ECLI:NL:RBMNE:2023:751

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 februari 2023
Publicatiedatum
24 februari 2023
Zaaknummer
10245846 AV VERZ 22-59
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens grensoverschrijdend gedrag door een werknemer

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 februari 2023 uitspraak gedaan over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een werknemer, [verweerder], wegens ernstig verwijtbaar gedrag. De verzoekster, een vereniging, had op 16 december 2022 een verzoekschrift ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [verweerder] op grond van grensoverschrijdend gedrag. De werknemer had zich schuldig gemaakt aan (seksueel) grensoverschrijdend gedrag, wat door verschillende meldingen en een onderzoek door [onderneming 4] werd bevestigd. De kantonrechter oordeelde dat het gedrag van [verweerder] zodanig verwijtbaar was dat van de verzoekster in redelijkheid niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te zetten. De kantonrechter oordeelde dat de verzoekster voldoende bewijs had geleverd van het ongepaste gedrag van [verweerder], waaronder WhatsApp-berichten die als ongepast werden beschouwd. De kantonrechter concludeerde dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd was en dat [verweerder] geen recht had op een transitievergoeding of billijke vergoeding, gezien de ernst van zijn gedrag. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden met ingang van 23 februari 2023, en [verweerder] werd veroordeeld in de proceskosten van de verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 10245846 AE VERZ 22-59 wh/1031
Beschikking van 27 februari 2023
inzake
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
[verzoekster],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen de [verzoekster] ,
verzoekende partij,
verwerende partij in het voorwaardelijke tegenverzoek en het incident,
gemachtigde: mr. D.J.L. Siegers en mr. S. Le Noble,
tegen:
[verweerder],
wonend in [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verweerder] ,
verwerende partij,
verzoekende partij in het voorwaardelijke tegenverzoek en het incident,
gemachtigde: mr. J.L.R. Kenens en mr. J. Versteegh.

1.Het verloop van procedure

1.1.
De [verzoekster] heeft op 16 december 2022 een verzoekschrift ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. [verweerder] heeft in zijn verweerschrift gereageerd op het verzoek van de [verzoekster] en een exceptie van onbevoegdheid, alsmede een verzoek tot voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv jo 843a RV ingediend. Ook heeft [verweerder] een voorwaardelijk tegenverzoek ingediend.
1.2.
De mondelinge behandeling was op 31 januari 2023. Beide partijen hebben voorafgaand aan de zitting nog producties ingediend. De [verzoekster] heeft ook een schriftelijke reactie aan de rechtbank gestuurd ten aanzien van de door [verweerder] opgeworpen incidenten. [verweerder] heeft zijn primaire verzoek in de hoofdzaak aangepast. De gemachtigden hebben op de mondelinge behandeling ieder een pleitnota voorgedragen. De gemachtigde van de [verzoekster] heeft in haar pleitnota het petitum van haar verzoekschrift aangepast. Partijen hebben vragen van de kantonrechter beantwoord en zij hebben op elkaars standpunten kunnen reageren. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen op de zitting is besproken.
1.3.
Partijen zijn na de zitting met elkaar in overleg getreden over een oplossing. Partijen hebben op 8 februari 2023 aan de rechtbank laten weten dat dit niet is gelukt en zij hebben om een beschikking gevraagd.
1.4.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] , geboren [1964] , is op 1 juli 1995 in dienst getreden bij de [verzoekster] . Op 1 september 2003 is hij benoemd tot voorzitter van de [verzoekster] . Zijn bruto maandloon bedraagt € 8.974,36, exclusief 8% vakantiebijslag en 8,33% eindejaarstoeslag.
2.2.
Op 26 januari 2022 heeft de [functie] van de [verzoekster] bij de algemeen secretaris van de [verzoekster] een anonieme melding gedaan van jegens haar gericht grensoverschrijdend gedrag door [verweerder] . Enkele dagen later heeft de algemeen secretaris een melding ontvangen van een andere werknemer over intimiderend, grensoverschrijdend gedrag door [verweerder] . De algemeen secretaris heeft contact gezocht met één van de leden van de Personeelscommisie (hierna:P-Cie) en een advocaat. Op advies van deze advocaat heeft de algemeen secretaris contact gezocht met een aantal onderzoeksbureaus. Vervolgens heeft zij onderzoeksbureau [onderneming 1] ingeschakeld. Afgesproken is dat [onderneming 1] een afspraak zal maken met de twee melders, aan wie anonimiteit is toegezegd. [onderneming 1] heeft op 13 februari 2022 geadviseerd om een onderzoek te laten uitvoeren en [verweerder] voor de duur van het onderzoek te schorsen. Op 14 februari 2022 hebben leden van de P-Cie en de algemeen secretaris overleg gehad en hebben zij besloten dat om de opdracht voor het onderzoek aan [onderneming 1] te verstrekken.
