan gedupeerde ouders van de toeslagenaffaire bij wie sprake was van een behandeling op basis van institutionele vooringenomenheid of bij wie de hardheid van het wettelijke systeem tot onbillijkheden van overwegende aard leidde, compensatie of tegemoetkoming geboden worden voor onterecht misgelopen kinderopvangtoeslag, voor materiële en immateriële schade, en voor bijkomende kosten.
6. In aanvulling daarop is ook de zogenaamde Catshuisregeling tot stand gekomen. Gedupeerde ouders konden op grond van de Catshuisregeling snel een forfaitair bedrag van € 30.000,- ontvangen vooruitlopend op een verdere beoordeling.
7. Sinds 5 november 2022 zijn deze regelingen opgenomen in de nieuwe Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).
8. De procedure bij deze herstelregelingen is dat een gedupeerde ouder zich eerst meldt bij de UHT. Na de aanmelding doet de UHT de eerste (lichte) toets. In de eerste toets wordt beoordeeld of iemand recht heeft op de € 30.000,- van de Catshuisregeling. Daarbij wordt bekeken of iemand aan de voorwaarden voor kinderopvangtoeslag voldoet en of diegene ooit onterecht kinderopvangtoeslag moest terugbetalen of dat de kinderopvangtoeslag onterecht is stopgezet. Na deze eerste toets kan in de integrale beoordeling worden bekeken of iemand recht heeft op een vergoeding op basis van de compensatieregeling. Een toegekende vergoeding op basis van de Catshuisregeling hoeft daarbij in ieder geval niet te worden terugbetaald. Als ouders vinden dat hun schade met de uitkomst van de integrale beoordeling niet volledig is vergoed, dan kunnen zij nog een verzoek om aanvullende compensatie doen bij de commissie werkelijke schade.
9. Vanaf het moment dat een ouder zich meldt bij de UHT kan deze ouder, afhankelijk van het traject waarin de ouder zich bevindt, te maken krijgen met verschillende commissies. Het gaat dan om de Commissie van onafhankelijke deskundigen CAF en vergelijkbare zaken/toeslagen (Commissie van Wijzen), de bezwaarschriftenadviescommissie ter behandeling van bezwaren tegen een besluit op een aanvraag om compensatie (BAC) en de Commissie voor beoordeling van verzoeken om aanvullende schadevergoeding voor werkelijke schade (Commissie werkelijke schade). Dit zijn allen onafhankelijke commissies, die ieder in een afzonderlijk traject advies uitbrengen aan de UHT.
10. Eiseres heeft in de jaren 2007 tot en met 2011 voor haar drie kinderen gebruik gemaakt van kinderopvang. Zij ontving hiervoor kinderopvangtoeslag. Eiseres is voor onder meer de jaren 2008 en 2010 geconfronteerd met herzieningen en terugvorderingen van haar kinderopvangtoeslag. Zij heeft daarom verweerder verzocht om haar compensatie toe te kennen.
11. Verweerder heeft het verzoek om compensatie afgewezen, omdat niet aannemelijk geworden dat er bij de terugvorderingen van de kinderopvangtoeslag voor de jaren 2008 en 2010 sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen. Ook de door de Belastingdienst/Toeslagen gemaakte vergissing in het verleden is voor verweerder geen reden voor compensatie. Verweerder ziet, anders dan het advies van BAC, geen reden om daarvoor uit coulance nog € 108,- over 2008 aan eiseres te vergoeden. Volgens verweerder hebben de terugvorderingen ook niet geleid tot onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van de toepassing van het wettelijk systeem.
12. Eiseres is het hiermee niet eens. Eiseres meent dat zij wel recht heeft op compensatie, omdat het optreden van verweerder ten aanzien van de toeslagjaren 2008 en 2010 het gevolg is van institutioneel vooringenomen handelen. Eiseres is van mening dat verweerders standpunt dat daarvan geen sprake is onjuist is, althans onvoldoende is gemotiveerd, nu haar persoonsgegevens zijn geregistreerd in de Fraude Signalering Voorziening (FSV). Eiseres heeft dat op de hoorzitting in bezwaar ook verklaard, maar verweerder heeft dat ontkend en ook niet betrokken bij zijn besluit. Juist de registratie in FSV is volgens eiseres aanleiding geweest voor vooringenomen handelen door Belastingdienst/Toeslagen bij de beoordeling van haar recht op kinderopvangtoeslag. Eiseres heeft daarom voor de terugvordering van teveel betaalde toeslagen ook geen betalingsregeling gekregen.