2.3.
Op 15 februari 2022 heeft de P-Cie [verweerder] uitgenodigd voor een gesprek en hem verzocht zijn taken neer te leggen. Na dit gesprek heeft de algemeen secretaris het bondsbestuur geïnformeerd en daarna de werkorganisatie. Diezelfde dag heeft de [verzoekster] ook een persbericht uitgebracht, waarin zij heeft verkondigd dat het bestuur van de [verzoekster] [verweerder] heeft verzocht om zijn werkzaamheden neer te leggen in verband met een onderzoek.
2.4.
Op 17 februari 2022 is [onderneming 1] met het onderzoek gestart en heeft zij afspraken gemaakt met inmiddels 21 medewerkers van de [verzoekster] die zich bij [onderneming 1] hadden gemeld. De gesprekken zouden in ongeveer twee weken plaatsvinden, waarna [onderneming 1] de uitkomsten van het onderzoek met de [verzoekster] zou delen.
2.5.
Op 24 februari 2022 heeft het bondsbestuur, op initiatief van vier oud-bestuurders die waren gevraagd het bestuur van de [verzoekster] te ondersteunen bij afwezigheid van [verweerder] , besloten om het onderzoek door [onderneming 1] stop te zetten.
2.6.
Op 28 februari 2022 heeft het bondsbestuur twee dagelijkse bestuurders ad interim aangesteld. Het bondsbestuur heeft besloten een opdracht aan [onderneming 2] te verlenen om te adviseren wat nu te doen.
2.7.
Op 14 maart 2022 heeft [onderneming 2] een mondelinge terugkoppeling gegeven aan de [verzoekster] over de aard van de meldingen en haar geadviseerd om een onafhankelijk onderzoek in te stellen. Naar aanleiding van een gesprek met [verweerder] op diezelfde dag heeft het bondsbestuur vervolgens besloten om geen verder extern onderzoek te laten verrichten en bepaald dat [verweerder] mag aanblijven als voorzitter onder de voorwaarde dat [verweerder] zou meewerken aan een (coaching)traject om te komen tot een ander type leiderschap.
2.8.
In het persbericht van [2022] dat in overleg met [verweerder] is opgesteld heeft de [verzoekster] meegedeeld dat uit het onderzoek naar twee anonieme meldingen geen grensoverschrijdende gedrag is geconstateerd en dat besloten is dat [verweerder] mag aanblijven als voorzitter van de [verzoekster] .
2.9.
Tijdens de algemene vergadering van de [verzoekster] op 31 maart 2022 is een motie om alsnog onderzoek te laten uitvoeren naar grensoverschrijdend gedrag verworpen.
2.10.
In een gesprek op 19 april 2022 tussen de bestuurders a.i. van de [verzoekster] en de [functie] in het kader van haar re-integratie heeft de [functie] bekend gemaakt dat zij één van de anonieme melders is van het (seksueel) grensoverschrijdend gedrag van [verweerder] .
2.11.
Op [2022] heeft [verweerder] zich ziekgemeld en hij heeft daarna geen werkzaamheden meer voor de [verzoekster] verricht.
In een e-mail van [2022] heeft de gemachtigde van [verweerder] onder meer het volgende geschreven:
“De conclusie was dat de heer [verweerder] op zeer korte termijn, gegeven zijn gezondheid, zijn functie als voorzitter [verzoekster] zou neerleggen en als werknemer van de [verzoekster] zijn rechten en arbeidsvoorwaarden zal behouden. Na terugkeer uit de ziektewet en zijn herstel zal er gesproken worden hoe verder met de invulling van zijn verdere overige werkzaamheden binnen de [verzoekster] en de dan ontstane situatie .
Op 21-4 zal ondergetekende de nodige tekst voorstellen doen rondom zijn vertrek. Vertrouwende hiermede een juiste weergave van afspraken te hebben vastgelegd.(…)”
2.12.
In het persbericht van [2022] heeft de [verzoekster] meegedeeld dat [verweerder] heeft besloten afstand te doen van zijn functie als voorzitter van de [verzoekster] . In dit persbericht staat onder meer het volgende:
“ [verweerder] legt om gezondheidsredenen zijn voorzitterschap van de [verzoekster] neer. De afgelopen periode heeft geestelijk en lichamelijk een zodanige wissel getrokken op hem dat hij heeft besloten om afstand te doen van zijn functie als [verzoekster] -voorzitter. Afhankelijk van zijn herstel blijft hij vanuit een andere rol betrokken bij de [verzoekster] en gelieerde organisaties.
We zijn dankbaar voor alles wat [verweerder (voornaam)] als voorzitter heeft betekend voor onze [verzoekster] en de [.] en dat hij ook in de toekomst zijn kennis en expertise blijft delen.(…)
Dat [verweerder] afstand doet van zijn voorzitterschap betekent het einde van een tijdperk en tegelijkertijd een nieuw begin. Zijn gezondheid speelde hem al eerder parten en heeft voor nu de hoogste prioriteit. Daarna wordt gekeken hoe hij zijn werk voor [..] en anderen binnen het veiligheidsdomein voortzet”.
2.13.
In opdracht van de bestuurder a.i. van de [verzoekster] heeft het [onderneming 3] een onderzoek gedaan naar de interne organisatie van de [verzoekster] . [onderneming 3] heeft op 25 april, 2 mei en 9 mei 2022 met groepjes medewerkers (in totaal 22 medewerkers) gesproken over de gebeurtenissen van de afgelopen maanden. [onderneming 3] heeft in haar bevindingen op 15 mei 2022 in een rapport aan de [verzoekster] gerapporteerd.
2.14.
Op 28 april 2022 hebben de twee bestuurders a.i. van de [verzoekster] met drie ereleden van de [verzoekster] een gesprek gevoerd over het gedrag van [verweerder] . In dat gesprek zijn meldingen uit het verleden over het gedrag van [verweerder] door de ereleden toegelicht. Het betreft incidenten uit 2004, 2006/2007 en 2010.
2.15.
Op 4 mei 2022 heeft het bondsbestuur besloten om alsnog een onafhankelijk onderzoek te laten plaatsvinden naar grensoverschrijdend gedrag binnen de [verzoekster] . Op 19 mei 2022 hebben [onderneming 2] laten weten dat zij niet bereid zijn om dit onderzoek uit te voeren. Daarop heeft de [verzoekster] [onderneming 4] (hierna: [onderneming 4] ) gevraagd om dit onderzoek uit te voeren.
2.16.
Op 30 mei 2022 heeft de [verzoekster] een nieuwe melding van grensoverschrijdend gedrag door [verweerder] gekregen van een oud-bestuurder.
2.17.
Tijdens de algemene vergadering van 22 juni 2022 heeft de algemene vergadering besloten om [onderneming 4] het onderzoek te laten uitvoeren.
2.18.
De [verzoekster] heeft [verweerder] op 22 juni 2022 als bestuurder uitgeschreven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel.
2.19.
[onderneming 4] heeft met 30 (oud-)medewerkers en bestuurders van de [verzoekster] gesproken. [verweerder] is door [onderneming 4] uitgenodigd voor een gesprek. [verweerder] heeft laten weten dat hij vanwege gezondheidsredenen alleen schriftelijk kan reageren op de bevindingen van [onderneming 4] . Dat is in twee rondes ook gebeurd. Aan [onderneming 4] zijn ook Whatsapp-berichten tussen [verweerder] en de [functie] verstrekt.
2.20.
Op 19 oktober 2022 is het rapport van [onderneming 4] , althans de conclusie daarvan aan de [verzoekster] verstrekt. Op 26 oktober 2022 is de inhoud van het rapport, althans de conclusie daarvan besproken in de vergadering van het bondsbestuur. In die vergadering is besloten dat het dienstverband met [verweerder] moet worden beëindigd.
2.21.
Op 28 oktober 2022 heeft de advocaat van [verweerder] het rapport van [onderneming 4] kunnen inzien. De [verzoekster] wilde hem geen kopie verschaffen. Daarna hebben partijen gesproken over een regeling.
2.22.
Op [2022] heeft [verweerder] een interview gegeven aan een journalist van het [....] . Dit interview is gepubliceerd op [2022] .
2.23.
Op [2022] heeft de [verzoekster] in een persbericht bekend gemaakt dat uit het onderzoek van [onderneming 4] is gebleken dat [verweerder] grensoverschrijdend gedrag en seksueel grensoverschrijdend gedrag heeft vertoond.
2.24.
In opdracht van de algemene vergadering heeft een door de [verzoekster] in het leven geroepen enquêtecommissie onder leiding van [naam 1] de bestuurlijke procesgang van de gebeurtenissen in de periode januari 2022 tot 22 juni 2022 onderzocht. In december 2022 heeft zij hierover gerapporteerd.
2.25.
De gemachtigde van [verweerder] heeft prof. dr. [naam 2] (hierna: [naam 2] ) gevraagd om een contraexpertise. Op 13 januari 2023 heeft [naam 2] zijn bevindingen aan de gemachtigde van [verweerder] gerapporteerd.

3.De verzoeken en verweren

3.1.