Het oordeel van de rechtbank
13. De voor de beoordeling van belang zijnde wetgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Nu het bestreden besluit dateert van na 5 november 2022, beoordeelt de rechtbank het beroep met toepassing van de bepalingen uit de Wht.
14. In het bestreden besluit heeft verweerder opgemerkt dat eiseres nooit op de FSV-lijst heeft gestaan. De rechtbank stelt vast dat die opmerking niet juist is. Uit het in deze beroepsprocedure door eiseres overgelegde besluit van 21 januari 2022, blijkt namelijk dat eiseres op 27 juni 2016 is opgenomen in de FSV. Daarmee staat dus vast dat eiseres in de FSV geregistreerd stond. Verweerder heeft op zitting toegelicht dat de opmerking in het bestreden besluit ten onrechte is gemaakt, omdat de bezwaarmedewerkers geen toegang hebben tot het inmiddels opgeheven FSV-systeem. Daardoor hebben zij niet kunnen vaststellen of eiseres in de FSV geregistreerd stond. Verweerder heeft voor de onjuiste opmerking in het besluit zijn excuses aangeboden.
Institutioneel vooringenomen handelen
15. Uit de Memorie van Toelichting bij artikel 2.1 van de Whtvolgt dat van institutionele vooringenomenheid in een onderzoek op twee niveaus sprake kan zijn geweest. Ten eerste kan dit – zoals bij de zogenoemde CAF 11-zaak – hebben plaatsgevonden op groepsniveau. Ten tweede kan dit hebben plaatsgevonden op het niveau van een individuele ouder. Het gaat om institutionele vooringenomenheid zoals is beschreven in het interim-advies
Omzien in verwonderingen het eindadvies
Omzien in verwondering 2van de Adviescommissie uitvoering toeslagen. Wat betreft de institutionele vooringenomenheid van de dienst gaat het niet alleen om collectieve stopzetting van de kinderopvangtoeslag zonder voorafgaande individuele beoordeling, maar vooral ook om het opvragen bij belanghebbenden van grote hoeveelheden bewijsstukken over een of meerdere jaren; gevolgd door een zerotolerance-onderzoek naar fouten, tekortkomingen en ontbrekende bewijsstukken met soms een tweede controle, wanneer bij eerste lezing geen grond voor afwijzing van de aanspraak kinderopvangtoeslag was gevonden. Ook was sprake van het niet nader opvragen van informatie bij belanghebbenden bij een gebleken tekortkoming en het afwijzen of reduceren van de aanspraak op kinderopvangtoeslag bij de minste of geringste onregelmatigheid in de stukken.
16. Met een zerotolerance-onderzoek wordt, conform de beschrijving van die Adviescommissie uitvoering toeslagen, een aanpak bedoeld waarbij op excessieve wijze strikt werd gehandhaafd, vanuit de gedachte dat iedere gebleken overtreding of onregelmatigheid een indicatie was van stelselmatig misbruik of fraude. Voor de beoordeling van de vergelijkbaarheid met de CAF 11-zaak, waarin de institutionele vooringenomenheid aanwezig is geoordeeld, gaat het niet om de optelsom van de genoemde kenmerken of het afzonderlijk aanwezig zijn daarvan, maar om het in samenhang voorkomen daarvan in een dossier van een belanghebbende. Ieder element afzonderlijk hoeft niet noodzakelijkerwijs te duiden op institutionele vooringenomenheid, net zomin als dat het ontbreken van een van deze elementen wijst op de afwezigheid daarvan. Juist de samenhang vormt een aanwijzing dat belanghebbenden mogelijk op voorhand reeds werden verdacht van misbruik, zonder dat zij een reële mogelijkheid kregen om zich daartegen te verweren, tot het tegendeel bleek uit het feit dat niets kon worden gevonden. Er kunnen ook nog aanvullende aanwijzingen zijn van institutionele vooringenomenheid.
17. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de registratie van eiseres in de FSV niet betekent dat voor de kinderopvangtoeslagjaren 2008 en 2010 sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wht. Verweerder heeft terecht aangenomen dat de FSV-registratie van eiseres geen relatie heeft met de aanvraag en de toekenning van kinderopvangtoeslag in de jaren 2008 en/of 2010. De registratie van eiseres in de FSV op 23 juni 2016 is namelijk veel later gedaan dan deze toeslagjaren en ook later dan de (laatste) correspondentie van de Belastingdienst/Toeslagen over die toeslagjaren. Daarbij is eiseres in de FSV opgenomen vanwege haar aangifte inkomstenbelasting 2015 en niet vanwege haar kinderopvangtoeslag. De rechtbank merkt hierbij op dat de reden van de bijstelling van de kinderopvangtoeslag voor 2010 is gelegen in de berekening van het definitieve recht op kinderopvangtoeslag aan de hand van het inkomen en het aantal uren kinderopvang. De plaatsing op een FSV-lijst heeft daarbij geen rol gespeeld. De vermelding van eiseres op de FSV lijst heeft daarom, anders dan eiseres betoogt, geen invloed gehad op de definitieve vaststelling van haar recht op kinderopvangtoeslag over 2008 en/of over 2010. Verder heeft eiseres haar stelling dat zij door de plaatsing op de FSV lijst niet in aanmerking kwam voor een (persoonlijke) betalingsregeling op geen enkele wijze onderbouwd. De motivering van verweerder in het bestreden besluit is op dat punt ook niet onjuist of onvolledig. Dat blijkens de brief van 31 maart 2023 het onderzoek naar de gevolgen van de FSV-registratie van eiseres nog loopt, maakt dat niet anders, omdat dat onderzoek niet kan zien op eventuele aanspraken van eiseres op kinderopvangtoeslag over 2008 en/of over 2010.
18. In de overige gedingstukken en het persoonlijke dossier van eiseres ziet de rechtbank ook geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van institutioneel vooringenomen handelen op collectief niveau en/of op basis van de individuele omstandigheden van eiseres. De kinderopvangtoeslag van eiseres over 2008 en 2010 is niet collectief zonder een voorafgaande individuele beoordeling stopgezet. Evenmin is de kinderopvangtoeslag van eiseres voor die jaren op nihil gesteld.
19. Voor het toeslag jaar 2008 geldt dat de verlaging van het voorschot van € 13.022,- in de beschikking van 4 december 2007, naar een definitieve vaststelling van € 10.936,- in de beschikking van 29 juli 2009, een gevolg is van een wijziging in het toetsingsinkomen van eiseres. Daar waar verweerder in de voorschotbeschikking was uitgegaan van een toetsingsinkomen van eiseres van € 6.180, bleek dat haar inkomen bij de definitieve vaststelling € 14.671,- was. Louter het toegenomen toetsingsinkomen van eiseres heeft dus gevolgen gehad voor haar recht op kinderopvangtoeslag over 2008. Dit duidt niet op vooringenomen handelen van verweerder.
20. Voor het toeslagjaar 2010 geldt dat het voorschot van € 3.002,- dat bij beschikking van 5 december 2009 aan eiseres is toegekend, in de definitieve vaststelling van 8 oktober 2011 is verlaagd naar € 361,-. Blijkens het dossier is deze verlaagde vaststelling een gevolg van een toename van het toetsingsinkomen van eiseres en een lager aantal rekenuren van de opvang. Daar waar verweerder in de voorschotbeschikking was uitgegaan van een toetsingsinkomen van € 14.140,- en 45 rekenuren, bleek bij de definitieve vaststelling dat het toetsingsinkomen was toegenomen naar € 17.076,- en het aantal rekenuren was verminderd naar 13. Deze wijzigingen hebben het gevolg gehad dat eiseres € 2.642,- aan toeslag moest terugbetalen. Deze terugvordering maakt niet dat sprake is van een vooringenomen handeling van verweerder.