De [verzoekster] verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst primair op grond van verwijtbaar handelen als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub e BW, subsidiair op grond van een verstoorde arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 g BW, dan wel op grond van artikel 7:669 lid 3 sub h BW, zonder toekenning van een transitievergoeding. Daarnaast verzoek de [verzoekster] veroordeling van [verweerder] tot betaling van een bedrag van € 28.481,53 (zijnde een derde van de kosten van het onderzoek van [onderneming 4] ), met veroordeling van [verweerder] in de kosten van deze procedure.
De [verzoekster] stelt dat [verweerder] zich schuldig heeft gemaakt aan (seksueel) grensoverschrijdend gedrag. De [verzoekster] stelt dat het gedrag van [verweerder] eerder door verschillende personen op verschillende momenten met hem is besproken en dat [verweerder] dus wist dat zijn gedrag als onwenselijk werd beschouwd, zowel zijn stijl van leidinggeven als de omgang met vrouwen. Desondanks heeft [verweerder] zich daar steeds opnieuw schuldig aan gemaakt. Daarnaast heeft [verweerder] zich publiekelijk uitgelaten over de kwestie waaruit blijkt dat hij de ernst van zijn handelwijze en de gevolgen daarvan niet inziet. Ook heeft [verweerder] zijn macht binnen het bondsbestuur aangewend om de druk op te voeren. Die druk, mede in het licht van zijn ontkenning van (seksueel) intimiderend gedrag, heeft ertoe geleid dat het toenmalig bondsbestuur ervoor heeft gekozen om [verweerder] in maart 2022 het voordeel van de twijfel te geven en geen opdracht te verstekken om een onderzoek te laten uitvoeren. De daarna gebleken nieuwe feiten en omstandigheden en het bekend worden van de identiteit van een meldster hebben ertoe geleid dat toch is besloten nader onderzoek te verrichten.
3.2.
[verweerder] verzoekt de kantonrechter om zich onbevoegd te verklaren om kennis te nemen van de zaak en deze te verwijzen naar de rechtbank Midden-Nederland, sector civiel, omdat hij nog bestuurder is. Daarnaast verzoek [verweerder] na wijziging van eis veroordeling van de [verzoekster] in de kosten van de voorlopige voorziening die hij heeft ingesteld, omdat de [verzoekster] naar aanleiding van zijn verzoek voor de zitting alsnog het rapport van de enquêtecommissie [verzoekster] aan [verweerder] heeft verschaft.
Inhoudelijk verzoekt [verweerder] primair om afwijzing van het verzoek tot ontbinding en rectificatie van het persbericht van [2022] . [verweerder] betwist dat er sprake is van één of meer voldragen ontslaggronden. Er is volgens hem geen sprake geweest van grensoverschrijdend gedrag. Hij voert aan dat hij in het verleden nooit een waarschuwing heeft gekregen voor zijn gedrag. Door af te wijken van het besluit om geen onderzoek meer in te stellen naar [verweerder] , handelt de [verzoekster] jegens hem in strijd met goed werkgeverschap, meer in het bijzonder in strijd met het vertrouwensbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en zorgvuldigheidsbeginsel, en daarmee onrechtmatig.
Subsidiair, onder de voorwaarde dat de arbeidsovereenkomst wel wordt ontbonden, verzoekt [verweerder] om aan hem een transitievergoeding en een billijke vergoeding toe te kennen. Bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzoekt [verweerder] veroordeling van de [verzoekster] tot betaling van de kosten van rechtsbijstand, de kosten van de contra-expertise, de kosten van pensioenschadeberekening en de proceskosten. [verweerder] voert aan dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de [verzoekster] . Hij stelt hiertoe onder meer dat de bestuurlijke gang van zaken in de periode januari tot en met juli 2022 jegens hem onbehoorlijk en onrechtmatig is, dat hij lange tijd in onwetendheid is gehouden over de inhoud van de meldingen, dat het onderzoek van [onderneming 4] op onzorgvuldige en onrechtmatige wijze tot stand is gekomen, dat de [verzoekster] weigert om [verweerder] inzage te geven in de gespreksverslagen die horen bij het rapport van [onderneming 4] en dat de [verzoekster] aanvankelijk weigerde om hem rapport van de enquêtecommissie te verstrekken.

4.De beoordeling

Bevoegdheidsincident
4.1.
[verweerder] heeft de kantonrechter verzocht om zich onbevoegd te verklaren en de zaak te verwijzen naar de sector civiel van deze rechtbank. Hij stelt dat hij geen ontslag heeft genomen als bezoldigd bondsbestuurder van de [verzoekster] . Deze stelling gaat naar het oordeel van de kantonrechter niet op. Uit de e-mail van [2022] van de gemachtigde van [verweerder] (zie 2.11.) en het door [verweerder] goedgekeurde persbericht van [2022] van de [verzoekster] (zie 2.12.) blijkt duidelijk dat [verweerder] zijn functie als voorzitter heeft neergelegd en dat het zijn bedoeling was om later na zijn herstel de arbeidsovereenkomst anders te gaan invullen. Dat de [verzoekster] [verweerder] pas op 22 juni 2022 als bestuurder heeft uitgeschreven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel maakt dat niet anders. De [verzoekster] heeft met de uitschrijving gewacht totdat de nieuwe voorzitter bekend was. Het had op de weg van [verweerder] gelegen om tegen deze uitschrijving uit de KvK te protesteren als het niet zijn bedoeling was om af te treden als bondsbestuurder. Gelet op het bovenstaande komt de kantonrechter tot de conclusie dat [verweerder] uitdrukkelijk heeft meegedeeld dat hij zijn functie als bestuurder neerlegt en hij heeft verder niets gedaan waaruit kan volgen dat zijn wil hier niet op gericht was. [verweerder] is dan ook geen bestuurder van de [verzoekster] meer, maar uitsluitend werknemer. De kantonrechter is dan ook bevoegd om van deze zaak kennis te nemen.
4.2.
[verweerder] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van dit incident begroot op € 264,00.
De ontbinding van de arbeidsovereenkomst
4.3.
In deze zaak ligt de vraag voor of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. In het geval van ontbinding moet ook worden beoordeeld of aan [verweerder] de transitievergoeding en een billijke vergoeding moet worden toegekend.
4.4.
Op grond van artikel 7:671b en 7:669 lid 1 BW kan de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 onder c tot en met i BW is nader bepaald wat onder een redelijke grond voor ontbinding moet worden verstaan.
Opzegverbod
4.5.
Op grond van artikel 7:671b lid 2 BW moet de kantonrechter onderzoeken of er sprake is van een opzegverbod zoals bedoeld in artikel 7:670 BW. Op grond van artikel 7:671b lid 6 BW hoeft dit opzegverbod ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet in de weg te staan indien het verzoek tot ontbinding geen verband houdt met de arbeidsongeschiktheid van [verweerder] . Dat is in deze zaak het geval. De ziekte van [verweerder] is mogelijk deels het gevolg van de tussen partijen ontstane situatie naar aanleiding van de meldingen omtrent (seksueel) grensoverschrijdend gedrag en de gang van zaken daarom heen, maar vormt niet de reden voor het ontbindingsverzoek. Het opzegverbod staat ontbinding dus niet in de weg.
Ontbinding
4.6.
De [verzoekster] wil de arbeidsovereenkomst met [verweerder] ontbinden primair omdat hij zich zodanig verwijtbaar heeft gedragen dat van de [verzoekster] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:669 lid 3 sub e BW). Dat verwijtbaar handelen zou hebben bestaan uit grensoverschrijdend gedrag ten opzichte van verschillende personen binnen de [verzoekster] .
Na de eerste anonieme meldingen begin 2022 heeft de [verzoekster] onderzoek laten verrichten en zich laten adviseren door verschillende bureaus. De [verzoekster] heeft uiteindelijk op basis van het rapport van [onderneming 4] de conclusie getrokken dat [verweerder] (seksueel) grensoverschrijdend gedrag heeft vertoond. [verweerder] heeft zich ten verwere beroepen op het rapport van [onderneming 3] en een kritisch rapport van [naam 2] over het rapport van [onderneming 4] .
De discussie tussen partijen is voor een groot deel gegaan over de totstandkoming, kwaliteit en waarde van deze rapporten.
De kantonrechter zal die discussie laten voor wat die is, omdat zij die rapporten niet nodig heeft bij de beantwoording van de vraag of [verweerder] zodanig verwijtbaar heeft gehandeld dat van de [verzoekster] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
4.7.
De kantonrechter beschikt namelijk over diverse WhatsApp-berichten tussen [verweerder] en de [functie] van de [verzoekster] uit de periode van mei 2017 tot en met eind 2021 (productie 32 bij verzoekschrift). Daarin vraagt [verweerder] meermaals om knuffels, vraagt hij waarom hij niet mee mag op vakantie, begint hij over wereldzoendag, vraagt hij wat hij ervoor terugkrijgt als ze mee naar [naam 3] gaat, vraagt hij om haar adres ‘om te vechten’, zegt hij meerdere malen dat hij haar mist, vraagt hij haar om een rode jurk met pumps te dragen, zegt hij dat hij haar maat kent, noemt hij haar ‘bitch’ en meermaals ‘schatje’, zegt hij dat haar haar zo mooi lang is en dat ze alleen met zijn toestemming naar de kapper mag en stuurt hij haar emoticons van kusjes, hartjes en rozen. Ook heeft [verweerder] – zo heeft hij erkend – de [functie] een onaangekondigd huisbezoek gebracht.