21. De stelling van eiseres dat een door haar ingediend bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, maakt evenmin dat sprake is van vooringenomen handelen. Niet gebleken is dat eiseres tegen het betreffende besluit geen bezwaar kon maken of dat zij geen verzoek om herziening kon indienen. Deze beroepsgrond slaagt derhalve niet.
22. Uit de Memorie van toelichting bij artikel 2.1 van de Wht blijkt dat van hardheid van het stelsel als bedoeld in onderdeel b, sprake is als de kinderopvangtoeslag op nihil is vastgesteld in plaats van naar rato van het bedrag van de kosten waarvan de aanvrager van een kinderopvangtoeslag heeft aangetoond dat deze tijdig zijn betaald aan de kinderopvangorganisatie. Ook is er sprake van hardheid van het stelsel bij de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden waarbij de kinderopvangtoeslag in zijn geheel is teruggevorderd en deze terugvordering onevenredig was in verhouding tot de met die terugvordering te dienen doelen.
23. Van bijzondere omstandigheden is bijvoorbeeld sprake als:
– een derde identiteitsfraude pleegt en op naam en buiten medeweten van de belanghebbende de toeslag aanvraagt en de toeslag aantoonbaar – geheel of gedeeltelijk – niet ten goede komt aan de belanghebbende;
– een derde, bijvoorbeeld een kinderopvangorganisatie, op een andere wijze fraudeert zonder medeweten en (directe) betrokkenheid van de belanghebbende; of
– een door belanghebbende redelijkerwijze niet (meer) te herstellen geringe formele tekortkoming, zoals het ontbreken van een handtekening in een contract, heeft geleid tot aanzienlijke negatieve gevolgen voor het recht op kinderopvangtoeslag, terwijl aan alle materiële eisen voor de kinderopvangtoeslag is voldaan
– tenzij de belanghebbende na herhaalde verzoeken van de Belastingdienst/Toeslagen de geringe formele tekortkoming niet heeft hersteld, terwijl hij daartoe wel in de gelegenheid was.
24. Er is op zichzelf geen sprake van een bijzondere omstandigheid als:
– de belanghebbende te kwader trouw is;
– de terugvordering het gevolg is van een afwijking tussen het daadwerkelijk afgenomen aantal uren kinderopvang en het aantal uren kinderopvang op basis waarvan het voorschot kinderopvangtoeslag is berekend in dat berekeningsjaar;
– de terugvordering het gevolg is van een afwijking tussen het daadwerkelijke over het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend.
25. Eiseres voert aan dat zij wel degelijk geraakt is door de hardheid van het systeem en de invulling daarvan door de overheid en daarom in aanmerking komt voor compensatie op grond van de Wht. Bij de vaststelling van het recht op kinderopvangtoeslag over het jaar 2008 heeft verweerder fouten gemaakt. Nu verweerder die fouten en het aan eiseres toegebrachte leed heeft erkend, had hij uit coulance het bedrag van € 108,- aan te weinig ontvangen kinderopvangtoeslag moeten vergoeden, zoals de BAC heeft voorgesteld. Volgens eiseres is er sprake van een onbillijke uitwerking van het wettelijk systeem en had verweerder op grond van artikel 2.1 eerste lid, onder b, van de Wht deze vergoeding moeten toekennen.
26. Verweerder heeft hierover in het verweerschrift toegelicht dat er mogelijk een vergissing is gemaakt bij de vaststelling van het recht op kinderopvangtoeslag voor 2008. Aan eiseres is maandelijks voor 1,5 uur te weinig kinderopvangtoeslag uitbetaald, waardoor zij een bedrag van € 108,- aan kinderopvangtoeslag is misgelopen. Verweerder ziet echter, anders dan de BAC heeft geadviseerd, in artikel 2.1, eerste lid onder b, van de Wht geen grondslag om dit bedrag aan eiseres uit te keren. Verweerder acht daarvoor van belang dat eiseres in eerste instantie als gedupeerde ouder is aangemerkt en zij in dat kader € 750,- heeft ontvangen voor het lange wachten op een beslissing op haar aanvraag om herbeoordeling. Nu is komen vast te staan dat eiseres geen gedupeerde ouder is, maar dat bedrag wel mag houden, ziet verweerder geen aanleiding om het bedrag van € 108,- aan eiseres uit te betalen.
27. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheden zoals door eiseres zijn aangevoerd niet raken aan de bijzondere omstandigheden zoals hiervoor onder punt 23 genoemd. Daarbij komt dat de reden voor de bijstelling van de kinderopvangtoeslag over de hier aan de orde zijnde jaren was gelegen in (i) het feit dat het aantal daadwerkelijk afgenomen uren anders is dan het aantal uren op basis waarvan het voorschot berekend is en/of (ii) een afwijking tussen het daadwerkelijke vastgestelde toetsingsinkomen over een jaar en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend. Deze omstandigheden zijn gezien het gestelde onder punt 24 uitdrukkelijk niet als een bijzondere omstandigheid aangemerkt op basis waarvan hardheid kan worden aangenomen.
28. De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat eiseres eenmalig een bedrag van € 750,- heeft ontvangen, omdat zij lang heeft moeten wachten op een beslissing om herbeoordeling kinderopvangtoeslag, los staat van het feit dat eiseres naar de huidige stand van zaken geen gedupeerde ouder is. Iedere ouder die een verzoek doet om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag en die lang moet wachten, heeft immers recht op dit bedrag. Verweerder heeft zich in zoverre terecht en voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er geen sprake van de hardheid van het systeem als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wht.
29. Eiseres voert verder aan dat het bedrag van de terugvordering van € 2.642,-, inclusief de verrekeningen, hoger is dan de drempel van € 1.500,- en zij daarom in aanmerking komt voor een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.6, vierde lid, van de Wht. Eiseres stelt dat zij vanwege de terugvordering door de Belastingdienst/Toeslagen ernstig is benadeeld. Dat blijkt ook het Overzicht (uit)betalingen en/of verrekeningen van verweerder. Verweerder heeft in zijn reactie van 7 oktober 2022 naar aanleiding van de hoorzitting ook erkend dat met de terugvordering van € 2.642,- over 2010 de ondergrens van € 1.500,- is behaald. De BAC heeft die reactie echter niet bij zijn advies betrokken, omdat die te laat zou zijn ingestuurd. Hiermee heeft verweerder ten onrechte niet beoordeeld of over het toeslagjaar 2010 sprake is van hardheid van het systeem en is het bestreden besluit volgens eiseres onzorgvuldig genomen en gebrekkig gemotiveerd.
30. Zoals de rechtbank hiervoor onder punt 28 heeft overwogen, is de terugvordering over het jaar 2010 een gevolg van afwijkingen in het aantal berekende uren kinderopvang en in het geschatte en nadien vastgestelde toetsingsinkomen. Dit is geen bijzondere omstandigheid op basis waarvan hardheid als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wht kan worden aangenomen. De stelling van eiseres dat het bedrag van de terugvordering hoger is dan het drempelbedrag van € 1.500,- van artikel 2.1, vierde lid, van de Wht, en zij daarom in aanmerking komt voor compensatie, berust op een onjuiste rechtsopvatting. Het enkele feit dat het bedrag van de terugvordering minimaal € 1.500,- bedraagt, maakt nog niet dat is voldaan aan de voorwaarden van hardheid van het stelsel. Nu hiervoor is vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor compensatie als gevolg van hardheid van het stelsel, komt verweerder niet meer toe aan beantwoording van de vraag of zij in enig toeslagjaar ten minste € 1.500,- aan kinderopvangtoeslag moest terugbetalen of bij haar de aanspraak op kinderopvangtoeslag in enig jaar met tenminste € 1.500,- is verlaagd. Met andere woorden: nu eiseres geen recht heeft op compensatie als bedoeld in artikel 2.1 van de Wht, komt zij evenmin in aanmerking voor een (aanvullende) O/GS-tegemoetkoming voor de werkelijke schade als bedoeld in artikel 2.6, vierde lid Wht. Van een onzorgvuldig genomen of onvoldoende gemotiveerd besluit is daarom geen sprake.