4.8.
De kantonrechter is van oordeel dat de WhatsApp-berichten van [verweerder] aan de [functie] binnen een professionele organisatie ongepast en ontoelaatbaar zijn. Dit geldt te meer voor [verweerder] in zijn rol als voorzitter; daarin diende hij juist voorbeeldgedrag te vertonen. Dat de [functie] in zijn richting ook flirterig gedrag vertoonde, heeft [verweerder] onvoldoende onderbouwd. [verweerder] zegt geen WhatsApp-berichten van haar meer bewaard te hebben, zodat hij die niet kan inbrengen in de procedure. Uit de WhatsApp-berichten die de [functie] terugstuurde en waarover de kantonrechter beschikt, blijkt echter niet dat zij berichtjes van dezelfde toon en strekking stuurde aan [verweerder] of dat zij zijn berichtjes op prijs stelde. [verweerder] heeft ook niet geconcretiseerd wat voor flirterige berichten zij dan terug zou hebben gestuurd. Wel heeft hij betoogd dat zij een keer op zijn schoot is gaan zitten, hem een erotisch beeldje van een kabouter heeft gegeven en een kerstkaart heeft gestuurd met de aanhef ‘Lieve [verweerder (voornaam)] ’. Die kerstkaart kent echter behoudens die aanhef een zakelijke inhoud. Voor zover de [functie] al op zijn schoot zou zijn gaan zitten, een beeldje zou hebben gegeven of anderszins flirterig gedrag zou hebben vertoond, dan was het aan [verweerder] – zeker gelet op zijn rol als voorzitter – om haar daarop aan te spreken en te zeggen dat dergelijk gedrag ongepast is en dat hij daar niet van gediend was. Desgevraagd heeft hij op zitting aangegeven dat niet te hebben gedaan. Ter ‘verontschuldiging’ heeft [verweerder] aangevoerd dat het gedrag dat hij vertoonde binnen de [verzoekster] niet ongebruikelijk was en paste bij de heersende losse cultuur. Voor zover zijn gedrag aansloot bij de cultuur binnen de [verzoekster] , vormt dit in ieder geval voor hem als voorzitter geen enkele rechtvaardiging. Als voorzitter – gedurende nota bene bijna 20 jaren – is hij immers de primaire cultuurdrager en zet zijn gedrag de toon. Voor zover hij meent dat zijn gedrag ‘normaal’ was voordat ‘me too’ en het Voice-schandaal aan het licht kwamen, is deze veronderstelling verkeerd; gedrag als hiervoor omschreven was ook lang voordien (zo niet altijd) onacceptabel.
Een onaangekondigd huisbezoek aan een medewerker is naar het oordeel van de kantonrechter ongebruikelijk. [verweerder] zegt dat te hebben gedaan uit oprechte betrokkenheid, omdat de [functie] in een moeilijke situatie verkeerde wegens het overlijden van een naaste en een verbroken relatie. Juist die omstandigheden zouden naar het oordeel van de kantonrechter voor [verweerder] reden moeten zijn om extra voorzichtig te handelen. Dat geldt te meer voor [verweerder] die in 2006 al eens de fout was ingegaan door tijdens een huisbezoek aan een zieke medewerkster met haar seks te hebben. Dat was destijds ook aanleiding om uitdrukkelijk stil te staan bij de vraag of hij nog wel als voorzitter aan kon blijven. [verweerder] heeft dit erkend, maar vindt dat dit al zo lang geleden is dat het hem niet meer kan worden nagedragen. Feit is evenwel dat hij gold als een gewaarschuwd mens en moet hebben geweten welke gevaren er (in ieder geval voor hem) in een onverwachts huisbezoek schuilen.
4.9.
Daar komt nog bij dat verschillende mensen de stijl van leidinggeven van [verweerder] als dominant en intimiderend ervaarden, dat [verweerder] herkent dat hij ‘een zekere stevigheid’ had en partijen in april 2022 al hadden afgesproken dat hij in verband daarmee coaching moest volgen.
4.10.
De kantonrechter is van oordeel dat [verweerder] met het hiervoor omschreven gedrag verwijtbaar heeft gehandeld.
4.11.
Bij de vraag of dat gedrag zodanig verwijtbaar is dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden, moet volgens [verweerder] betrokken worden dat de [verzoekster] in strijd met goed werkgeverschap en onrechtmatig na zijn ‘rehabilitatie’ heeft besloten toch weer een nieuw onderzoek in te stellen, welk onderzoek bovendien niet zorgvuldig is verlopen.