Beroep op het evenredigheidsbeginsel
31. Eiseres heeft voorts een beroep gedaan op het evenredigheidsbeginsel. Zij heeft daarvoor verwezen naar de uitspraak van 22 februari 2022 van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. In aanvulling hierop heeft eiseres tijdens de zitting verwezen naar de civiele uitspraken van de rechtbank Rotterdamen rechtbank Overijssel. Eiseres voert aan dat ook in haar situatie geldt dat uit het geheel van het proces, het gegeven dat ze hard is aangepakt en het feit dat verweerder over haar recht op kinderopvangtoeslag geen evenredige besluiten heeft genomen, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden. Daarbij geldt voor 2010 dat sprake is van een onevenredige uitkomst, omdat zij door de terugvordering in acute financiële problemen is geraakt. Om het openstaande bedrag ineens te kunnen voldoen, heeft eiseres haar levensverzekeringspolis vervroegd moeten afkopen tegen een voor haar ongunstig tarief. Eiseres stelt dat zij door het handelen van de Belastingdienst/Toeslagen financiële schade heeft geleden waarvoor zij moet worden gecompenseerd.
32. De rechtbank overweegt dat in de civiele uitspraken van de rechtbanken waar eiseres naar verwijst, vaststond dat het ging om gedupeerde ouders. Van die situatie is bij eiseres echter geen sprake. Het beroep van eiseres op deze uitspraken treft daarom geen doel. De rechtbank stelt vast dat verweerder met het besluit 3 oktober 2012 het bezwaar van eiseres over de terugvordering van kinderopvangtoeslag over het jaar 2010 niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daarmee staat dat terugvorderingsbesluit formeel vast. De rechtbank kan daarom niet beoordelen of dat terugvorderingsbesluit inhoudelijk juist is en of de voor eiseres gestelde gevolgen van dat besluit al dan niet evenredig zijn. Dat eiseres als gevolg van de terugvordering haar levensverzekering heeft moeten verkopen, maakt dat niet anders. Eiseres heeft haar gestelde financiële schade verder ook niet concreet gemaakt. Van schending van algemene beginselen van behoorlijk bestuur is geen sprake.
33. Voor zover eiseres betoogt dat de afwijzing van compensatie voor haar leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard en dat verweerder de hardheidsclausule zou moeten toepassen, overweegt de rechtbank als volgt.
34. Op grond van artikel 9.1, eerste lid, van de Wht kan verweerder bij een besluit over toekenning van compensatie, een tegemoetkoming of vergoeding, kwijtschelding van bestuursrechtelijke schulden of betaling van bestuursrechtelijke en privaatrechtelijke schulden afwijken van artikel 2.1, voor zover toepassing van dat artikel gelet op doel of strekking ervan zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor degene die heeft verzocht om de toekenning.
35. Verweerder heeft erkent dat hij bij de berekening van de kinderopvangtoeslag over 2008 een fout heeft gemaakt, waardoor eiseres € 108,- aan toeslag is misgelopen. De rechtbank oordeelt dat, gelet op de duur en de inspanning die eiseres heeft moeten verrichten en de daarmee voor haar gepaarde gaande emoties, het niet billijk is om dat misgelopen bedrag niet alsnog aan eiseres uit te betalen. Hoewel het gaat om een gering bedrag en eiseres formeel geen gedupeerde ouder is, laat dat onverlet dat zij zich door hierdoor wel gedupeerd voelt. Verweerder moet daarom alsnog uit coulance het bedrag van € 180,- aan eiseres betalen. Deze beroepsgrond slaagt.
36. De overige argumenten van eiseres in dit kader maken naar het oordeel van de rechtbank niet dat sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard. De rechtbank begrijpt dat eiseres een ongemakkelijk gevoel heeft over hoe alles bij haar is verlopen, maar dat laat onverlet dat haar recht op kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 en 2010 in overeenstemming met de wettelijke regeling is vastgesteld. Daarbij is verweerder in het kader van de hersteloperatie niet bevoegd om eerdere besluiten over het recht op kinderopvangtoeslag te herzien.
37. Op zitting heeft eiseres haar beroepsgrond dat zij niet beschikt over haar complete dossier, niet langer gehandhaafd.