Een groot deel van het verweer van [verweerder] is erop gericht dat hij meent dat niet goed met de anonieme meldingen is omgegaan, dat het onderzoek niet door de daarvoor bevoegde personen is opgedragen, dat hij te lang over de meldingen in het ongewisse is gehouden en het onderzoek kwalitatief onvoldoende is en niet op de juist manier is verlopen. Voor zover zijn gedrag wel zodanig verwijtbaar is dat de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden, betekent dit volgens [verweerder] dat zijn gedrag niet ernstig verwijtbaar is zodat hij nog wel aanspraak maakt op een transitievergoeding en dat hij daarnaast recht heeft op een billijke vergoeding omdat de [verzoekster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.
4.12.
De kantonrechter volgt [verweerder] hierin niet. Uit het rapport van de enquêtecommissie (zie onder 2.24) naar de bestuurlijke procesgang vanaf de datum van de anonieme meldingen – waarvan de conclusies door de [verzoekster] zijn overgenomen – blijkt dat er veel kritische opmerkingen zijn te maken bij de procesgang, dat die onprofessioneel is verlopen en dat de governance en compliance alsmede de verdeling van rollen en bevoegdheden dringend aandacht behoeven. Dit sluit aan bij het gevoel van [verweerder] over het hele proces.
Dit doet naar het oordeel van de kantonrechter evenwel niets af aan de verwijtbaarheid van de hiervoor beschreven gedragingen van [verweerder] . De wijze waarop met die meldingen en het onderzoek daarnaar is omgesprongen door de [verzoekster] staat in geen enkele relatie met het grensoverschrijdende gedrag van [verweerder] (vgl. Hoge Raad 8 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:203 en Hoge Raad 24 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:950). Dit staat in de weg aan het betrekken van (de fouten in) de bestuurlijke procesgang bij de beoordeling van de ernst van de verwijtbaarheid en het recht op zowel een transitie- als een billijke vergoeding. De ‘rehabilitatie’, gevolgd door een nieuw onderzoek geeft blijk van een weinig professionele procesgang, maar acht de kantonrechter niet in strijd met goed werkgeverschap of onrechtmatig. Er hadden zich in de tussentijd immers nieuwe feiten en omstandigheden voorgedaan; zo had de [functie] zich geopenbaard als anonieme meldster, was aanvullende informatie verkregen van drie ereleden en had het besluit om geen nader onderzoek te doen intern tot onvrede geleid.
4.13.
Gelet op het voorgaande komt de kantonrechter tot het oordeel dat het hiervoor beschreven gedrag van [verweerder] zodanig verwijtbaar is dat dit ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt.
4.14.
Bij de beoordeling van de vraag of het gedrag van [verweerder] ook ernstig verwijtbaar is, zodat hij zijn recht op een transitievergoeding verliest en de arbeidsovereenkomst direct kan worden ontbonden (artikel 7:671b lid 9 onderdeel b BW), stelt de kantonrechter voorop dat uit de parlementaire geschiedenis van de Wwz blijkt dat deze uitzonderingsgrond een beperkte reikwijdte heeft en terughoudend moet worden toegepast. De werknemer kan zijn recht op een transitievergoeding alleen kwijtraken in uitzonderlijke gevallen, waarin evident is dat het tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst leidende handelen of nalaten van de werknemer niet slechts als verwijtbaar, maar als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt (Kamerstukken II 2013/14, 33818, nr. 3, p. 34 en 40, en nr. 4, p. 15-16).
De kantonrechter is van oordeel dat daarvan sprake is en verwijst daarvoor naar het hiervoor overwogene; [verweerder] heeft (seksueel) grensoverschrijdend gehandeld, gedurende een langere periode, terwijl hij als voorzitter een voorbeeldfunctie had en de primaire cultuurdrager was en heeft er geen blijk van gegeven dit in te zien.
[verweerder] kan dan ook geen aanspraak maken op een transitievergoeding en de ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal met ingang van morgen worden uitgesproken. Om dezelfde reden heeft [verweerder] ook geen recht op een billijke vergoeding van de [verzoekster] .
4.15.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om ambtshalve nog een deel van de transitievergoeding toe te kennen op grond van de in artikel 7:673, lid 8 BW genoemde uitzonderingssituatie, nu zij het niet toekennen van de transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar acht, ondanks (de fouten in) de bestuurlijke procesgang.
Voor zover in het (voorwaardelijke) tegenverzoek ook een verzoek om schadevergoeding moet worden gelezen wegens handelen in strijd met goed werkgeverschap door de [verzoekster] (artikel 7:611 BW) betreffende (fouten in) de bestuurlijke procesgang, wijst de kantonrechter ook dit verzoek af. Dat en welke schade [verweerder] hierdoor zou hebben geleden, is immers in het geheel niet onderbouwd. In het kader van de verzochte vergoedingen is enkel inkomensschade benoemd en dat is geen schade die uit de onzorgvuldige bestuurlijke procesgang voortvloeit.
4.16.
Gelet op de geringe betekenis van het rapport van [onderneming 4] in het kader van deze juridische beoordeling en het feit dat de [verzoekster] dat rapport en de bijbehorende interviews niet volledig heeft overgelegd, ziet de kantonrechter geen aanleiding om [verweerder] te veroordelen tot vergoeding van een deel van de kosten voor het opstellen van dit rapport.
Eveneens gelet op de geringe betekenis van het rapport van [naam 2] , ziet de kantonrechter ook geen aanleiding de [verzoekster] te veroordelen tot vergoeding van de kosten voor het opstellen hiervan. De kosten voor de pensioenschadeberekening komen gelet op de uitkomst van de procedure niet voor vergoeding in aanmerking. Omdat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden op grond van ernstig verwijtbaar gedrag van [verweerder] , is van onrechtmatige mededelingen van de [verzoekster] in de pers geen sprake en wordt het verzoek tot rectificatie afgewezen.
4.17.
De conclusie is dan ook dat het verzoek van de [verzoekster] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt toegewezen en de (voorwaardelijke) verzoeken van [verweerder] worden afgewezen.
4.18.
Nu [verweerder] (grotendeels) in het ongelijk is gesteld, zal hij worden veroordeeld in de proceskosten van de [verzoekster] met betrekking tot het verzoek en het tegenverzoek en bestaat dus geen aanleiding om zijn reële proceskosten te vergoeden.
Voorlopige voorziening 223 Rv jo 843a Rv
4.19.
[verweerder] heeft een voorlopige voorziening ingesteld waarin hij heeft verzocht om de [verzoekster] te veroordelen om aan hem het rapport van de enquêtecommissie te verstrekken. Naar aanleiding van dit verzoek heeft de [verzoekster] voorafgaand aan de zitting dit rapport aan [verweerder] en de rechtbank toegestuurd. De [verzoekster] heeft hierbij wel te kennen gegeven dat er volgens haar geen juridische grondslag bestaat om dit rapport aan [verweerder] te verstekken. Omdat het rapport is overgelegd heeft [verweerder] geen belang meer bij de door hem gevorderde voorlopige voorziening. De kantonrechter zal de provisionele vordering dan ook afwijzen.
4.20.
[verweerder] heeft op de zitting verzocht om een proceskostenveroordeling met betrekking tot deze voorlopige voorziening.
4.21.
De kantonrechter stelt voorop dat een exhibitievordering in beginsel voor toewijzing in aanmerking komt als is voldaan aan de volgende uit artikel 843a lid 1Rv voortvloeiende, cumulatieve voorwaarden: (1) degene die de vordering instelt, dient een rechtmatig belang te hebben, en (2) het moet gaan om bepaalde bescheiden (3) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is (4) van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Is aan deze voorwaarden voldaan, dan bestaat op grond van artikel 843a lid 4 Rv desalniettemin geen gehoudenheid tot overlegging van de bescheiden als daarvoor gewichtige redenen bestaan, of als redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
4.22.
Op het moment van afronding van het rapport was [verweerder] geen voorzitter meer van de [verzoekster] en had hij dus niet uit dien hoofde recht op inzage. Daarnaast heeft hij onvoldoende onderbouwd dat hij belang bij verstrekking van het rapport heeft, gelet op hetgeen hiervoor met betrekking tot de betekenis van de bestuurlijke procesgang voor de billijke vergoeding en een mogelijke vordering uit hoofde van artikel 7:611 BW is overwogen.
4.23.
[verweerder] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten aan de zijde van de [verzoekster] worden veroordeeld.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in het bevoegdheidsincident
5.1.
verklaart zich bevoegd om van de vordering kennis te nemen;
5.2.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten van dit incident aan de zijde van de [verzoekster] , tot deze beschikking begroot op € 264,00;
voorlopige voorziening 223 Rv jo 843a Rv
5.3.
wijs de vordering af;
5.4.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten van deze voorlopige voorziening aan de zijde van de [verzoekster] , tot deze beschikking begroot op € 264,00;
met betrekking tot de verzoeken van de [verzoekster]
5.5.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen;
5.6.
bepaalt het einde van de arbeidsovereenkomst op 23 februari 2023;
5.7.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten aan de zijde van de [verzoekster] , tot deze beschikking begroot op € 128,00 aan griffierecht en € 793,00 aan salaris gemachtigde;
met betrekking tot de voorwaardelijke tegenverzoeken van [verweerder]
5.8.
wijst de verzoeken af;
5.9.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten aan de zijde van de [verzoekster] , tot deze beschikking begroot op € 793,00 aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.G.F. van der Kraats, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken door mr. H.A.M. Pinckaers op 27 februari 2023.